39

BEN WAS SOMBER GESTEMD TOEN HIJ DAAGS DAARNA DOELLOOS DOOR de stoffige straten van Saint-Jean dwaalde. Zijn zoektocht was op een dood spoor geraakt.

Toen hij Fairfax twee dagen eerder had gebeld, had hij verzwegen dat het manuscript mogelijk vernietigd was. Hij had gehoopt dat Anna Manzini hem iets positiefs zou kunnen vertellen. Het was stom geweest de oude man die valse indruk te geven. Nu zag het er somber uit, de tijd sleepte zich voort en hij had geen idee wat hij nu moest doen.

Op een plein stond naast een herdenkingsteken aan de Eerste Wereldoorlog het dorpscafé, een uit één vertrek bestaande kroeg met een klein terras waar verweerde oude mannen als reptielen in de zon zaten of pétanque speelden op het verlaten plein. Ben ging naar binnen en de gasten – alle drie, kaartspelend in een schemerige hoek – keken om toen de lange, blonde buitenlander binnenkwam. Hij begroette hen met een gemelijk knikje, dat werd beantwoord met gegrom. De eigenaar zat de krant te lezen aan de toog. Het stonk er naar verschaald bier en rook.

Hij zag een aanplakbiljet van een vermissing aan de muur.

HEBT U DEZE JONGEN GEZIEN? MARC DUBOIS, 16 JAAR

Hij zuchtte. De zoveelste. Dát zou ik moeten doen, kinderen zoals hij helpen. Niet hier rondhangen en tijd verspillen.

Hij leunde op de toog, stak een sigaret op en liet zijn flacon vullen. Ze hadden er maar één soort whisky, een bijzonder gemeen bocht met de kleur van paardenpis. Het kon hem niet schelen. Hij bestelde een extra dubbele van hetzelfde en ging op een barkruk zitten, staarde voor zich uit en nipte van de brandende drank.

Misschien is het tijd om met dit fiasco te stoppen, dacht hij. Het was vanaf het begin niets voor hem geweest. Hij had objectief moeten blijven. Zijn eerste indruk was juist geweest. Zoals alle wanhopige mensen die iemand willen redden van wie ze houden, was Fairfax het slachtoffer geworden van wensdenken. De kans was groot dat het Fulcanelli-manuscript verloren was gegaan – maar wat dan nog? Het was waarschijnlijk sowieso gelul. Er was geen groot geheim.Natuurlijk niet. Het was allemaal verbeelding, één en al mythen en raadsels en voer voor goedgelovige dromers.

Maar kon hij zeggen dat Anna Manzini een goedgelovige dromer was?

Wie weet; misschien wel.

Hij schoof zijn lege glas over de toog, gooide wat kleingeld op het gehavende houten blad en bestelde nog een dubbele. Hij had die al op en begon net aan een derde, toen de drie oude kaarters in de hoek omkeken bij het geluid van rennende voetstappen.

Roberta stormde met een rood hoofd en opgewonden naar binnen.

‘Ik dacht wel dat ik je hier zou kunnen vinden,’ zei ze. Ze was buiten adem, alsof ze het hele eind vanaf het huis van Pascal had gerend. ‘Luister, Ben, ik heb een idee.’

Hij was niet in de stemming voor haar enthousiasme. ‘Vertel het me maar een andere keer,’ mompelde hij. ‘Ik denk na.’ Dat was ook zo; hij dacht erover zijn telefoon te pakken en tegen Fairfax te zeggen dat het voorbij was. Hij zou hem zijn geld teruggeven, ermee kappen en naar huis en naar zijn strand gaan.

‘Luister, het is belangrijk,’ drong ze aan. ‘Kom, laten we naar buiten gaan. Nee, laat de rest maar staan. Je hebt zo te zien al genoeg op. Je hoofd moet helder zijn.’

‘Ga weg, Roberta. Ik ben bezig.’

‘Ja, bezig jezelf lam te drinken met dat bocht. Je moest jezelf eens zien. Noem jij jezelf een beroeps?’

Hij wierp haar een woedende blik toe, zette het glas met een klap op de toog en liet zich van zijn kruk glijden.

‘Het moet wel iets heel, heel erg goeds zijn,’ waarschuwde hij haar, en ze stapten het late namiddaglicht in.

‘Ik denk het wel,’ zei ze terwijl ze hem met een ernstig gezicht aankeek en haar gedachten op een rijtje zette. ‘Oké, luister. Stel dat het manuscript dat Klaus Rheinfeld had gestolen niet vernietigd was?’

Hij schudde verward zijn hoofd. ‘Wat raaskal je? Pascal heeft de snippers gezien. Het werd vernietigd tijdens de storm.’

‘Precies. Welnu, je herinnert je het schrijfblok, Rheinfelds schrijfblok?’

‘Wat is daarmee?’ gromde hij. ‘Heb je me daarvoor naar buiten gesleept?’

‘Nou, misschien is het belangrijker dan we dachten.’

Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Waar heb je het over?’

‘Luister nou, goed? Dit is mijn idee. Stel dat het schrijfb lok hetzelfde was als het manuscript.’

‘Ben je gek geworden? Hoe zou dat kunnen? Ze hebben het hem in de kliniek gegeven.’

‘Ik bedoel niet het schrijfblok zelf, stommeling. Ik bedoel wat erin staat. Misschien heeft Rheinfeld de geheimen erin gekopieerd.’

‘Juist, ja. In een beveiligde kliniek, nádat hij het origineel kwijt was geraakt? Hoe deed hij dat: de informatie opstralen? Ik ga weer naar binnen.’ Hij draaide zich ongeduldig om.

‘Hou je mond en luister nou eens naar me,’ riep ze, terwijl ze zijn arm pakte. ‘Ik probeer iets te zeggen, eigenwijze klootzak. Ik denk dat Rheinfeld het vanbuiten kende en het later in zijn schrijfb lok heeft opgeschreven.’

Hij staarde haar aan. ‘Roberta, het waren verdomme meer dan dertig pagina’s vol raadsels en tekeningen, geometrische vormen, kriskras opgeschreven getallen en flarden Latijn en Frans en allerlei dingen. Dat kun je je onmogelijk volmaakt gedetailleerd herinneren.’

‘Hij heeft er jarenlang mee rondgelopen,’ sputterde ze tegen. ‘Waarschijnlijk al die tijd op straat geleefd, zonder geld. Het was alles wat hij had. Hij werd erdoor geobsedeerd.’

‘Ik geloof nog steeds niet dat iemand zo’n goed geheugen kan hebben. Zeker niet een krankzinnige alchemist.’

‘Ben, ik heb op Yale een jaar neurobiologie gedaan. Toegegeven, het is ongewoon… maar het is niet onmogelijk. Het wordt eidetisch geheugen genoemd, ook wel bekend als fotografisch geheugen. Het verdwijnt meestal in de puberteit, maar sommige mensen behouden het hun hele leven. Rheinfeld had ocs, als ik het goed heb begrepen…’

‘ocs?’

‘Een obsessief-compulsieve stoornis,’ zei ze iets geduldiger. ‘Hij vertoonde alle symptomen, herhaalde steeds weer handelingen en woorden zonder aanwijsbare reden… of om een reden die alleen hij begreep. Welnu, het is bekend dat dwangneurotici een griezelig goed geheugen hebben. Ze kunnen enorme hoeveelheden gegevens opslaan die jij en ik nooit zouden kunnen onthouden. Ingewikkelde wiskundige vergelijkingen, gedetailleerde beelden, enorme hoeveelheden technische teksten. Het is allemaal al bijna een eeuw wetenschappelijk vastgelegd.’

Ben ging op een bank zitten. De whiskynevel in zijn hoofd trok snel op.

‘Denk erover na, Ben,’ zei ze, terwijl ze naast hem kwam zitten. ‘Ze hebben Rheinfeld een schrijfblok gegeven om zijn dromen op te schrijven… een standaardonderdeel van de psychotherapie. Maar in plaats daarvan gebruikte hij het om de herinneringen die hij vanbinnen bewaarde vast te leggen, een schriftelijk dossier bij te houden van de informatie die hij had gestolen en vervolgens verloren. De psychiaters kunnen onmogelijk geweten hebben wat hij deed, waar die dingen vandaan kwamen. Ze deden het waarschijnlijk af als krankzinnig gebazel. Maar stel dat het meer was?’

‘Maar hij was krankzinnig. Hoe kunnen we de geest van een gek vertrouwen?’

‘Natuurlijk was hij krankzinnig,’ beaamde ze. ‘Maar hij was voornamelijk geobsedeerd en het is typerend voor geobsedeerde mensen dat ze bezeten zijn van details. Zolang de details die hij opschreef het origineel dicht genoeg benaderden, is het niet zijn krankzinnigheid die belangrijk is, maar het feit dat het schrijfblok een perfecte of bijna perfecte kopie zou kunnen zijn van de documenten die Jacques Clément niet had verbrand omdat ze hem door Fulcanelli waren gegeven.’

Hij zweeg enkele ogenblikken. ‘Weet je dat zeker?’

‘Natuurlijk weet ik het niet zeker. Maar ik vind nog steeds dat we terug moeten gaan om het te checken. Het is een poging waard, vind je ook niet?’ Ze keek hem onderzoekend aan. ‘Nou? Wat zeg je ervan?’