47
TUSSEN DE BOMEN AAN DE RAND VAN SAINT-JEAN ZETTE HIJ DE GROTE Triumph op de zijstandaard en hing zijn integraalhelm aan het stuur. De straten van het dorp waren even stil en verlaten als altijd. Hij trof pastoor Pascal thuis.
‘Benedict, ik maakte me zorgen over je.’ Pascal legde een arm om zijn schouders. ‘Maar… Waar is Roberta?’
Ben legde de situatie uit en het gezicht van de priester betrok steeds meer. Hij liet zich moedeloos op een kruk zakken. Opeens zag hij er even oud uit als hij was.
‘Ik kan niet lang blijven,’ zei Ben. ‘De politie zal weinig tijd nodig hebben om verband te leggen tussen de Renault bij het hotel en u. Ze zullen u komen ondervragen over mij.’
Pascal stond op. Er lag een felle glans in zijn ogen die Ben niet eerder had gezien. Hij nam Ben bij zijn arm. ‘Kom mee. Ergens anders kunnen we beter praten.’
In de kerk knielde Ben neer in de biechtstoel. Pascals gezicht was vaag zichtbaar achter het tralievenster tussen hen in.
‘Maak je geen zorgen over de politie, Benedict,’ zei Pascal. ‘Ik zal ze niets vertellen. Maar wat ben je van plan? Ik maak me ernstige zorgen over Roberta.’
Ben keek grimmig. ‘Ik weet niet wat het beste is,’ zei hij. Hij kon een stervend kind niet in de wacht zetten. Elke minuut uitstel was voor haar verloren tijd. Hij kon weggaan en zijn opdracht voltooien… maar dat stond gelijk aan het tekenen van Roberta’s doodvonnis. Hij kon achter haar aan gaan, maar als ze al dood was of als hij haar niet vond, bestond het risico dat hij het kind tevergeefs had opgeofferd. Hij zuchtte. ‘Ik kan ze niet allebei redden.’
Pascal zweeg een minuut of twee en dacht na. ‘Het is een moeilijke keus waarvoor je gesteld bent, Ben. Maar je moet kiezen. En als je eenmaal een besluit hebt genomen, mag je er geen spijt van krijgen. Zelfs als je keus verdriet veroorzaakt, mag je niet omkijken. God zal weten dat je hart zuiver was.’
‘Weet u wat Gladius Domini is, pastoor?’ vroeg Ben.
Pascal leek onthutst. ‘Het betekent “zwaard van God”. Een merkwaardige uitdrukking. Waarom vraag je dat?’
‘Hebt u nooit van een groep of organisatie gehoord die zo heet?’
‘Nooit.’
‘Weet u nog dat u me vertelde over een bisschop –’
‘Ssst.’ Pascal onderbrak hem met een dringende blik. ‘Er is iemand,’ fluisterde hij.
De priester liep door het middenpad en begroette de rechercheurs in de gewelfde deuropening.
‘Pastoor Pascal Cambriel?’
‘Ja.’
‘Ik ben inspecteur Luc Simon.’
‘Laten we buiten praten,’ zei Pascal, terwijl hij de deur achter zich dichtdeed en Simon wegleidde van de kerk.
Simon was moe. Hij was net per politiehelikopter aangekomen uit Le Puy. Het spoor was daar doodgelopen, maar hij had geweten dat Ben Hope weldra weer zou opduiken. Hij had gelijk gehad. Maar waarom Hopes voetstappen hem naar dit stoffige gat ver van de bewoonde wereld leidden was hem een raadsel. Hij had hoofdpijn en miste zijn koffie.
‘Ik geloof dat u een auto kwijt bent,’ zei hij tegen Pascal. ‘Een Renault 14?’
‘O ja?’ Pascal keek verbaasd. ‘Hoezo kwijt? Ik heb hem in geen weken gebruikt, maar voor zover ik weet staat-ie nog steeds –’
‘Uw auto is gevonden bij hotel Royal bij Montségur.’
‘Wat deed-ie daar?’ vroeg Pascal ongelovig.
‘Ik hoopte dat u me dat kon vertellen,’ antwoordde Simon achterdochtig. ‘Pastoor, uw auto is betrokken bij de jacht op een uiterst gevaarlijke crimineel.’
Pascal schudde niet-begrijpend zijn hoofd. ‘Dit is een hele schok.’
‘Met wie praatte u daarbinnen?’ vroeg Simon, terwijl hij naar de kerk wees. Hij wilde de zware boogdeur openen.
Pascal versperde hem de weg. De priester leek opeens twee keer zo groot. Zijn blik was onverzettelijk. ‘Ik nam een van mijn parochianen de biecht af,’ gromde hij. ‘En een biecht is heilig. Mijn parochianen zijn geen criminelen. Ik sta niet toe dat u Gods huis ontheiligt.’
‘Het kan me niet verrekken wiens huis het is,’ antwoordde Simon.
‘Dan zult u geweld moeten gebruiken,’ zei Pascal. ‘Ik laat u niet binnen voordat u met een huiszoekingsbevel komt.’
Simon staarde Pascal enkele ogenblikken strak aan. ‘We spreken elkaar nog,’ zei hij, terwijl hij zich omdraaide en wegliep.
Simon ziedde toen hij weer bij de auto kwam. ‘Die ouwe weet iets,’ zei hij tegen zijn chauffeur. ‘Kom, we gaan.’
Ze reden over het dorpsplein toen hij de chauffeur opdracht gaf om te stoppen. Hij stapte uit en liep met grote passen naar het café.
Hij bestelde een kop koffie. Achter in de ruimte draaiden drie oude kaartspelers zich naar hem om. Simon legde zijn politiepas plat op de toog. De kroegbaas keek er onverschillig naar. ‘Heeft een van jullie onlangs buitenlanders in het dorp gezien?’ vroeg Simon de aanwezigen. ‘Ik zoek een man en een vrouw, buitenlanders.’
De politie kwam eerder terug dan Pascal had verwacht. Nog geen vijf minuten later beende Simon door het middenpad en zijn snelle voetstappen galmden door de lege kerk.
‘Iets vergeten, inspecteur?’
Simon glimlachte koel. ‘U liegt niet slecht,’ zei hij. ‘Voor een priester. Goed, vertelt u me nu de waarheid of wilt u dat ik u arresteer wegens belemmering van de rechtsgang? Dit is een moordonderzoek.’
‘Ik…’
‘Probeer me niet te besodemieteren. Ik weet dat Ben Hope hier is geweest. Hij heeft bij u gelogeerd. Waarom beschermt u hem?’
Pascal zuchtte. Hij ging in een kerkbank zitten om zijn slechte been rust te gunnen.
‘Als blijkt dat u een misdadiger onderdak hebt verleend,’ ging Simon verder, ‘begraaf ik u zo diep in de stront dat u er nooit meer uit komt. Waar is Hope, en waar heeft hij doctor Ryder naartoe gebracht? Ik weet dat u het weet, dus u kunt beter praten.’ Hij trok zijn wapen en rukte de deuren van alle biechtstoelen open.
‘Hij is niet hier,’ zei Pascal met een woedende blik op de getrokken revolver. ‘Ik verzoek u dat wapen weg te stoppen, agent. Denk eraan waar u bent.’
‘In aanwezigheid van een leugenaar en mogelijk een medeplichtige aan een misdaad,’ kaatste Simon terug. ‘Daar ben ik.’ Hij smeet de deur van de laatste biechtstoel dicht met een knal die door de kerk galmde. ‘En nu… Ik stel voor dat u begint.’
Pascal keek hem dreigend aan. ‘Ik zeg niets. Wat Benedict Hope heeft gebiecht, is iets tussen hem, mij en God.’
Simon snoof. ‘We zullen zien wat de rechter daarvan zegt.’
‘U kunt me naar uw gevangenis sturen als u wilt,’ zei Pascal onverschillig. ‘Ik heb in ergere gevangenissen gezeten, tijdens de Algerijnse oorlog. Maar ik zeg geen woord. Ik zeg u slechts één ding: de man op wie u jacht maakt is onschuldig. Deze man doet slechts goed. Ik ken weinig mensen die zo heldhaftig en deugdzaam zijn.’
Simon lachte luidkeel. ‘O, heus… is dat zo? Dan wilt u me misschien meer vertellen over die heilige en zijn liefdadige werken, meneer pastóór?’