Epiloog
PENNY
Daar gaat hij, mijn zoon, helemaal volwassen. Ik zie hem op de steiger, terwijl ik in mijn zeilboot op Lake Union dobber. Ze is niet zo wendbaar als de Catalina, natuurlijk… niet zo voornaam. Deze boot voelt de wind dieper, en in een storm blaast de wind tot in de kombuis. Maar ondanks haar tekortkomingen is ze al die jaren al mijn thuis, mijn metgezel. Samen zijn we de wereld rondgevaren en dan overdrijf ik niet. Ik heb de zon zien opgaan in Nieuw-Zeeland en ik heb hem zien ondergaan aan de kust van Capri. Ik heb een leven gehad. Tja, niet het leven dat ik me had voorgesteld als jonge bruid. Maar het leven dat ik heb geleid is het míjne.
Ik zet de motor af en drijf zachtjes verder terwijl ik naar Boat Street kijk. Het is niet de eerste keer dat ik terug ben. Ik houd een jaarlijkse bedevaart. Dan kom ik hier kijken, herinneringen ophalen.
Nee, ik ben die avond niet verdronken. Gene hield me wel onder water en ik had het gevecht bijna opgegeven, maar halverwege de worsteling was het ineens alsof de tijd stilstond. Misschien was dat ook wel zo. Onder de steiger groeide een kleine haagwinde. Al die tijd aan Boat Street had ik ’s avonds nog nooit een haagwinde zien bloeien. De bloemetjes gingen altijd open als de zon opkwam, en tegen de tijd dat de maan aan de hemel verscheen, zaten ze stijf dicht. Het is waar, het zijn geen nachtplanten… maar die avond wel. Ze riepen me.
Gene moet hebben gedacht dat ik was verdronken. Dat was ook bijna gebeurd. Goddank was het zo donker dat hij niet zag dat ik onder de steiger dreef en onder de houten vlonders weer boven water kwam. De haagwinde hield me daar gezelschap, terwijl de bewoners van Boat Street om mij en hun misstappen rouwden.
Ik weet niet hoe lang ik daar lag en me vasthield aan de palen van de steiger. Lange tijd lag ik daar te rillen, tot ik genoeg moed bijeenraapte en op de een of andere manier de volgende steiger wist te bereiken. Druipend van het water liep ik ongezien naar Pete’s Market, waar ik me op het toilet schuilhield tot ik was opgedroogd.
Een vreemdeling gaf me geld voor een treinkaartje naar Portland, en daar werkte ik als serveerster tot ik genoeg geld had gespaard voor mijn tocht naar Californië, naar Catalina Island. Ik had inmiddels een miskraam gehad. Die eerste pijn was een aanwijzing dat er iets niet goed was. Het deed me verdriet om die baby, van Collin en mij, te verliezen. Maar er zou er nog een komen, al wist ik dat toen nog niet.
Elf jaar later zag ik Collin opnieuw in een haven in Key West. Het was alsof ik een spook zag. Zijn haar was langer, zijn huid was gebruind door de zon. Ondanks het verstrijken van de tijd had ik nooit de hoop opgegeven dat ik hem nog eens zou zien. In elke haven zocht ik hem. Dan pakte ik mijn verrekijker en bekeek ik elke boot die langsvoer. En toen, tot mijn grote verbazing, stond hij daar opeens.
We brachten een nacht samen door, de mooiste nacht van mijn leven. Hij schonk mij mijn zoon, Alex. Maar tragisch genoeg zou Collin zijn zoon nooit kennen. Hij heeft zelfs nooit geweten dat ik zwanger was. We zouden samen verder zeilen, was het plan. Waar naartoe? Dat wisten we niet. Het enige wat ertoe deed was dat we samen waren.
De volgende ochtend voer Collin met zijn boot naar een steiger in de buurt om te tanken (niet de Catalina, die had hij een paar jaar daarvoor aan Jimmy toevertrouwd, in de veronderstelling dat ik was overleden). Ik wachtte tot hij terugkwam, maar hij kwam niet. Doodsbang nam ik contact op met de kustwacht. Zij vonden Collin levenloos terug, voorovergebogen over de helmstok. Hij was op de terugweg aan een hartaanval overleden.
Dat jaar was het moeilijkste jaar van mijn leven. Zwanger en alleen op zee. Hoewel ik het hartverscheurend vond, moest ik toegeven dat een boot geen plek was om een kind op te voeden. Toen ik een aantal jaren daarvoor in Oregon had gewoond, had ik een leuk stel ontmoet en ik besloot om hem daarnaartoe te brengen. Zij hadden geen kinderen en ik wist dat ze ze dolgraag wilden. Aan hen wilde ik vragen of ze hem voor mij wilden grootbrengen.
Misschien vind je dat egoïstisch, maar ik zag geen andere oplossing. Mijn leven was op zee. Tegen die tijd voelde ik me eerder een amfibie dan een mens; ik begreep de getijden en de zeevogels beter dan de mens. Ik was een waterbaby, zoals mijn moeder altijd had geweten. Het meest liefhebbende wat ik kon doen was ervoor zorgen dat mijn zoon een normaal, stabiel leven zou krijgen. En dus deed ik dat.
Alex was drie maanden toen ik hem wegbracht. Hij zou als hun kind opgroeien. Hij zou nooit van mijn bestaan weten. Daar stemde ik mee in. En toch heb ik tot op de dag van vandaag spijt van die regeling. Ik kan me nog goed herinneren hoe ik Alex met zijn blozende wangen, mollige lijfje en zandkleurige haar als dat van zijn vader aan Sandy Milstead gaf. Hij bracht zijn knuistje naar haar wang en kraaide alsof hij mij al vergeten was.
Ik vertrok, maar kwam terug. Vaak. Alex kent mij niet, maar ik ken hem wel. Ik stond in de schaduw te kijken naar zijn laatste dag op de kleuterschool. Ik zeilde naar Hawaï toen zijn familie daar naartoe ging nadat zijn adoptievader was overleden. Ik maakte me eindeloos zorgen toen hij in Soedan zat en probeerde in elke haven het laatste nieuws te weten te komen. En mijn hart zwol van trots toen hij naar Boat Street verhuisde. Daar hoorde hij thuis, in het huis van zijn vader. (Uiteraard had ik daar iets mee te maken. Ik liet zijn makelaar anoniem weten dat er een zekere woonboot in de verkoop zou komen. Het lot deed de rest.)
Er vaart een kano voorbij en ik knik naar het stel dat langs mijn boot peddelt. Ik ben niet meer bang dat mensen me zullen herkennen. Mijn schoonheid is vervaagd. Ik ben inmiddels een oude vrouw geworden. De Penny die zij zich herinneren gaat nu verborgen onder rimpels en een wilde bos grijs haar.
Maar Boat Street is nog net zo mooi als vroeger, en vandaag schittert de steiger zelfs, want er is weer liefde.
Ik glimlach als ik zie hoe mijn kleindochter, Gracie, met haar zeilbootje speelt. Ik zie mezelf in haar. Dat karakter, die ogen.
Ik heb Ada ook leren kennen, van een afstandje, natuurlijk. Ik heb naar haar gekeken als ze ’s morgens op de steiger stond. En ik heb haar zien huilen. Het zegt mij dat ze een gevoelvol mens is, diepgang heeft. En ze is dol op haagwinde, net als ik. Ze raakt de planten teder aan, bijna alsof ze hun taal spreekt. Ik kijk nu hoe ze haar hoofd tegen Alex’ borst vlijt. Ja, deze vrouw houdt van mijn zoon. Liefde is het enige wat ik ooit voor hem heb gewenst en hij heeft die liefde gevonden.
Ik heb Naomi en zelfs Gene vergeven. Het leven is te kort om verbitterd te zijn. En ik denk aan Dexter… vaker dan je zou denken. Onze relatie was gecompliceerd, maar er was wel liefde, echte liefde. Ik denk dat ik binnenkort eens bij hem langsga voordat het te laat is. Ik kijk naar de skyline van Seattle. Hij woont in een van die hoge gebouwen. Misschien ga ik vandaag wel.
Een zeemeeuw gaat op de reling boven de boeg zitten, vlak boven de letters die ik daar heb geschilderd. Ik heb blauwe verf gebruikt en ik heb elke letter een gouden silhouet gegeven. De verf is verweerd door de jaren op zee, maar de letters zijn leesbaar en nog altijd is het de perfecte naam voor mijn zeilboot: Haagwinde. Ik veeg wat opgedroogd zeewier van mijn mouw en glimlach. Nee, het is niet het leven geweest dat ik me had voorgesteld, maar het is een prachtig leven geweest. Mijn leven. En in elke haven, op elk vaarwater heb ik een stukje Boat Street met me meegenomen.