5
OP EEN GROOT, OPEN VELD VOL WILDE BLOEMEN EN ZACHT WUIVEND, welig gras renden een tienerjongen en een meisje lachend hand in hand. Hun blonde haren waren goudkleurig in het zonlicht. De jongen liet de hand van het meisje los en liet zich op zijn knieën vallen om een bloem te plukken. Ze rende giechelend door en keek naar hem om met een ondeugend opgetrokken neus en blozende wangen vol sproeten. De jongen stak haar de bloem toe en opeens was ze heel ver weg. Naast haar was een poort die toegang gaf tot een doolhof met hoge muren.
‘Ruth!’ riep hij. ‘Kom terug.’ Het meisje zette haar hand om haar mond, riep: ‘Pak me dan als je kan!’ en verdween lachend door de poort.
De jongen rende achter haar aan, maar er was iets mis. De afstand tussen hem en de doolhof werd steeds groter. Hij riep: ‘Niet weggaan, Ruth, laat me niet achter!’ Hij rende en rende, en nu was de grond onder zijn voeten geen gras meer, maar zand, diep, zacht zand, waarin hij wegzakte en struikelde.
Toen versperde een grote man in een wapperend wit gewaad hem de weg. Het hoofd van de jongen reikte tot aan het middel van de man en hij voelde zich klein en machteloos. Hij rende om de man heen en bereikte de ingang van de doolhof net op tijd om Ruth in de verte te zien wegflitsen. Ze lachte niet meer, maar huilde van angst terwijl ze om een hoek verdween. Hun blikken ontmoetten elkaar een laatste keer. Toen was ze verdwenen.
Nu waren er nog meer grote mannen in witte gewaden en met zwarte baarden. Ze dromden om hem heen en torenden boven hem uit, versperden hem de weg en benamen hem het uitzicht. Ze brabbelden tegen hem in een taal die hij niet verstond. Hun ogen waren rond en wit in mahoniekleurige gezichten die vlak voor hem opdoemden, grijnzend en bijna tandeloos. En toen pakten ze zijn armen en schouders met sterke handen beet en hielden hem tegen en hij riep en gilde en vocht, maar er kwamen er steeds meer en hij werd vastgehouden en kon zich niet bewegen…
Hij pakte het glas stevig in zijn hand en voelde het branden van de whisky op zijn tong. In de verte, voorbij de deinende, donkergrijze golven die braken op de rotsen rondom de baai, kleurde de dageraad de boog van de horizon langzaam lichter rood.
Hij keerde zich af van het raam toen hij de deur achter zich hoorde opengaan. ‘Goeiemorgen, Win,’ zei hij, moeizaam glimlachend. ‘Wat doe je zo vroeg op?’
Ze keek hem bezorgd aan, haar blik gleed naar het glas in zijn hand en de lege fles op de tafel achter hem. ‘Ik dacht dat ik stemmen hoorde. Alles goed, Ben?’
‘Ik kon niet meer in slaap komen.’
‘Weer een nachtmerrie?’ vroeg ze met een veelbetekenende blik.
Hij knikte. Winnie zuchtte. Ze pakte de verfomfaaide oude foto op waar hij eerder naar had gekeken en die hij naast de whiskyfles op de tafel had laten liggen. ‘Was ze niet mooi?’ fluisterde de oude dame. Ze schudde haar hoofd en beet op haar lip.
‘Ik mis haar verschrikkelijk, Winnie. Na al die jaren nog.’
‘Je denkt toch niet dat ik dat niet wist?’ antwoordde ze en ze keek hem aan. ‘Ik mis ze allemaal.’ Ze legde de foto voorzichtig terug op de tafel.
Hij hief zijn glas weer op en dronk het snel leeg.
Winnie fronste haar wenkbrauwen. ‘Ben, al dat drinken…’
‘Lees me niet de les, Win.’
‘Ik heb er nooit iets van gezegd,’ antwoordde ze kordaat. ‘Maar het wordt alleen maar erger. Wat is er, Ben? Sinds je bezoek aan die man ben je rusteloos. Je eet niet. Je hebt de afgelopen drie nachten nauwelijks geslapen. Ik maak me zorgen over je. Je moest jezelf eens zien. Je bent bleek. En ik weet dat je die fles gisteravond pas hebt geopend.’
Hij glimlachte vaag, boog zich naar voren en kuste haar voorhoofd. ‘Sorry dat ik snauwde. Ik wil niet dat je je zorgen maakt, Win. Ik weet dat ik moeilijk ben om mee in één huis te wonen.’
‘Wat wilde hij trouwens van je?’
‘Fairfax?’ Ben draaide zich om naar het raam en keek naar de zee, naar de opgaande zon die de onderkant van de wolken goud kleurde. ‘Hij wilde dat… hij wilde dat ik Ruth redde,’ zei hij en hij wenste dat zijn glas niet leeg was.
Hij wachtte tot vlak vóór negenen en pakte toen de telefoon.
‘U komt terug op mijn aanbod?’ zei Fairfax.
‘Hebt u niemand anders gevonden?’
‘Nee.’
‘In dat geval neem ik de opdracht aan.’