15
DE CITROËN SLAAGDE ERIN HEN NAAR HET STILLE CAFÉ LANGS DE WEG te brengen voordat hij ten slotte zijn laatste adem uitblies via een kapotte radiateur. Roberta wierp er een laatste bedroefde blik op toen ze hem in een donkere hoek van de parkeerplaats achterlieten en naar binnen gingen, langs enkele motoren en een paar auto’s en onder het flakkerende rode schijnsel van de neonreclame boven de deur.
Het café was nagenoeg verlaten. Een paar langharige motorrijders die achterin aan het biljarten waren, lachten schor en dronken bier uit de fles.
Ze zeiden niet veel terwijl ze een tafel in een hoek namen, ver van de hardrock blèrende jukebox. Ben ging naar de bar en kwam een minuut later terug met een fles goedkope rode wijn en twee glazen. Hij schonk hun elk een glas in en schoof het hare over het gevlekte tafelblad. Ze nam een slok en sloot haar ogen. ‘Tjonge, wat een dag. En hoe luidt jóúw verhaal?’
Hij haalde zijn schouder op. ‘Ik wachtte gewoon op een trein.’
‘Je had hem bijna gehaald.’
‘Ik heb het gemerkt. Bedankt voor het instappen.’
‘Geen dank. Vertel me gewoon wat er aan de hand is en waarom we ineens zo populair zijn.’
‘We?’
‘Ja, wé,’ zei ze fel terwijl ze met haar vinger op de tafel tikte. ‘Sinds ik eerder op de dag het genoegen had je te ontmoeten, heb ik inbrekers gehad die me probeerden te vermoorden, vrienden die vijanden bleken, dode mannen die uit mijn appartement verdwenen en klootzakken van rechercheurs die denken dat ik gek ben.’
Hij luisterde aandachtig en met stijgende bezorgdheid, terwijl ze hem vertelde wat er de afgelopen uren gebeurd was. ‘En tot overmaat van ramp,’ besloot ze, ‘werd ik bijna vermorzeld door een trein terwijl ik je probeerde te redden.’ Ze zweeg even. ‘Ik neem aan dat je mijn bericht niet hebt ontvangen,’ voegde ze er verongelijkt aan toe.
‘Welk bericht?’
‘Misschien zou je je telefoon aan moeten laten staan.’
Hij lachte wrang toen hij zich herinnerde dat hij die tijdens hun eerdere gesprek had uitgeschakeld. Hij haalde zijn gsm uit zijn zak en zette hem aan. ‘Bericht,’ kreunde hij toen het envelopje oplichtte op het scherm.
‘Goed zo, Sherlock,’ zei ze. ‘Het is dus maar goed dat ik, toen je niet terugbelde, besloot je persoonlijk te komen waarschuwen. Al begin ik me af te vragen waarom ik de moeite heb genomen.’
Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe wist je waar je me kon vinden?’
‘Denk eens goed na. Ik was erbij toen je werd gebeld door…’
‘Loriot.’
‘Wie dan ook. Leuke vrienden heb je. In elk geval, ik herinnerde me dat je vanavond naar Brignancourt zou gaan en ik hoopte dat ik je daar zou kunnen treffen, als ik niet te laat was.’ Ze keek hem strak aan. ‘Dus vertel je me nog wat er aan de hand is, Ben? Leiden alle journalisten van de Sunday Times zo’n opwindend leven?’
‘Jouw dag was zo te horen opwindender dan de mijne.’
‘Hou op met dat gelul. Je hebt er iets mee te maken, is het niet?’
Hij zweeg.
‘Nou? Niet dan? Kom nou. Moet ik geloven dat het toeval is dat je me vragen stelt over mijn werk, dat we worden gefotografeerd en dat iemand ons op dezelfde dag probeert te vermoorden? Ik trap niet in dat journalistengedoe. Wie ben je in werkelijkheid?’
Hij schonk hun glazen nog eens vol. Zijn sigaret was op. Hij gooide de peuk uit het raam, pakte zijn Zippo en stak een nieuwe op.
Ze hoestte toen de rook over de tafel heen naar haar toe dreef. ‘Moet dat?’
‘Ja.’
‘Het is verboden.’
‘Kan me niet verrekken.’
‘Dus vertel je me de waarheid nog… of bel ik gewoon de politie?’
‘Denk je dat ze je ditmaal wel zullen geloven?’
Het hart klopte de machinist nog in de keel toen hij verder reed. Toen de twee auto’s in het licht van zijn koplampen op de rails waren verschenen, was het al te laat geweest om iets te doen. Hij haalde diep adem. Jezus. Hij had nooit meer dan een hert op de rails gehad. Hij moest er niet aan denken wat er gebeurd zou zijn als de auto’s niet op tijd weg waren gekomen.
Wat voor idioot reed de gelijkvloerse overgang op als er een trein aankwam? Jongelui waarschijnlijk, rotzooiend met gestolen auto’s. De machinist slaakte een diepe zucht terwijl zijn hartslag weer normaal werd en pakte toen de handset van zijn radio.
‘O, godver.’
‘Ik zei toch dat we hadden moeten blijven.’
De drie mannen zaten in de auto en keken naar de spoorlijn waar ze eerder de Mercedes hadden achtergelaten. Naudon wierp zijn makkers een felle blik toe en leunde naar achteren. Terwijl Berger en Godard in de bar zaten te ginnegappen, had hij naar de radio geluisterd. Als er een treinongeluk was gebeurd, zou dat vermeld zijn. Niets… dus was hij er tegenover de anderen over blijven zeuren tot ze ten slotte hadden toegegeven, als hij zijn waffel maar hield.
En hij had gelijk gehad. Geen wrak, geen ontspoorde trein, geen dode Engelsman. De lege Mercedes stond een paar meter van de rails en zag er beslist niet uit als een auto die was geraakt door een snel rijdende trein.
Erger nog, hij was niet alleen. De donkere carrosserie weerkaatste de blauwe zwaailichten van twee patrouilleauto’s aan weerszijden ervan.
‘Dit is zwaar klote,’ verzuchtte Berger met zijn handen om het stuur geklemd.
‘Ik dacht dat je zei dat de politie hier nooit kwam,’ zei Godard. ‘Dat was verdomme toch het voordeel van deze plek, of niet soms?’
‘Ik zei het toch,’ herhaalde Naudon vanaf de achterbank.
‘Hoe heeft …’
‘Nou, mannen, de baas zal niet blij zijn.’
‘Bel hem maar.’
‘Ik niet. Doe het zelf maar.’
De politie kamde de plaats delict uit, lichtbundels zwaaiden heen en weer als zoeklichten terwijl radio’s op de achtergrond klikten en ruisten. ‘Eh, Jean-Paul,’ zei een agent en hij liet een gebroken Citroënembleem zien dat hij in het zand had gevonden. ‘Hier liggen overal scherven van koplampen.’
‘De machinist had het over een Citroën 2CV,’ antwoordde een andere.
‘Waar zou die naartoe gegaan zijn?’
‘Niet ver in elk geval. Er ligt overal koelvloeistof.’
Twee andere agenten wierpen lichtplassen in het interieur van de limousine. Een van hen zag een klein, glimmend voorwerp dat voor de achterbank op de grond lag. Hij haalde een balpen uit zijn zak en tilde er de lege patroonhuls mee op. ‘Hallo, wat hebben we hier? Een 9 mm-patroon.’ Hij snoof eraan en rook de geur van kruit. ‘Recent afgevuurd.’
‘Stop hem in een zakje.’
Een andere agent had eveneens iets gevonden, een naamkaartje dat op de bank lag. Hij tuurde ernaar in het schijnsel van zijn Maglite. ‘Een buitenlandse naam.’
‘Wat denk je dat hier gebeurd is?’
‘Wie zal het zeggen?’
Twintig minuten later verscheen de takelwagen van de politie. Bij het wervelende schijnsel van blauwe en oranje lichten werd de gehavende Mercedes opgetakeld en weggebracht, voorafgegaan en gevolgd door een politieauto. De spoorlijn bleef stil en donker achter.