9
LUC SIMON WAS LAAT. HIJ HAD OP HET POLITIEBUREAU ZIJN ZONDAGSE pak aangetrokken en rende, zijn das knopend, naar de auto terwijl zijn agenten zich afvroegen waar de inspecteur zo opgedoft naartoe rende.
Hij keek op zijn horloge terwijl hij door het Parijse verkeer zigzagde. Hij had voor acht uur een tafel gereserveerd in het Guy Savoy. Het was drie minuten over halfnegen toen hij er aankwam. Een kelner ging hem voor door het restaurant, vol dinerende gasten en het geroezemoes van gesprekken. Op de achtergrond klonk zachte jazz. Hij zag Hélène aan de tweepersoonstafel in de hoek zitten; haar gezicht ging schuil achter haar glanzende zwarte haren terwijl ze gespannen door een tijdschrift bladerde. Hij vroeg de kelner meteen champagne te brengen en voegde zich bij haar.
‘Laat me raden,’ verzuchtte ze, terwijl hij tegenover haar aan de kleine ronde tafel ging zitten. ‘Je kon niet wegkomen.’
‘Ik ben zo snel als ik kon hierheen gekomen. Er kwam iets tussen.’
‘Zoals gewoonlijk. Zelfs op je trouwdag gaat het werk voor, hè?’
‘Nou, het zit zo. Moordlustige maniakken hebben meestal weinig respect voor andermans privé-agenda,’ mompelde hij en hij voelde de bekende barrière van spanning snel tussen hen opkomen. Ook dat was zoals gewoonlijk. ‘Aha, daar is de champagne,’ zei hij en hij deed zijn best om te glimlachen.
Ze zwegen enige tijd terwijl de kelner de kurk liet knallen, hun champagne inschonk en de fles in de zilveren koelemmer zette. Luc wachtte tot hij weg was. ‘Nou… gelukkige trouwdag.’ Hij tikte haar glas aan met het zijne.
Ze zweeg en keek hem aan.
Dit ging niet best. ‘Alsjeblieft.’ Hij zocht in zijn zak en haalde er een pakje uit. Hij legde het op tafel.
‘Ik heb iets voor je gekocht. Kom op, maak open.’
Hélène aarzelde voordat ze het cadeau met haar lange, slanke vingers uitpakte. Ze opende het sieradendoosje en keek erin. ‘Een Omega Constellation?’
‘Ik wist dat je die altijd al graag wilde hebben,’ zei hij en hij keek naar haar gezicht om haar reactie te zien.
Ze legde het horloge weer in het doosje en gooide dat midden op tafel. ‘Heel mooi. Maar het is niet voor mij.’
‘Wat bedoel je? Natuurlijk is het voor jou.’
Ze schudde bedroefd haar hoofd. ‘Geef het maar aan een andere vrouw.’
Zijn gezicht betrok. ‘Waar heb je het over, Hélène?’
Ze keek naar haar handen en vermeed zijn blik. ‘Ik wil scheiden, Luc. Ik heb er genoeg van.’
Hij zweeg lange tijd. Hun champagne stond onaangeroerd en verloor zijn tinteling. ‘Ik weet dat het de laatste tijd een gekkenhuis is geweest,’ zei hij en hij probeerde zijn stem kalm te houden. ‘Maar het wordt beter, Hélène, ik beloof het je.’
‘Het duurt nou al vier jaar, Luc. Het zal niet veranderen.’
‘Maar… ik hou van je. Telt dat niet?’
‘Ik heb iemand anders leren kennen.’
‘Je hebt wel een goed moment gekozen om me dit te vertellen.’
‘Het spijt me. Ik heb het geprobeerd. Maar ik zie je nooit. We moesten een afspraak maken om erover te kunnen praten.’
Hij voelde zijn gezicht verkrampen. ‘Dus je hebt iemand anders leren kennen. Leuk. Wie is die klootzak?’
Ze antwoordde niet.
‘Ik – vroeg – je – wie – die – klootzak – is!’ Hij explodeerde en beukte bij elk woord met zijn vuist op de tafel. Zijn glas viel om, rolde weg en kletterde op de grond. Het werd enkele ogenblikken stil in het restaurant en iedereen draaide zich om.
‘Goed zo, maak maar een scène.’
Er kwam een schaapachtig kijkende kelner aan. Simon draaide zich om en keek hem dreigend aan.
‘Monsieur, ik moet u vragen respect te –’
‘Maak dat je wegkomt,’ zei Simon zachtjes en met opeengeklemde kaken. ‘Of ik flikker je verdomme door het raam.’ De kelner trok zich ijlings terug en wisselde enkele woorden met de fronsende gerant.
‘Zie je wel. Altijd hetzelfde. Jouw reactie.’
‘Dus misschien wil je me vertellen met wie je hebt geneukt terwijl ik daar tot mijn nek in het bloed en de stront sta.’ Hij wist dat het op deze manier alleen maar erger werd, voor hen allebei. Rustig, blijf rustig.
‘Je kent hem niet. Jij kent alleen politiemensen, criminelen, moordenaars en dode mensen.’
‘Dat is mijn werk, Hélène.’
Er rolde een traan over haar gezicht en hij keek hoe die de perfecte contouren van haar wang volgde. ‘Ja, het is je werk en het is je leven.’ Ze snoof. ‘Het is het enige waar je aan denkt.’
‘Je wist wat ik deed toen we elkaar leerden kennen. Ik ben politieman en ik doe wat politiemannen doen. Wat is er veranderd?’ Hij deed zijn best om zijn stem in bedwang te houden en voelde dat hij weer drift ig werd.
‘Ík ben veranderd. Ik dacht dat ik eraan zou wennen. Ik dacht dat ik zou kunnen leven met het wachten en de angst dat mijn man op een dag zou thuiskomen in een kist. Maar ik kan het niet, Luc. Ik krijg geen adem, ik moet weer voelen dat ik leef.’
‘Geeft hij je het gevoel dat je leeft ?’
‘Hij geeft me niet het gevoel dat ik vanbinnen doodga,’ viel ze uit. Ze depte haar ogen. ‘Ik wil alleen maar een normaal leven.’
Hij stak zijn handen uit en pakte de hare. ‘En als ik het zou opgeven? Als ik een doodgewone vent was… Ik neem ontslag, zoek ergens anders een baan.’
‘Als wat?’
Hij zweeg in het besef dat hij niet één ding ter wereld kon bedenken dat hij kon doen in plaats van politiewerk. ‘Dat weet ik niet,’ bekende hij.
Ze schudde haar hoofd en trok haar handen met een ruk uit de zijne. ‘Je bent voor politieman in de wieg gelegd, Luc. Al het andere zou je haten. En je zou mij haten, omdat ik je heb gedwongen te stoppen met wat je het liefst doet.’
Hij zweeg enkele ogenblikken en dacht na. Hij wist, diep in zijn hart, dat het waar was wat ze zei. Hij had haar verwaarloosd en kreeg nu de rekening gepresenteerd. ‘Als ik dan eens een tijd vrij nam, zeg een maand? We zouden samen ergens naartoe kunnen gaan, waarheen je maar wilt. Wat denk je van Wenen? Je hebt altijd naar Wenen gewild. Wat vind je ervan? Je weet wel, de opera, een boottocht in een gondel, dat soort dingen.’
‘Gondels zijn in Venetië,’ zei ze droog.
‘Dan gaan we ook naar Venetië.’
‘Ik denk dat het daar te laat voor is, Luc. Zelfs als ik ja zou zeggen, wat dan? Na een maand zou het helemaal van voor af aan beginnen.’
‘Wil je me geen kans geven?’ vroeg hij zacht. ‘Ik zal proberen te veranderen. Ik weet dat ik de kracht heb om te veranderen.’
‘Het is te laat,’ snikte ze, in haar glas kijkend. ‘Ik ga vanavond niet met je mee naar huis, Luc.’