42
HET LANDHUISHOTEL WAS VANAF DE WEG ZICHTBAAR TUSSEN DE BO men, verlicht en uitnodigend in het donker. Ben stuurde de Renault van de weg af en over de lange, slingerende oprijlaan naar het beboste terrein. Ze stopten voor het huis, naast enkele andere auto’s en een touringcar.
‘Pak je tas, we logeren vannacht hier.’
‘Waarom een hotel, Ben?’
‘Omdat twee buitenlanders in een hotel doodgewoon zijn, maar twee buitenlanders die bij een priester in een dorp logeren trekken de aandacht. We kunnen na vanavond niet teruggaan naar Pascal.’
Binnen liep Ben naar de receptie en drukte op een bel. Even later verscheen de receptioniste uit een kantoor.
‘Hebt u nog kamers vrij?’ vroeg Ben.
‘Nee, monsieur, we zijn vol.’
‘Geen enkele kamer? Het hoogseizoen is nog niet eens begonnen.’
‘We hebben een groep Engelse toeristen voor de Tour Cathare. Bijna alles is bezet.’
‘Bijna?’
‘De enige overgebleven accommodatie is onze duurste suite, maar die is normaliter… dat wil zeggen… die is gereserveerd voor…’
‘We nemen hem,’ zei hij zonder aarzelen. ‘Zal ik meteen afrekenen?’ Hij stak zijn hand in zijn zak, haalde er het valse Paul Harrispaspoort uit en zijn portefeuille. Hij legde het paspoort op de balie en liet haar het geld zien. Er zat genoeg in de portefeuille om het hele hotel voor een maand af te huren. De receptioniste zette grote ogen op. ‘U… U hoeft niet meteen te betalen,’ stamelde ze.
Ze drukte op een bel op de receptiebalie. ‘Joseph!’ riep ze met bulderende stem en er verscheen een vergrijsde oude man in piccolouniform. ‘Breng madame en monsieur ’Arris naar de bruidssuite.’
De oude Joseph ging hen voor de trap op, opende een deur en slofte met hun tassen in zijn hand hun kamer binnen. ‘Leg ze maar op het bed,’ zei Ben en hij gaf hem een fikse fooi; een bankbiljet, het enige kleingeld dat hij had.
Roberta keek rond in hun onderkomen. De woonkamer, met een bank, fauteuils en een salontafel, grensde aan een enorm vierkant vertrek dat werd gedomineerd door een hemelbed, versierd met een reusachtige rood hart. Op een grote notenhouten tafel stonden bloemen, met linten bijeengebonden bonbons en beeldjes van bruidjes in witte japon en bruidegoms in jacquet.
Ben ging op het bed zitten, schopte zijn schoenen uit en liet ze liggen, waar ze op het cupidotapijt vielen. Wat een maffe kamer, dacht hij. Als Roberta er niet was geweest, zou hij in de auto hebben geslapen, ergens verborgen in een afgelegen bos. Hij deed zijn jack uit en zijn holster af en gooide ze op het bed, ging toen languit liggen en rekte zijn vermoeide spieren. Als bij nader inzien haalde hij de flacon uit zijn zak. Er zat een bluts in op de plek waar de kogel erlangs was geschampt. Als de .380-kogel hem loodrecht had geraakt, zou hij er dwars doorheen zijn gegaan.
Hij keek er enkele seconden na. Wéér een leven minder, dacht hij. Hij nam een slok en borg de flacon op.
‘Komt het goed met Anna?’ vroeg Roberta met zachte stem.
Hij beet op zijn lip. ‘Ja, ik denk het wel. Misschien een paar hechtingen en therapie voor de shock. Ik bel morgenochtend wat rond en zoek uit in welk ziekenhuis ze ligt.’ Hij kon in elk geval gerust zijn in de wetenschap dat ze veilig was. Zodra de ambulance was aangekomen, zou de politie gewaarschuwd zijn en zou ze onder bescherming in een ziekenhuis liggen.
‘Hoe hebben ze haar gevonden, Ben? Wat wilden ze van haar?’
‘Dat heb ik me ook afgevraagd,’ mompelde hij.
‘En die dode man voor het huis? Wie was dat?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Geen idee. Misschien een van haar vrienden, die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats was.’
Ze zuchtte luid. ‘Ik kan de gedachte niet verdragen. Ik ga douchen.’
Hij dacht na terwijl hij afwezig luisterde naar het spetterende water op de achtergrond. Hij walgde van zichzelf. Het was puur geluk dat ze op tijd bij Anna waren aangekomen. Hij had in zijn leven heel veel dood en lijden gezien, maar hij wilde zich zelfs geen voorstelling maken van hoe ze zou zijn gestorven als ze vijf minuten later waren gekomen.
Lang geleden had hij zich voorgenomen dat hij nooit meer zou toestaan dat onschuldigen het slachtoffer zouden worden van zijn fouten. Toch gebeurde het, op de een of andere manier. Die lui kwamen opnieuw dichtbij en het risico werd veel te groot.
Hij nam een besluit. Morgen zou hij Roberta naar de naburige stad Montpellier brengen en haar op een vliegtuig naar Amerika zetten. En hij zou op de luchthaven blijven tot hij het toestel met haar aan boord had zien opstijgen. Dat had hij dagen geleden al moeten doen.
Hij legde zijn hoofd in zijn handen en probeerde zijn knagende schuldgevoel buiten te sluiten. Hoezeer hij ook probeerde het juiste te doen, soms was het alsof alles wat hij in zijn leven deed – elke beweging, elke beslissing – onherroepelijk als een boemerang naar hem terugkeerde en hem achtervolgde. Hoeveel spijt en zelfverwijt kon één man dragen?
Zijn gedachtegang werd onderbroken doordat er op de deur werd geklopt. Terwijl door naar de woonkamer liep om open te doen, stopte hij de Browning achter zijn tailleband, tegen zijn onderrug. ‘Wie is daar?’ vroeg hij achterdochtig.
‘De maaltijd die u hebt besteld, monsieur ’Arris,’ klonk Josephs gesmoorde antwoord. ‘En uw champagne.’
‘Ik heb geen champagne besteld.’ Ben opende de deur en zijn hand zweefde in de buurt van het pistool dat koud op zijn huid rustte.
Toen hij zag dat de gerimpelde oude man alleen met zijn serveerwagen voor de deur stond, ontspande hij en opende de deur.
‘Monsieur, de champagne is van het huis,’ zei Joseph, terwijl hij het wagentje naar binnen reed. ‘Hoort bij de suite.’
‘Bedankt, laat hem daar maar staan.’
Met de eerdere grote fooi nog in zijn zak en het vooruitzicht van meer leek de tred van de oude man kwieker toen hij het wagentje naar binnen rolde. Er waren charcuterie en verschillende kazen, een verse baguette en gekoelde champagne. Ben gaf Joseph nog wat geld, liet hem uit en deed de deur achter hem op slot.
De champagne verdreef de ergste somberheid. Ze aten zwijgend. Op de achtergrond speelde de radio zachte jazz. Tegen de tijd dat de fles leeg was, was het bijna middernacht. Ben pakte een kussen van het hemelbed en legde het op de leren bank bij het raam aan de andere kant van de kamer. Hij haalde enkele extra dekens uit de kast en maakte een provisorisch bed voor zichzelf op.
Uit de radio klonk nu een oud chanson van Edith Piaf. Roberta kwam naar hem toe. ‘Ben, wil je met me dansen?’
‘Dansen?’ Hij keek haar aan. ‘Wil je dansen?’
‘Alsjeblieft. Ik hou van dat lied.’ Onzeker glimlachend pakte ze zijn handen en ze voelde hem verstrakken.
‘Ik kan niet dansen,’ zei hij.
‘Ach ja, dat zeggen ze allemaal.’
‘Nee, echt niet, ik kan het niet. Ik heb het nooit gedaan.’
‘Nooit?’
‘Nooit van mijn leven.’
Aan zijn houterige, harkerige bewegingen merkte ze dat hij de waarheid sprak. Ze keek naar hem op. ‘Geeft niks, ik zal het voordoen. Pak mijn hand maar en ontspan je.’
Ze kwam naar hem toe, legde een hand op zijn schouder en nam de zijne in haar andere hand.
‘Leg je vrije hand om mijn middel,’ spoorde ze hem aan. Zijn hand was verkrampt. Ze bewoog met hem en hij probeerde haar beweging te volgen, schuifelde stijfjes met haar mee.
‘Zie je? Voel het ritme.’
‘Oké,’ zei hij aarzelend.
Het lied eindigde en werd onmiddellijk gevolgd door een ander, La vie en rose.
‘O, dit is ook mooi. Goed, daar gaan we weer… Zo, ja… Vind je het leuk?’
‘Ik weet niet… Misschien.’
‘Ik denk dat je er goed in zou kunnen zijn, als je je wat meer zou ontspannen. Au, mijn voet.’
‘Sorry. Ik had je gewaarschuwd.’
‘Je denkt er te veel bij na.’
Door een simpele dans voelde hij een miljoen tegenstrijdige emoties. Het was een vreemde ervaring en hij kon niet beslissen of het prettig was of niet. Het was alsof een warme, uitnodigende wereld hem wenkte. Hij wilde die warmte omarmen, haar in zijn hart toelaten na zoveel jaren alleen in de kou. Maar zodra hij merkte dat hij eraan toegaf, verstijfde hij en was het alsof er ergens in hem een barrière werd opgeworpen.
‘Ik dacht even dat je het te pakken had.’
Hij maakte zich los. Het was hem te veel. Het was alsof iemand zijn ruimte was binnengevallen en na jaren van alleenzijn een bres had geslagen in zijn afweer. Hij wierp een stiekeme blik op de minibar.
Ze zag het. ‘Niet doen, Ben, alsjeblieft.’ Ze legde een warme hand op de zijne.
Hij keek op zijn horloge. ‘Hé.’ Hij lachte nerveus. ‘Het is al laat. We moeten morgen vroeg op.’
‘Niet stoppen. Dit is fijn,’ mompelde ze. ‘Kom op, we hebben een rotdag achter de rug. We hebben hier alle twee behoeft e aan.’
Ze dansten nog even. Hij voelde haar lichaam tegen zich aan. Hij liet zijn hand over haar arm naar haar schouder glijden en streelde die. Zijn hart begon sneller te kloppen. Hun hoofden bewogen zich naar elkaar toe.
Het lied was ten einde en de stem van de radiopresentator bedierf het moment. Plotseling niet op hun gemak lieten ze elkaar los.
Het bleef enkele minuten stil. Ze wisten alle twee wat er bijna was gebeurd en elk op hun eigen manier voelden ze een droefh eid over zich neerdalen.
Ben liep naar zijn provisorische bed op de bank en ging liggen, te moe om zich uit te kleden. Roberta klom op het enorme huwelijksbed en staarde omhoog naar het baldakijn. ‘Ik heb nog nooit in zoiets geslapen,’ zei ze na een poos.
Opnieuw stilte terwijl ze daar lagen, elk aan een andere kant van de kamer.
‘Hoe ligt die bank?’ vroeg ze.
‘Prima.’
‘Comfortabel?’
‘Ik heb wel eens slechter gelegen.’
‘Dit bed heeft ruimte voor een man of zes.’
‘Dus?’
‘Ik dacht gewoon.’
Hij tilde zijn hoofd van het kussen en staarde naar haar in het donker. ‘Je vraagt me bij je in bed te komen liggen?’
‘O… Óp het bed dan,’ stamelde ze gegeneerd. ‘Het was geen uitnodiging, mocht je dat soms denken. Ik ben gewoon een beetje nerveus. Ik zou best wat gezelschap kunnen gebruiken.’
Hij aarzelde even. Toen stond hij op en trok de dekens van de bank. Hij vond op het gevoel zijn weg naar het bed, blindelings rondtastend in de onbekende kamer. Hij liep om het bed heen en ging naast haar liggen. Hij trok de extra dekens over zich heen.
Ze lagen in het donker, ver uit elkaar. Ze draaide zich naar hem toe, wilde hem aanraken, voelde zich opgelaten. Ze kon zijn ademhaling naast zich horen.
‘Ben?’ fluisterde ze.
‘Ja?’
Ze aarzelde voordat ze het zei. ‘Wie is het meisje op de foto?’
Hij kwam op een elleboog overeind en keek haar aan. Haar gezicht was een bleke vlek in het maanlicht.
Ze verlangde ernaar haar hand naar hem uit te steken en hem aan te raken, hem vast te houden.
‘Laten we gaan slapen,’ zei hij zacht, terwijl hij weer ging liggen.
Toen hij rond twee uur wakker werd, lag haar slanke arm op zijn borst. Ze sliep. Hij bleef enige tijd liggen, staarde naar het schemerige spel van het maanlicht op het baldakijn en voelde het zachte rijzen en dalen van haar lichaam in haar slaap.
De aanraking van haar arm gaf hem een merkwaardig gevoel. Het was vreemd opwindend, verontrustend en tegelijkertijd intens geruststellend. Hij ontspande zich, sloot zijn ogen en dommelde weg met een glimlach rond zijn mondhoeken.