62

‘LEG JE HANDEN OP JE HOOFD EN GA OP JE KNIEëN ZITTEN,’ COM mandeerde ze hem. De blik in haar ogen en de onbeweeglijke loop van het pistool maakten duidelijk dat ze het meende. Ze was veel te ver weg om iets te riskeren. Hij gehoorzaamde. Ze haalde een fel schijnende zaklamp tevoorschijn en richtte de bundel op zijn gezicht.

‘Je zei dat je belangstelling had voor oude huizen,’ zei ze, terwijl hij hulpeloos op zijn knieën zat, met zijn ogen knipperend tegen het felle witte licht. ‘Maar je had blijkbaar ook belangstelling voor andere dingen.’

‘Ik ben niet gekomen om u te beroven,’ zei hij met vaste stem.

‘Je breekt in, je bent gewapend, je sluipt mijn privékapel binnen en je zegt dat je niet bent gekomen om me te beroven?’ Ze richtte de lichtbundel op Bozza’s lichaam. ‘Wie is dat? Een vriend van je?’

‘Ziet het daarnaar uit?’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ook dieven maken ruzie. Wat zit daarin?’ Ze richtte de lamp op Bens tas, die naast het altaar lag. ‘Schud hem leeg op de grond. Langzaam, zodat ik je handen kan zien.’

Hij draaide de tas voorzichtig om en ze richtte de zaklamp op de inhoud die op de stenen vloer rolde. De witte lichtplas bleef rusten op het schrijfblok van Rheinfeld en het dagboek van Fulcanelli. ‘Gooi dat daar naar me toe,’ commandeerde ze, terwijl ze de zaklamp onder haar arm stopte. Hij raapte ze op en gooide ze haar toe. Ze bleef hem onder schot houden terwijl ze ze doorbladerde en peinzend in zichzelf knikte. Na een poos legde ze ze voorzichtig op de grond en liet het wapen langs haar lichaam zakken. ‘Het spijt me,’ zei ze, ‘maar ik moest er zeker van zijn.’

‘Wie bent u?’ herhaalde Ben.

‘Ik ben Antonia Branzanti,’ zei ze. ‘De kleindochter van Fulcanelli.’ Met een handgebaar sneed ze zijn commentaar af. ‘Straks kunnen we praten. Eerst moeten we die smeerlap opruimen.’ Ze wees naar het lichaam van Bozza, waaronder de bloedplas zich vermengde met het slijmerige, stilstaande groene water van het kapotte altaar.

De weg voor zich uit verlichtend ging Antonia hem tussen de pilaren voor naar een gang waar een groot, cirkelvormig rotsblok als een twee meter hoge molensteen op zijn kant tegen de muur stond. ‘Deze deur komt uit in de berghelling. Doe open.’

Kreunend van inspanning rolde hij de steen terug door een sleuf in de stenen vloer. Met een schurend geluid rolde de steen weg en de koude nachtlucht stroomde de kamer binnen. Het rotsblok lag voor de ingang naar een korte tunnel van een meter of vijf en aan het eind ervan zag hij een onregelmatige halve kring van nachtlucht. Het onweer was voorbij en de volle maan bescheen het rotslandschap. Onder hen was een duizelingwekkend diep ravijn.

‘Niemand zal hem daar ooit vinden,’ zei Antonia, terwijl ze naar beneden wees. Ben keerde terug naar het lijk van Bozza. Hij pakte het zware lichaam onder de oksels en sleepte het naar het gat. Hij liet een spoor van waterig bloed achter op de stenen vloer. Hij liet het lijk in de winderige tunnel vallen en rolde het met zijn voet verder tot het over de rand viel. Hij keek het na toen het langs de steile rotswand viel, een wentelende zwarte gedaante tegen de door de maan verlichte rots, en verdween in het donkere, met bomen begroeide ravijn honderden meters lager.

‘Nu gaan we,’ zei Antonia.

Zijn falen woog zwaar op hem terwijl hij door de tunnel achter haar aan naar het huis liep. Het elixer was waardeloos gebleken. Het was dus toch een legende. Nu zou hij met lege handen terug moeten keren naar Fairfax, de oude man onder ogen komen en hem zeggen dat het kind zou moeten sterven.

Ze bereikten het huis. Ze deed de schoorsteenmantel achter hen dicht en ging hem voor naar de keuken, waar hij het bloed enigszins van zijn handen en zijn gezicht waste. ‘Dan ga ik maar,’ zei hij grimmig en hij hing de handdoek op.

‘Je hebt me niets te vragen?’

Hij zuchtte. ‘Wat heeft het voor zin? Het is voorbij.’

‘Jij bent de zoekende die volgens mijn grootvader op zekere dag zou komen. Je hebt het verborgen pad gevolgd. Je hebt de schat gevonden.’

‘Ik kwam niet voor goud,’ antwoordde hij en de tranen brandden in zijn ogen. ‘Daar ging het niet om.’

‘Goud is niet de enige schat,’ zei ze met een merkwaardige glimlach. Ze liep naar een kast. Op de plank stonden flessen olijfolie en azijn, potten gedroogde kruiden en jam, peperbolletjes en specerijen. Ze schoof ze uit elkaar en haalde er een kleine, eenvoudige aardewerken pot achter vandaan, die ze voorzichtig meenam en op de tafel zette. Ze opende het deksel. In de pot zag een glazen flesje. Ze schudde er zacht mee en de heldere vloeistof die erin zat ving het licht. Ze wendde zich tot Ben. ‘Zocht je hiernaar?’

Hij stak zijn hand uit. ‘Is dit…?’

‘Pas op. Het is het enige monster dat mijn grootvader heeft bereid.’

Hij viel op een stoel en voelde zich plotseling even leeg en uitgeput als opgelucht. Antonia ging tegenover hem zitten, legde haar handen plat op tafel en keek hem doordringend aan. ‘Wil je nú nog even blijven om mijn verhaal aan te horen?’

Ze praatten. Ben vertelde haar over zijn opdracht en de gebeurtenissen die hem naar het Huis van de Raaf hadden geleid. Daarna was het zijn beurt om te luisteren, terwijl zij het verhaal van Fulcanelli’s dagboek vervolgde.

‘Nadat Daquin het vertrouwen van mijn grootvader had beschaamd, ging alles heel snel. De nazi’s vielen het huis binnen en plunderden het laboratorium om de geheimen te vinden. Mijn grootmoeder verraste hen en ze schoten haar dood.’ Antonia zuchtte. ‘Mijn grootvader ontvluchtte Parijs en kwam hierheen met mijn moeder.’

‘Wat gebeurde er met Daquin?’

‘Die jongen heeft zo veel ellende veroorzaakt.’ Antonia schudde bedroefd haar hoofd. ‘Ik neem aan dat hij dacht dat hij er goed aan deed, maar toen hij begon in te zien aan wat voor mensen hij de lessen van mijn grootvader had verkwanseld, kon hij niet meer met zichzelf leven. Hij verhing zich, net als Judas.’

‘Wat was de connectie tussen Fulcanelli en de architect?’ vroeg Ben. ‘Het Huis van de Raaf?’

‘Corbu en mijn grootvader hadden een speciale band,’ legde ze uit. ‘Ze stamden allebei rechtstreeks af van de katharen. Toen Fulcanelli de verloren gegane voorwerpen van de katharen vond, leidden die hem naar de plek van de verborgen tempel waar hun schatten waren opgeslagen. Dit huis werd een jaar na zijn ontdekking gebouwd, als eerbetoon aan de tempel en om de schat te bewaken. Wie zou vermoeden dat een huis zoals dit toegang bood tot een heiligdom?’

‘Heeft Fulcanelli hier gewoond, met u en uw moeder?’

‘Mijn moeder ging naar Zwitserland om te studeren. Mijn grootvader bleef hier tot 1930, toen mijn moeder met haar man terugkeerde. Mijn grootvader wist intussen dat zijn vijanden zijn spoor bijster waren. Mijn moeder nam de rol over van bewaker van het huis en van het geheim dat het bevatte. Fulcanelli ging weg. Hij verdween.’ Antonia glimlachte weemoedig. ‘Daardoor heb ik hem nooit gekend. Hij was een rusteloze ziel die geloofde dat er altijd nieuwe dingen te leren waren. Misschien is hij naar Egypte gegaan, om de bakermat van de alchemie te bestuderen.’

‘Hij moet toen al oud zijn geweest.’

‘Hij was midden tachtig, maar mensen hielden hem voor een man van in de zestig. Het portret dat u hebt gezien, werd kort voor zijn vertrek geschilderd. Kort daarna, in 1940, werd ik geboren.’

Ben fronste zijn wenkbrauwen. Ze zag er veel jonger uit.

Antonia zag het en ze glimlachte raadselachtig. ‘Toen ik opgroeide, werd ik de bewaker van het huis,’ ging ze verder. ‘Mijn moeder verhuisde naar Nice. Ze is nu bijna honderd en ze maakt het nog best.’ Ze zweeg even. ‘Wat mijn grootvader betreft, we hebben nooit meer iets van hem gehoord. Ik denk dat hij altijd bang is gebleven dat zijn vijanden hem zouden vinden en dat hij daarom nooit meer contact met ons heeft opgenomen en zich aan niemand bekend heeft gemaakt.’

‘U weet dus niet wanneer hij gestorven is?’

Er speelde opnieuw een kleine, mysterieuze glimlach om haar mondhoeken. ‘Waarom bent u er zo zeker van dat hij dood is? Misschien is hij nog ergens.’

‘U gelooft dat het elixer hem al die jaren in leven kan hebben gehouden?’

‘De moderne wetenschap heeft geen antwoord op alle vragen, Ben. Ze begrijpt nog maar een fractie van het heelal.’ Antonia keek hem met haar doordringende ogen aan. ‘Je hebt zoveel risico’s genomen om het elixer te vinden. Geloof je niet in de kracht ervan?’

Ben aarzelde. ‘Ik weet het niet. Ik wil erin geloven. Misschien moet ik wel.’ Hij haalde het dagboek van Fulcanelli, het schrijfb lok van Rheinfeld en de afdruk van de dolk uit zijn tas en legde ze op tafel. ‘Hoe dan ook, die zijn nu van u. Hier horen ze thuis.’ Hij zuchtte. ‘En wat gebeurt er nu verder?’

Antonia fronste haar wenkbrauwen. ‘Hoe bedoel je?’

‘Mag ik het elixer meenemen? Geeft de bewaker de zoekende toestemming om de fles mee te nemen? Of is de volgende kogel in de Mauser voor mij bestemd?’

Haar ogen twinkelden vrolijk en Ben zag de familiegelijkenis met het portret van Fulcanelli. Ze legde haar hand op het elegante oude pistool dat voor haar lag. ‘Het was het wapen van mijn grootvader. Hij liet het achter voor mijn moeder, voor het geval onze vijanden ons hier zouden vinden. Maar het is niet voor jou bedoeld, Ben. Mijn grootvader geloofde dat een ware ingewijde de aanwijzingen die hij had achtergelaten zou ontcijferen en het geheim zou vinden. Iemand die zuiver van hart was en de kracht ervan zou respecteren, het nooit zou misbruiken of bekendmaken.’

‘U neemt nogal een risico,’ zei hij. ‘Hoe kunt u zo zeker weten dat ik zuiver van hart ben?’

Antonia keek Ben teder aan. ‘Je denkt alleen aan het kind. Ik zie het in je ogen.’

Rome

Een stoet anonieme politieauto’s baande zich een weg door de weelderige tuinen van de renaissancevilla en stopte in een ordelijke halve kring op het plein aan de voet van de grandioze witte zuilen.

Door het raam hoog in de schitterende koepel zag aartsbisschop Massimiliano Usberti hoe ze uitstapten, zijn bedienden opzijschoven en de trap naar het huis beklommen. Ze keken grimmig en officieel. Hij had hen verwacht.

Door toedoen van één man, Benedict Hope, had Gladius Domini ernstige schade opgelopen. Ondanks zijn ziedende haat moest Usberti de man bewonderen. Hij had nooit gedacht dat hij zo makkelijk te verslaan zou zijn, maar Hope had het gepresteerd. Usberti had zijn meerdere gevonden en hij was onder de indruk.

De aanval was snel en doorslaggevend geweest. Eerst de gelijktijdige arrestatie van zijn Franse topagent Saul en de desastreuze gebeurtenissen in Montpellier. Daarna de op het hoogste niveau gecoordineerde opruiming onder zijn medewerkers in heel Europa. Vele van zijn agenten waren ondervraagd. Sommige van hen, zoals Fabrizio Severini, waren ondergedoken. Anderen waren doorgeslagen tijdens het politieverhoor. Als een rij vallende dominostenen, als een brandend kruitspoor van informatie, had het onderzoek met angstaanjagende snelheid naar de top geleid, helemaal naar hem.

Hij hoorde hun stemmen op de trap die naar de koepel leidde. Ze konden elk moment binnenkomen. Ze dachten waarschijnlijk dat ze hem te pakken hadden.

Dwazen. Ze hadden er geen benul van met wie ze te maken hadden. Een man zoals Massimiliano Usberti, met contacten en invloed waarvan ze zich zelfs geen voorstelling konden maken, liet zich niet zo makkelijk verslaan. Hij zou een uitweg vinden uit deze chaos en daarna zou hij terugkomen en wraak nemen.

De deur aan de andere kant van de kamer vloog open en Usberti draaide zich kalm om van het raam om hen tegemoet te treden.