19

Parijs

BEN HAD DE AFGELOPEN VIER JAAR ALTIJD ALLEEN GEWERKT. HIJ GE noot van de vrijheid die het hem gaf, de gelegenheid om te slapen waar hij wilde, zich zo ver, zo snel en zo lichtbepakt als mogelijk was te verplaatsen, alleen en onopvallend te komen en te gaan. En het allerbelangrijkste: alleen werken betekende dat hij verantwoordelijk was voor zichzelf en alléén voor zichzelf.

Maar nu zat hij met dat mens opgescheept en overtrad hij al zijn eigen regels.

Via allerlei omwegen keerde hij terug naar zijn schuiladres. Roberta keek steeds verbaasder terwijl hij haar door de hobbelige steeg leidde, door de ondergrondse parkeergarage en via de brandtrap naar de gepantserde deur van zijn verborgen appartement.

‘Woon je hier?’

‘Oost, west, thuis best.’ Hij deed de deur achter hen op slot en toetste de cijfercode van het alarmsysteem in. Hij deed het licht aan en ze keek zijn appartement rond. ‘Wat is dit: minimalistisch neospartaans?’

‘Koffie? Iets te eten?’

‘Koffie is prima.’

Ben ging naar de kitchenette en stak het gas onder de kleine percolator aan. Na een paar minuten begon die te pruttelen en hij serveerde de koffie met warme melk uit een steelpan. Hij maakte een blik cassoulet open, warmde die op en schepte de dampende ragout van witte bonen met vlees op twee borden. Hij had nog een stuk of zes flessen rode tafelwijn. Hij pakte er een en ontkurkte hem.

‘Je kunt beter wat eten,’ zei hij toen ze haar bord negeerde.

‘Ik heb geen honger.’

‘Ook goed.’ Hij at zijn eigen bord leeg, trok toen het hare naar zich toe en werkte de laatste ragout met enkele slokken wijn naar binnen. Terwijl hij at, zag hij dat ze beefde, haar hoofd tussen haar handen. Hij stond op en sloeg een deken om haar schouders. Ze zwegen enkele minuten. ‘Ik moet steeds weer aan Michel denken,’ fluisterde ze.

‘Hij was je vriend niet,’ bracht hij haar in herinnering.

‘Nee, ik weet het, maar toch…’ Ze snikte, veegde haar ogen droog en glimlachte slapjes. ‘Tamelijk stom.’

‘Nee, niet stom. Je hebt medelijden.’

‘Je zegt het alsof het iets zeldzaams is.’

‘Het is ook zeldzaam.’

‘Heb jij het?’

‘Nee.’ Hij schonk de laatste wijn in zijn glas. ‘Ik niet.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Het is al laat. Ik moet morgen werken.’ Hij dronk zijn glas leeg, sprong overeind en pakte een stapel dekens en een kussen van een fauteuil. Hij gooide ze op de grond.

‘Wat doe je?’

‘Ik maak een bed voor je op.’

‘Noem je dat een bed?’

‘Nou, je had het Ritz kunnen hebben, als je gewild had. Ik heb het aangeboden, weet je nog?’ Hij zag haar blik. ‘Het is maar een eenkamerflat,’ voegde hij eraan toe.

‘Dus laat je je gasten op de grond slapen.’

‘Je bent de eerste gast hier, als dat een troost is. En mag ik nu alsjeblieft je tas?’

‘Wat?’

‘Geef me je tas,’ herhaalde hij. Hij griste hem uit haar hand en begon erin te graaien.

‘Wat doe je verdomme?’ Ze probeerde de tas terug te pakken. Hij duwde haar weg. ‘Ik hou dit bij me,’ zei hij, terwijl hij haar telefoon in zijn zak stopte. ‘De rest mag je hebben.’

‘Waarom neem je me mijn telefoon af?’

‘Waarom denk je? Ik wil niet dat je achter mijn rug om van hieruit belt.’

‘Man, heb jíj even een probleem met vertrouwen.’

Roberta sliep die nacht niet goed; ze kon de herinnering aan de gebeurtenissen van die dag niet van zich afzetten. Wat begonnen was als een gewone dag, had haar hele wereld op zijn kop gezet. Misschien was ze gek dat ze hier was gebleven, terwijl ze het geld had kunnen aanpakken en de eerste de beste vlucht naar huis had kunnen nemen.

En hoe zat het met die Ben Hope? Daar lag ze dan, opgesloten in een verborgen appartement met een vent die ze pas vandaag had ontmoet en amper kende. Wie was hij? Hij was aantrekkelijk en had een innemende glimlach. Maar er was ook die kilheid, zoals hij haar kon aankijken met die lichtblauwe ogen, en ze kon niet peilen wat hij dacht.

En er was nog een gedachte die zich niet liet verjagen: het besef dat iemand belangstelling had voor haar onderzoek. Heel veel belangstelling zelfs. Genoeg belangstelling om ervoor te moorden. Dat betekende een aantal dingen. Het betekende dat iemand zich bedreigd voelde door wat ze had ontdekt, en dus dat het waardevol was. Ze was op het goede spoor en hoewel ze in een gevaarlijke situatie verkeerde, voelde ze onwillekeurig een tinteling van opwinding. Ze moest meer weten.

Ze onderbrak haar gedachtegang, hief haar hoofd op van het kussen en luisterde gespannen. Een stem. Ze had moeite om zich in de donkere, onbekende kamer te oriënteren. Na een paar seconden lukte het en drong het tot haar door dat het geluid van achter de slaapkamerdeur kwam. Het was de stem van Ben. Ze kon niet verstaan wat hij zei. Zijn stem werd luider, protesteerde ergens tegen. Was hij aan de telefoon? Ze stond op van haar provisorische bed en sloop in het zwakke maanlicht naar zijn deur. Ze drukte haar oor er voorzichtig tegenaan, erop lettend dat ze geen geluid maakte, en luisterde.

Hij praatte niet, hij kreunde… en zijn stem klonk gepijnigd, gekweld. Hij mompelde iets wat ze niet verstond en riep toen luider. Ze wilde de deur al openen toen ze besefte dat hij droomde. Nee, geen droom. Een nachtmerrie.

‘Ruth! Niet weggaan! Nee! Nee! Laat me niet alleen!’ Zijn kreten gingen weer over in een zacht kreunen en terwijl ze daar in het donker stond, luisterde ze lange tijd hoe hij snikte als een kind.