64

DRIE UUR LATER ZAT BEN ACHTER IN DE BENTLEY ARNAGE, VOOR DE tweede keer op weg naar het huis van Fairfax. De schemering begon te vallen toen ze over de met bladeren bezaaide paden reden, tussen rijen goudkleurige beuken en platanen en door de poort van het landhuis van Fairfax. De Bentley passeerde de leuke arbeidershuisjes van rode baksteen die Ben zich herinnerde van zijn eerste bezoek.

Even verderop op de eigen weg begon de wagen naar rechts te trekken en Ben voelde dat de voorkant zwak hobbelde. De chauffeur vloekte zacht in zichzelf, zette de auto stil en stapte uit om te kijken wat er aan de hand was. Hij stak zijn hoofd door het geopende portier. ‘Sorry, meneer. Lekke band.’

Ben stapte uit terwijl de chauffeur het gereedschap achter uit de auto haalde en het reservewiel losmaakte. ‘Hulp nodig?’ vroeg hij.

‘Nee, meneer, het is in een wip gebeurd.’

Terwijl hij de wielmoeren losschroefde, werd de deur van een naburig huis geopend en een al wat oudere man met een platte pet op stak grijnzend de berm over. ‘Zeker in een spijker gereden of zoiets,’ zei hij en hij nam zijn pijp uit zijn mond. Hij wendde zich tot Ben. ‘Wilt u even binnenkomen terwijl Jim het wiel verwisselt? De avonden beginnen koud te worden.’

‘Bedankt, maar ik dacht erover een sigaret te roken en naar de paarden te kijken.’

De oude man liep met hem mee naar de weide. ‘Paardenliefh ebber, meneer?’ Hij stak zijn hand uit. ‘Herbie Greenwood, opperstalmeester van meneer Fairfax.’

‘Aangenaam, Herbie.’ Ben leunde op het hek en stak een sigaret op.

Herbie kauwde op de steel van zijn pijp terwijl twee paarden, een kastanjebruine en een voskleurige, door het weiland in hun richting galoppeerden. Ze beschreven twee evenwijdige bogen naar het hek, minderden vaart en kwamen, met hun hoofd schuddend en briesend, naar de oude man toe. Herbie gaf ze een klopje terwijl zij hem vol genegenheid besnuffelden. ‘Ziet u deze?’ Hij wees naar de vos. ‘Drie keer Derby-winnaar, Black Prince. Nu met pensioen, net als ik binnenkort. Nietwaar, jongen?’ Hij streelde de hals van het paard, dat aan zijn schouder snuffelde.

‘Een prachtdier,’ zei Ben en hij liet zijn blik over de golvende spieren van het paard glijden. Hij stak zijn vlakke hand uit en Black Prince drukte zijn fluweelzachte neus ertegenaan.

‘Zevenentwintig en galoppeert nog als een veulen.’ Herbie grinnikte. ‘Ik weet nog dat hij werd geboren. Ze dachten dat het niks zou worden, maar hij heeft zich aardig gered, de ouwe knaap.’

In de wei ernaast zag Ben een kleine grijze pony die tevreden op een graspol kauwde en het deed hem denken aan de foto van de kleine Ruth die Fairfax hem had laten zien. ‘Zou Ruth ooit nog kunnen paardrijden?’ dacht hij hardop.

Enkele minuten later kwam de Bentley knarsend tot stilstand op het grind voor het landhuis en een assistent kwam Ben op de trap tegemoet. ‘Meneer Fairfax kan u over een halfuur in de bibliotheek ontvangen, meneer. Ik breng u naar uw kamer.’ Ze liepen door de marmeren gang en hun voetstappen weerkaatsten tegen het hoge plafond. De assistent ging hem voor naar de bovenverdieping van de westelijke vleugel. Nadat hij zich had opgefrist, ging Ben een halfuur later naar beneden en werd in de van galerijen voorziene bibliotheek gelaten.

Fairfax kwam met uitgestoken hand op hem af. ‘Meneer Hope, dit is een geweldig moment voor me.’

‘Hoe maakt Ruth het?’

‘U had op geen beter moment kunnen komen,’ antwoordde Fair-fax. ‘Ze is steeds verder achteruit gegaan sinds we elkaar voor het laatst hebben gesproken. Hebt u het manuscript?’ Vol verwachting stak hij zijn hand uit.

‘Het Fulcanelli-manuscript is waardeloos voor u, meneer Fairfax,’ zei Ben.

Er gleed een blik van woede over Fairfax’ rood aanlopende gezicht. ‘Wat?’

Ben glimlachte en stak zijn hand in zijn binnenzak. ‘Maar in plaats daarvan heb ik dit meegebracht.’ Hij haalde iets tevoorschijn en gaf het aan Fairfax.

Fairfax staarde naar de gedeukte heupfles in zijn hand.

‘Ik heb het voor alle zekerheid daarin gedaan,’ legde Ben uit.

Nu begon het Fairfax te dagen. ‘Het elixer?’

‘Door Fulcanelli zelf gemaakt. Dit is het, meneer Fairfax. Dit is toch wat u zocht, neem ik aan?’

Met tranen in zijn ogen pakte Fairfax het kostbare voorwerp aan. ‘Ik kan u niet genoeg bedanken. Ik ga er onmiddellijk mee naar Ruth. Mijn dochter Carolina verpleegt haar dag en nacht.’ Hij zweeg bedroefd. ‘En daarna, meneer Hope, wilt u hopelijk blijven dineren?’

‘U hebt het er dus moeilijk mee gehad,’ zei Fairfax.

Ze zaten samen aan de lange, gepolijste notenhouten tafel in Fairfax’ eetkamer. Fairfax zat aan het hoofd van de tafel en achter hem knetterde een houtvuur in de open haard. Naast de haard stond een groot harnas met een glinsterend, breed zwaard.

‘Ik wist dat het een zware taak zou zijn,’ ging Fairfax verder, ‘maar u hebt ruimschoots aan mijn verwachtingen voldaan. Ik hef het glas op u, meneer Hope.’ De oude man keek triomfantelijk. ‘U hebt geen idee wat u voor me hebt gedaan.’

‘Voor Ruth,’ zei Ben, terwijl hij zijn glas hief.

‘Voor Ruth.’

Ben keek hem aan. ‘U hebt me nooit verteld hoe u voor het eerst over het Fulcanelli-manuscript hebt gehoord.’

‘Ik zoek al heel lang naar het elixer,’ antwoordde Fairfax. ‘Ik heb me jarenlang in esoterie verdiept. Ik heb elk boek erover gelezen, geprobeerd elke aanwijzing te volgen. Maar al mijn naspeuringen leidden tot niets. Ik had de hoop al bijna opgegeven, toen ik door een toevallige ontmoeting met een oude boekhandelaar in Praag op de naam Fulcanelli stuitte. Ik begreep dat die ongrijpbare meesteralchemist een van de weinigen was die het geheim van het elixir vitae hadden ontsluierd.’

Ben luisterde en dronk van zijn wijn.

Fairfax vervolgde: ‘Ik dacht aanvankelijk dat Fulcanelli’s geheim niet moeilijk te vinden zou zijn, maar het bleek veel moeilijker dan ik verwacht had. De mensen die ik in dienst nam om het te vinden, gingen er met mijn geld vandoor of werden gedood. Het werd me duidelijk dat er gevaarlijke krachten waren die me van zijn zoektocht wilden afhouden. Ik besefte dat ik niets had aan gewone privédetectives of onderzoekers. Ik had iemand nodig met veel meer vaardigheden. Toen leidde mijn onderzoek me naar u, meneer Hope, en ik wist dat ik de beste man voor de taak had gevonden.’

Ben glimlachte. ‘U vleit me.’

De hors d’oeuvreschalen werden afgeruimd en bedienden brachten een aantal antieke zilveren schalen binnen. Toen het deksel van de hoofdschotel werd opgetild, zagen ze een glanzend stuk rosbief. De eerste bediende sneed met een lang voorsnijmes dunne plakjes af. Er werd opnieuw wijn ingeschonken.

‘Niet zo bescheiden, Benedict… Mag ik je Benedict noemen?’ Fairfax zweeg even en kauwde op een mals stuk rundvlees. ‘Om terug te keren tot wat ik zei: ik heb je levensverhaal nauwgezet onder de loep genomen. Hoe meer ik over je te weten kwam, hoe duidelijker het me werd dat je de ideale persoon was. Je activiteiten in het Midden-Oosten. Speciale antiterreuroperaties in Afghanistan. Je reputatie als koelbloedige, efficiënte en onverstoorbare uitvoerder van taken die de meeste mannen veel te machtig zouden zijn geweest. En later je volledige toewijding aan je nieuwe rol als redder van verdwenen of ontvoerde kinderen en je meedogenloze afstraffing van de slechte mensen die de onschuldigen kwaad deden. Een onomkoopbaar man, onafhankelijk en welgesteld. Je zou niet proberen me te beroven en je niet laten afschrikken door de gevaren van de opdracht. Je was absoluut de man die ik zocht. Als je mijn aanbod zou afslaan, had ik weinig kunnen doen om je van gedachten te laten veranderen.’

‘U weet waarom ik de opdracht aannam,’ zei Ben. ‘Enkel en alleen vanwege uw kleindochter, Ruth.’ Hij zweeg even. ‘Maar ik wou dat u me meer over de risico’s had verteld. Die informatie zou me heel wat problemen hebben bespaard, als ik het had geweten.’

‘Ik had vertrouwen in je kunde,’ zei Fairfax glimlachend. ‘Bovendien had ik het gevoel dat je zou weigeren als ik je de hele waarheid zou vertellen. Ik moest een manier vinden om je over te halen.’

‘De hele waarheid? Overhalen? Waar wilt u naartoe, Fairfax?’

‘Laat me het uitleggen,’ antwoordde Fairfax en hij leunde naar achteren. ‘Iemand in mijn positie komt er al heel vroeg in zijn carrière achter dat mensen… laten we zeggen beïnvloed kunnen worden. Iedereen heeft een zwakke plek, Benedict. We hebben allemaal iets in ons leven, in ons verleden. Een lijk in de kast, een geheim. Als je die geheimen eenmaal kent, kun je er gebruik van maken. Iemand met een pijnlijk verleden of een stiekeme ondeugd is makkelijk naar je hand te zetten. Iemand die een misdaad heeft gepleegd, is nog makkelijker te beïnvloeden. Maar jij, Benedict… jij was anders.’ Fairfax schonk zichzelf nog wat wijn in. ‘Ik kon in jouw verleden niets vinden wat ik kon gebruiken om je over te halen om op mijn aanbod in te gaan, voor het geval je het in eerste instantie zou afslaan. Ik was er niet gelukkig mee.’ Fairfax glimlachte kil. ‘Maar toen stuitten mijn onderzoekers op een interessant detail in je leven. Ik beseft e het belang ervan onmiddellijk.’

‘Ga door.’

‘Je bent een gedreven man, Benedict,’ ging Fairfax verder. ‘En ik weet waarom. Ik begon te begrijpen wat je motieven zijn… Het is ook de reden waarom je drinkt. Je wordt achtervolgd door schuldgevoelens. Ik wist dat je niet zou weigeren me te helpen zoeken als je dacht dat je Ruth daarmee zou helpen. Want Ruth ligt je heel na aan het hart, nietwaar?’

Ben fronste zijn wenkbrauwen. ‘Als ik dácht dat ik Ruth zou helpen?’

Fairfax dronk zijn glas leeg en schonk zichzelf een nieuw in. Er gleed een geamuseerde blik over zijn gezicht. ‘Benedict,’ zei hij peinzend. ‘Een naam met sterke religieuze connotaties. Je familie bestond uit vrome christenen, neem ik aan?’

Ben zweeg.

‘Ik dacht gewoon… ouders die hun twee kinderen Benedict en Ruth noemen. Een nogal Bijbelse keus, vind je ook niet? Ruth Hope… een jammerlijk ironische naam. Want er wás geen hoop voor haar, toch, Benedict?’

‘Hoe hebt u het ontdekt van mijn zus? Het staat niet in mijn cv.’

‘O, als je geld hebt, kom je overal achter, beste jonge vriend. Ik vond het interessant dat je juist dit werk had gekozen, Benedict,’ ging Fairfax verder. ‘Geen detective, geen zoeker naar informatie of gestolen eigendommen, maar een zoeker naar verdwenen mensen, met name verdwenen kinderen. Het is overduidelijk dat je in feite je schuldgevoel over het verlies van je zus probeert kwijt te raken. Je bent er nooit overheen gekomen dat jouw nalatigheid haar dood tot gevolg heeft gehad… en misschien een lijden dat erger was dan de dood. Slavenhandelaars staan niet bekend om hun zachtzinnigheid. Verkrachting, foltering, wie weet wat ze haar hadden aangedaan?’

‘Je bent druk bezig geweest, hè, Fairfax?’

Fairfax glimlachte. ‘Ik ben altijd bezig. Ik realiseerde me dat je het verzoek om een arm, ziek kind te redden met dezelfde naam en dezelfde leeftijd als je verdwenen zus nooit zou afslaan. En ik had gelijk. Het was het verhaal over mijn kleindochter dat je over de streep trok.’

‘Interessante woordkeus, Fairfax. Verháál?’

Fairfax grinnikte. ‘Hoe je het ook wilt noemen. Een verzinsel. Bedrog, als je wilt dat ik helemaal eerlijk ben. Er is geen Ruth. Geen stervend meisje. En, vrees ik, geen verlossing voor jou, Benedict.’

Fairfax stond op en liep naar een dressoir. Hij tilde het deksel van een cassette en haalde er een kleine gouden kelk uit. ‘Nee, geen stervend meisje,’ herhaalde hij. ‘Alleen een oude man die boven alles hunkert naar één ding.’ Hij staarde dromerig en gefascineerd naar de kelk. ‘Je hebt er geen idee van hoe het is, Benedict, om het einde van een leven zoals het mijne te naderen. Ik heb zo veel grootse dingen gedaan en zo veel rijkdom en macht vergaard. Ik kon de gedachte mijn rijk in handen van minder capabele mannen achter te laten niet verdragen, mannen die het zouden verkwanselen en bederven. Ik zou doodongelukkig en gefrustreerd zijn gestorven.’ Hij hief de kelk alsof hij een toost wilde uitbrengen. ‘Maar nu zijn mijn zorgen voorbij, dankzij jou. Ik zal de rijkste en machtigste man in de geschiedenis worden, met alle tijd van de wereld om mijn ambities te vervullen.

De deur ging open en Alexander Villiers kwam binnen. Fairfax keek zijn assistent veelbetekenend aan. Villiers’ lippen spreidden zich in een brede grijns toen hij een stompe Taurus .357-revolver uit zijn zak haalde en die op Ben richtte.

Fairfax lachte. Hij zette de kelk aan zijn lippen. ‘Ik zou willen dat ik op je gezondheid kon drinken, Benedict, maar ik vrees dat je weg hier eindigt. Villiers, schiet hem neer.’