21

Parijs

‘HALLO… KUNT U ME DOORVERBINDEN MET MONSIEUR LORIOT?’

‘Hij is op dit moment weg voor zaken, meneer,’ antwoordde de secretaresse. ‘Hij komt niet vóór december terug.’

‘Maar hij heeft me gisteren nog gebeld.’

‘Ik vrees dat dat niet kan,’ zei de secretaresse pinnig. ‘Hij is al een maand in Amerika.’

‘Neem me niet kwalijk dat ik u lastigval,’ zei Ben. ‘Ik ben blijkbaar verkeerd ingelicht. Kunt u me vertellen of monsieur Loriot nog steeds in de Villa Margaux in Brignancourt woont?’

‘Brignancourt? Nee, monsieur Loriot woont hier, in Parijs. Ik denk dat u het verkeerde nummer hebt gekozen. Goedendag.’ De verbinding werd verbroken.

Het was nu duidelijk. Loriot had hem helemaal niet gebeld; de trein was het idee van iemand anders geweest. Precies zoals hij gedacht had. Het was te onwaarschijnlijk.

Hij rookte een sigaret en dacht na. De aanwijzingen wezen in een nieuwe richting. Hij had Loriot vanuit Roberta’s appartement gebeld. Michel Zardi was in de kamer geweest, had meegeluisterd, het nummer genoteerd. En even later was hij de deur uitgegaan, om vis te kopen voor zijn kat. Ja, en om het nummer aan zijn vriendjes door te geven. Die hadden hem teruggebeld en gedaan alsof het Loriot was. Het was riskant; stel dat de echte Loriot ook terugbelde? Misschien hadden ze eerst gecontroleerd of hij de stad uit was.

Het was geen waterdicht plan geweest, maar goed genoeg. Ben had zich laten plukken als een appel van een boom en alleen door Roberta’s toevallige tussenkomst was hij niet over honderd meter uitgesmeerd over een spoorlijn. Zonder haar zouden ze hem nog steeds uit de barsten in de biels aan het schrapen zijn.

Werd hij slordig? Dit mocht niet meer gebeuren.

Het betekende ook dat de mensen die achter Roberta Ryder aan zaten, ook achter hem aan zaten. Het was ze menens en of hij het nou leuk vond of niet, dat bracht hen bij elkaar.

Hij was al sinds het licht werd wakker en had zich de hele ochtend afgevraagd wat hij met haar aan moest. Gisteren had hij nog gedacht dat hij haar zou moeten dumpen, afkopen, haar moest dwingen om terug te gaan naar Amerika. Maar misschien had hij ongelijk gehad. Misschien kon ze hem helpen. Ze wilde weten wat er aan de hand was, en hijzelf ook. En hij voelde dat ze voorlopig bij hem wilde blijven, deels uit angst, deels uit intense nieuwsgierigheid. Maar dat zou niet lang duren als hij haar nog langer in het duister liet tasten, haar buitensloot, haar niet vertrouwde.

Hij ging op zijn bed zitten en dacht erover na tot hij haar in de andere kamer hoorde bewegen. Hij stond op en opende de deur. Ze rekte zich uit en geeuwde; de gekreukte lakens lagen op een hoop aan haar voeten. Haar haren zaten in de war.

‘Ik zet koffie en daarna ga ik weg,’ zei hij. ‘De deur is open. Je bent vrij om te gaan.’

Ze keek hem aan, zei niets.

‘Tijd om een beslissing te nemen,’ zei hij. ‘Blijf je of ga je?’

‘Als ik blijf, moet ik bij jou blijven.’

Hij knikte. ‘We hebben heel wat om over na te denken. En we moeten het op mijn manier doen.’

‘Vertrouwen we elkaar nu?’

‘Ik neem aan van wel,’ zei hij.

‘Ik blijf.’

Hij liep langs de rij tweedehands auto’s en bekeek ze een voor een. Iets snels en praktisch. Niet te opzienbarend, niet te opvallend. ‘Wat is dit voor iets?’ vroeg hij, wijzend.

De monteur veegde zijn handen af aan zijn overall en liet twee evenwijdige vetstrepen achter op de blauw stof. ‘Eén jaar oud, in prima staat. Hoe betaalt u?’

Ben klopte op zijn zak. ‘Mag het contant?’

Tien minuten later joeg Ben de zilvergrijze Peugeot 206 Sport over de Avenue de Gravelle naar de ringweg rond Parijs.

‘Nou, voor een journalist schijn je aardig met geld te strooien, Ben,’ zei Roberta naast hem.

‘Oké, tijd voor de waarheid. Ik ben geen journalist,’ bekende hij, terwijl hij afremde voor het drukke verkeer op de oprit naar de Périphérique.

‘Ha! Ik wist het wel.’ Ze klapte in haar handen. ‘Mag ik weten wat je dan wél doet, meneer Benedict Hope? Is dat trouwens je echte naam?’

‘Dat is mijn echte naam.’

‘Het is een mooie naam.’

‘Te mooi voor iemand zoals ik?’

Ze glimlachte. ‘Dat zei ik niet.’

‘En wat betreft wat ik doe,’ zei hij, ‘ik denk dat je zou kunnen zeggen dat ik een zoeker ben.’ Hij zwenkte door het verkeer, wachtte op een gat en de acceleratie van het sportieve autootje drukte hen tegen de rugleuning toen het pittige motorgeluid tot aangename hoogte steeg.

‘Een zoeker waarnaar? Problemen?’

‘Nou, ja, soms zoek ik problemen,’ zei hij met een droge glimlach. ‘Maar zo veel problemen had ik ditmaal niet verwacht.’

‘Wat zoek je dan? En waarom ben je naar mij toe gekomen?’

‘Wil je dat echt weten?

‘Ik wil het echt weten.’

‘Ik probeer de alchemist Fulcanelli te vinden.’

Ze trok een wenkbrauw op. ‘Aha… Hm. Ga door.’

‘Nou, wat ik eigenlijk zoek is een manuscript dat hij zou hebben gehad, of geschreven… Ik weet er weinig van.’

‘Het Fulcanelli-manuscript… díé oude mythe.’

‘Je hebt ervan gehoord?’

‘En of ik ervan gehoord heb. Maar je hoort een heleboel in mijn vak.’

‘Je denkt dat het niet bestaat.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Wie zal het zeggen? Het is de heilige graal van de alchemie. Sommigen zeggen dat het bestaat, anderen zeggen van niet, niemand weet wat het is of wat erin staat of zelfs óf het wel bestaat. Wat wil je er overigens mee? Je lijkt me niet iemand die in zulke dingen gelooft .’

‘Wat voor dingen?’

Ze snoof. ‘Weet je wat een van de grootste problemen met alchemie is? De mensen die zich ertoe aangetrokken voelen. Ik heb er nooit een ontmoet die niet een beetje gaga was.’

‘Dat is het eerste compliment dat je me geeft .’

‘Neem het niet te serieus. Maar je hebt mijn vraag niet beantwoord.’

Hij zweeg. ‘Ik doe het niet voor mezelf. Ik werk voor een cliënt.’

‘En die cliënt denkt dat dat manuscript kan helpen bij een of andere ziekte, zeker? Daarom was je zo geïnteresseerd in mijn onderzoek. Je zoekt naar een geneesmiddel voor iemand. Is je cliënt ziek?’

‘Laten we zeggen dat hij het héél graag wil hebben.’

‘Man, dat moet wel.’

‘Ik vroeg me af of hij iets zou hebben aan jouw vliegenelixer.’

‘Ik zei toch dat het nog niet klaar is. En ik zou het niet op een mens willen proberen. Dat zou totaal onethisch zijn. Nog gezwegen van het onbevoegd uitoefenen van de geneeskunde. Ik heb al genoeg problemen.’

Hij haalde zijn schouders op.

‘Dus, Ben, vertel je me nog waar we naartoe gaan in dit blitse nieuwe speeltje van je?’

‘Zegt de naam Jacques Clément je iets?’

Ze knikte. ‘De leerling van Fulcanelli in de jaren twintig.’ Ze keek hem vragend aan. ‘Waarom?’

‘Het verhaal gaat dat Fulcanelli Clément voor zijn verdwijning bepaalde documenten zou hebben gegeven,’ vertelde hij. Ze wachtte, dus hij ging door. ‘Maar goed, dat was in 1926. Clément is dood, al heel lang. Maar ik wil meer weten over wat Fulcanelli hem gaf.’

‘Hoe kun je daar achter komen?’

‘Een van de eerste dingen die ik deed toen ik drie dagen geleden in Parijs aankwam, was nagaan of er nog familie in leven was. Ik dacht dat die zou kunnen helpen.’

‘En?’

‘Ik heb zijn zoon gevonden, André. Rijke bankier, met pensioen. Hij was niet erg toeschietelijk. Sterker nog, zodra ik de naam Fulcanelli liet vallen, zeiden hij en zijn vrouw in wezen dat ik moest oprotten.’

‘Zo gaat het wanneer je het met iemand over alchemie hebt,’ zei ze. ‘Welkom bij de club.’

‘Hoe dan ook, ik dacht niet dat ik nog iets van ze zou horen,’ ging hij verder. ‘Maar vanmorgen, toen je sliep, werd ik gebeld.’

‘Door hen?’

‘Door hun zoon, Pierre. We hadden een interessant gesprek. Het blijkt dat er twee broers waren, André en Gaston. André was de geslaagde broer en Gaston was het zwarte schaap van de familie. Gas-ton wilde het werk van zijn vader voortzetten, André haatte het, beschouwde het als hekserij.

‘Logisch.’

‘En Gaston werd in feite verstoten. Gênant voor de familie. Ze willen niets meer met hem te maken hebben.’

‘Leeft Gaston nog?’

‘Blijkbaar. Een paar kilometer hier vandaan, in een oude boerderij.’

Ze leunde naar achteren. ‘En daar gaan we naartoe?’

‘Verwacht er niet te veel van. Hij zal wel een beetje zonderling zijn… Hoe noemde je het ook alweer?’

Gaga. Een Frans woord.’

‘Ik zal het onthouden.’

‘Dus je denkt dat Gaston Clément die papieren misschien nog heeft, of wat Fulcanelli zijn vader ook mag hebben gegeven?’

‘Het is het proberen waard.’

‘Nou ja, het is vast allemaal heel interessant,’ zei ze, ‘maar ik dacht dat we probeerden uit te zoeken wat er aan de hand is en waarom iemand ons probeert te vermoorden.’

Hij keek haar aan. ‘Ik ben nog niet klaar. Pierre Clément vertelde me vanmorgen nóg iets. Ik was niet de laatste die contact heeft opgenomen met zijn vader om vragen te stellen over Fulcanelli. Hij zei dat er een paar dagen geleden drie mannen waren die dezelfde vragen stelden, en ook naar mij informeerden. Op de een of andere manier houdt het allemaal verband met elkaar: jij, ik, Michel, de mensen die achter ons aan zitten, en het manuscript.’

‘Maar hoe?’ Ze schudde verward het hoofd.

De vraag was, dacht hij in zichzelf: wisten de drie mannen van Gaston Clément? Misschien liep hij opnieuw in een hinderlaag.

Na ongeveer een uur bereikten ze de bouwvallige boerderij waar volgens Pierre Clément zijn oom woonde. Ze stopten op een door bomen omringde parkeerplaats een paar honderd meter van het huis. ‘Dat is het,’ zei Ben en hij keek op de globale kaart die hij aan de hand van de richtingaanwijzingen had getekend.

Grijze wolken boven hen dreigden met regen toen ze naar de boerderij liepen. Zonder het te laten merken maakte hij de drukknoop van zijn holster los en hield zijn hand in de buurt van zijn borst toen ze het met keien bestrate erf bereikten. Aan weerszijden stonden verlaten, vervallen gebouwen. Achter een verkrotte koeienstal stond een hoge, vervallen houten schuur. Kapotte ramen waren dichtgetimmerd met planken. Uit een zwarte metalen schoorsteenpijp steeg een trage rookpluim op.

Ben keek behoedzaam om zich heen, voorbereid op problemen. Er was niemand te zien.

De schuur was zo te zien leeg. De lucht binnen was bedompt en rokerig en er hing een vieze geur van vuil en vreemde, smeulende dingen. Het was één grote ruimte, schemerig verlicht door melkachtige zonnestralen die door de kieren tussen de planken en de paar stoffige ruiten vielen. Kwetterende vogels vlogen in en uit door een gat hoog in de gevel. Aan één kant van de schuur stonden op een verhoging op ruwe houten palen een kapotte fauteuil, een tafel met een oude tv en een bed met vieze dekens. Aan de andere kant stond een groot, met roet bedekt fornuis waarvan de zwarte ijzeren klep een paar centimeter openstond en waaruit een wolk donkere rook en een scherpe lucht kwamen. Rondom het fornuis stonden provisorische tafels vol boeken, papieren, metalen en glazen vaten, onderling verbonden door rubberen slangen of perspex buizen. Merkwaardige vloeistoffen pruttelden boven bunsenbranders die op gasflessen waren aangesloten en verspreidden kwalijke dampen. In alle donkere hoeken lagen hoge stapels rommel, oude kratten, gebroken vaten, rijen lege flessen.

‘Wat een puinhoop,’ fluisterde Roberta.

‘Het is in elk geval niet vergeven van vliegen.’

‘Haha!’ zei ze smalend. ‘Zak,’ zei ze binnensmonds.

Ben liep naar een van de tafels, waar iets zijn aandacht trok. Het was een verbleekt oud manuscript, op zijn plaats gehouden door stukken kwartskristal op de hoeken. Toen hij het oppakte rolde het zichzelf op en wierp een wolk stofdeeltjes op in de lichtbundel door het dichtgetimmerde raam. Hij nam het manuscript mee naar de zonnestralen en rolde het voorzichtig open om het kriebelige handschrift te lezen.

Als het kruid ch-sheng het leven kan verlengen
Is dit elixer het toch beslist waard in het lichaam te worden opgenomen?
Goud kan van nature niet bederven of vergaan
En is van alle dingen het kostbaarst.
Als de alchemist dit elixer creëert
Zal de duur van het leven oneindig worden.
Haren die grijs waren, zullen weer zwart kleuren,
Uitgevallen tanden zullen opnieuw aangroeien,
De seniele oude man is opnieuw een levenslustige knaap,
Het oude besje is opnieuw maagd.
Hij wiens gedaante is veranderd, ontsnapt aan de gevaren van het leven.

‘Iets gevonden?’ vroeg ze en ze keek over zijn schouder.

‘Ik weet het niet. Het kan misschien interessant zijn.’

‘Mag ik eens kijken?’ Ze liet haar blik over het geschrift glijden. Ben doorzocht de tafel op meer van dergelijke dingen, maar het enige wat hij tussen de rollen en verfomfaaide stapels vies papier vond, waren cryptische diagrammen, grafieken en lijsten van symbolen. Hij zuchtte. ‘Begrijp jíj iets van die dingen?’

‘Hm, Ben?’

Hij blies wat stof van een oud boek. ‘Wat?’ mompelde hij, slechts met een half oor naar haar luisterend.

Ze stootte hem aan. ‘We hebben gezelschap.’