17

‘DUS WAAR GAAN WE NU NAARTOE?’ VROEG ROBERTA TOEN DE TAXI AR riveerde die hen bij het café kwam ophalen.

‘Nou, jij gaat om te beginnen naar huis,’ antwoordde Ben.

‘Dat meen je niet. Ik ga niet terug.’

‘Waar woont je assistent?’

‘Waarom wil je dat weten?’ vroeg ze terwijl ze instapte.

‘Ik wil hem een paar vragen stellen.’

‘En je denkt dat ik niet meega. Ik wil die klootzak zelf ook een paar vragen stellen.’

‘Bemoei je er liever niet mee,’ zei hij. Hij pakte zijn portemonnee.

‘Wat doe je?’ vroeg ze toen hij enkele bankbiljetten aft elde.

Hij bood haar het geld aan. ‘Dit is genoeg om vannacht een fatsoenlijk hotel te nemen en morgenvroeg terug naar Amerika te vliegen. Pak aan.’

Ze keek naar de biljetten, schudde haar hoofd en duwde ze weg. ‘Luister, vriend, ik ben er net zo goed bij betrokken als jij. Ik wil verdomme weten wat er aan de hand is. En probeer me niet af te schudden.’ Voordat hij kon antwoorden, schoof ze over de bank en gaf de taxichauffeur een adres in het tiende arrondissement in Parijs. De chauffeur mompelde wat binnensmonds en reed weg.

Toen ze bij Michel aankwamen, was de straat verlicht door blauwe zwaailichten. Er stonden een ambulance en enkele politieauto’s voor het appartementengebouw en bij de ingang wemelde het van de mensen. Ben vroeg de taxichauffeur te wachten en baande zich met Roberta een weg door de menigte.

Mensen uit naburige cafés stonden in groepjes op het trottoir; ze keken, wezen en sloegen geschrokken hun hand voor hun mondEen team verpleegkundigen reed een brancard weg van de ingang van Michels gebouw. Ze hadden geen haast. Het lichaam op de brancard was van top tot teen bedekt met een wit laken. Waar het laken op het gezicht van de gestalte lag, drong een enorme bloedvlek door de stof. Ze schoven de brancard achter in de ambulance en sloten de deuren.

‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Ben aan een gendarme.

‘Zelfmoord,’ antwoordde de agent kortaf. ‘Een buurman heeft het schot gehoord.’

‘Was het een jongeman die Michel Zardi heette?’ vroeg Roberta. Ergens wist ze het al.

‘Hebt u hem gekend?’ vroeg de agent onverschillig. ‘Loop door, mademoiselle. Misschien wil de baas u spreken.’

Roberta liep naar de ingang. Ben pakte haar pols. ‘Laten we weggaan,’ waarschuwde hij. ‘Je kunt niets doen.’

Ze rukte haar arm los. ‘Ik wil het weten,’ antwoordde ze en ze liep door, onder het lint door en naar binnen. Hij volgde haar vloekend. Een aantal politieagenten versperde hem de weg. ‘Wat een zooitje,’ zei een agent tegen een collega. ‘Zelfs zijn eigen moeder zou hem niet herkennen. Heel zijn gezicht weggeschoten.’

Een kleine, dikke brigadier in burger die tussen de agenten in uniform stond, gaf bevelen. Hij keek Roberta dreigend aan toen ze naar hem toe liep. ‘Van de pers? Rot op, er is niets te zien.’

‘Hebt u de leiding?’ vroeg ze. ‘Ik ben doctor Roberta Ryder, Michel is mijn…’ Ze stopte. ‘Wás mijn assistent. Het was zijn lichaam dat ze zojuist hebben weggebracht, nietwaar?’

‘We passeerden toevallig,’ mengde Ben zich in het gesprek. In het Engels mompelde hij in haar oor: ‘Laten we het kort en simpel houden, oké?’

‘En uw naam, monsieur?’ vroeg de agent in burger met zijn norse blik op hem gericht.

Ben aarzelde. Als hij een valse naam opgaf, zou Roberta’s reactie hem verraden.

‘Dit is Ben Hope,’ was ze hem voor en hij kreunde inwendig. ‘Luister,’ ging ze met luide, dwingende stem verder terwijl ze de brigadier aankeek. ‘Michel heeft geen zelfmoord gepleegd. Hij is vermoord.’

‘Madame ziet overal moorden,’ zei iemand achter hen en ze draaide zich om. De moed zakte Roberta in de schoenen toen ze de man herkende die de kamer binnenkwam. Het was de jonge politieinspecteur van eerder op de dag.

‘Inspecteur Luc Simon,’ zei hij, terwijl hij op hen af kwam. Hij keek Roberta strak aan met zijn groene ogen. ‘Ik heb u gewaarschuwd. Hou op met het verspillen van onze tijd. Dit is een simpele zelfmoord. We hebben een briefje gevonden… Wat doet u hier trouwens?’

‘Wat voor briefje?’ vroeg ze argwanend.

Simon hield een doorzichtig plastic zakje op met daarin, tegen het cellofaan gekruld, een stukje papier met enkele geschreven regels. Simon keek ernaar. ‘Hij zegt dat het niet meer de moeite waard was. Spanning, depressiviteit, schulden, de gewone problemen. We zien het steeds weer.’

‘Eh oui,’ zei de brigadier, wijsgerig knikkend. ‘La vie, madame, c’est de la merde.’

‘Mond dicht, Rigault,’ gromde Simon tegen hem. ‘Madame, ik vroeg u iets. Wat doet u hier? Dit is al de tweede keer vandaag dat u verschijnt als ik word opgeroepen voor een valse moordmelding.’

‘Laat me dat stomme briefje zien,’ snauwde ze. ‘Hij heeft het niet zelf geschreven.’

‘Neem me niet kwalijk,’ zei Ben tegen Simon, terwijl hij aan Roberta’s arm trok en zich ermee bemoeide voordat ze te veel zei. ‘Mijn verloofde is van streek. We gaan.’ Hij nam haar terzijde en liet de inspecteur staan. Die keek hen scherp aan, terwijl zijn assistenten om hem heen liepen.

‘Je verlóófde?’ beet ze Ben toe. ‘Wat heeft dat te betekenen? En laat mijn arm los, je doet me pijn.’

‘Hou je mond. Je wilt niet de eerstvolgende tien uur door de politie worden verhoord, en ik evenmin.’

‘Het is geen zelfmoord,’ hield ze vol.

‘Dat weet ik.’ Hij knikte. ‘Luister nu naar me. We hebben maar een paar seconden. Is hier iets veranderd, verplaatst, op wat voor manier dan ook anders?’

‘Iemand heeft de boel doorzocht.’ Ze wees naar het bureau en probeerde niet naar de grote, verticale streep bloed op de muur en het plafond te kijken. Het bureau was leeg, Michels computer verdwenen.

‘Rigault, stuur die lui hier weg. Kom, wegwezen,’ riep Simon door de kamer.

‘We hebben genoeg gezien,’ zei Ben. ‘Tijd om te vertrekken.’ Hij ging haar voor naar de deur, maar Simon onderschepte hen. ‘Ik hoop dat u de stad niet wilt verlaten, doctor Ryder? Misschien wil ik u nogmaals spreken.’

Toen ze het appartement verlieten, keek Simon hen fronsend na. Rigault wierp hem een veelbetekenende blik toe en tikte tegen zijn voorhoofd. ‘Maffe Amerikanen. Zien te veel Hollywoodfilms.’

Simon knikte nadenkend. ‘Misschien.’