5
PENNY
‘Je mag hier blijven zolang je wilt, lieverd,’ zeg ik tegen Jimmy. Ik wil Collin de muffins geven als ze nog warm zijn. Dan zijn ze veel lekkerder. ‘Ik moet even bij een van de buren langs.’ Hij knikt en laat zijn voeten in het meer zakken.
Ik ga weer naar binnen en werp nog even een ongemakkelijke blik in de spiegel voordat ik de voordeur uit loop. De in de theedoek gewikkelde muffins voelen nog warm aan. Ik trek mijn lichtblauwe jurk recht, doe het bovenste knoopje van mijn vest dicht en ga. Ik kijk op als ik hakken op de steiger dichterbij hoor komen.
‘Kijk nou toch,’ zegt Naomi zangerig. ‘Wat zie jij er netjes uit voor een dinsdagochtend.’ Ze bekijkt me van top tot teen. ‘Waar ga je naartoe? Het is nog geen lunchtijd.’
Ze praat tegen me alsof ik een kind ben, zoals de meeste vrienden van Dex doen. Goed, ik ben tweeëntwintig en zij is zeker tien jaar ouder, heeft gestudeerd en werkt als psychiater, terwijl ik niet eens officieel mijn diploma van de Miss Higgins Academy heb.
Ik kijk omlaag naar de muffins en voel me schuldig. ‘Deze zijn voor…’
‘Voor mij?’ Ze steekt haar hand uit en neemt het pakketje muffins uit mijn hand. ‘Wat lief. Je weet dat ik met die absurd drukke agenda van mij geen tijd heb om te bakken.’ Ze draagt een witte broek en een blauwe trui met een riem om haar middel die strak zit om haar smalle taille goed uit te laten komen. Ze is beeldschoon op een verfijnde, literaire manier. Tussen haar lange, keurig verzorgde vingers zit vrijwel altijd een sigaret in een lange, met edelsteentjes bezette sigarethouder. Ze trekt de theedoek open en glimlacht geamuseerd. ‘O, kijk nou toch, múffins.’
Ik denk aan Collin en knik. ‘Dex eet ze nooit. Ik weet niet waarom ik ze bak.’
Naomi vouwt de theedoek weer dicht. ‘Tja, hij houdt wel van Franse vruchtentaartjes,’ zegt ze. ‘Je zou les moeten nemen aan een kookschool. Dat zou hij geweldig vinden.’
Ik wil haar vragen hoe ze weet dat mijn man van Franse vruchtentaartjes houdt. Ik wil haar zeggen dat muffins net zo goed zijn als pietluttig bladerdeeggebak, maar ik houd mijn mond. Ik glimlach en bedank haar voor de tip. Naomi is de enige psychiater die ik ooit heb gekend en ik vind haar een beetje eng met haar indringende blik en die perfecte donkere bob waarvan elke lok strak in het gareel langs haar gezicht valt. Ik heb een keer geprobeerd haar kapsel te kopiëren, hing twee uur lang over een strijkplank en verbrandde mijn duimen. Maar het stond me niet. Toen Dex die avond thuiskwam, vroeg hij: ‘Wat is er met je haar gebeurd?’
‘Ik heb Dex al een tijdje niet gezien,’ zegt Naomi. Ik hoor de nieuwsgierige klank in haar stem. ‘Hij zit tegenwoordig zeker in zijn studio.’
Ik houd er niet van dat ze hem Dex noemt. Ik noem hem zo. Maar ik glimlach en knik en denk aan mijn man in zijn studio aan Pioneer Square. Die heeft hij kort na oud en nieuw gehuurd en het leek destijds een goed idee, vooral omdat zijn doeken en ezels de hele woonkamer in beslag dreigden te nemen. Maar ik had niet verwacht dat hij zo veel weg zou zijn en dat ik me zo eenzaam zou voelen. ‘Ja,’ zeg ik, quasizelfverzekerd, ‘hij kan daar erg goed werken. Ik vind het vervelend om hem er te storen.’
Naomi trekt een gezicht en wijst naar de potplanten bij de voordeur van haar woonboot. ‘Moet je nou toch zien,’ zegt ze, alsof er iets akeligs is gebeurd.
Ze steekt haar hand uit en trekt er een groene rank met witte klokvormige bloemetjes uit van wel een halve meter lang. ‘Zo,’ zegt ze met een triomfantelijke blik in haar ogen, alsof de rank haar iets heeft misdaan.
‘Wat is het?’ vraag ik.
Ze glimlacht neerbuigend naar me. ‘Onkruid,’ zegt ze, en ze smijt de rank in het meer. Ik kijk hoe de witte bloemetjes op het water dwarrelen. Ik wil me op mijn knieën laten vallen en ze van de verdrinkingsdood redden. ‘Haagwinde,’ gaat Naomi hoofdschuddend verder. ‘Dat overwoekert alles als je er niets aan doet.’
Ik kijk hoe de rank wegdrijft in het meer. De bloemetjes bewegen op en neer alsof ze naar lucht happen. Misschien drijft de rank wel naar de wal en vindt hij daar wat grond om zijn wortels in te steken en weer te gaan groeien. Misschien heeft Naomi hem bevrijd.
Ik denk aan de wilde hyacint in mijn moeders tuin toen ik klein was. Onkruid, eigenlijk. Maar ik plukte er handenvol van en als bos zagen ze er prachtig uit.
‘Onkruid kan soms heel mooi zijn,’ zeg ik.
‘Mooi?’ Naomi snuift. Ze duwt een lok donker haar uit haar ogen en lacht aanstellerig. ‘Onkruid is niet mooi, lieve schat.’
‘Ah,’ zeg ik, als Naomi’s man Gene om een hoekje kijkt. Die twee vormen een onwaarschijnlijk stel. Hij is teruggetrokken, zij extravert. Hij is hartelijk, zij niet. En toch kun je zien aan de manier waarop hij naar haar kijkt dat hij intens veel van deze vrouw houdt, al zal ik misschien nooit begrijpen waarom. ‘Schatje,’ zegt hij. ‘Ik was net een omelet aan het bakken. Wil jij er ook een?’ Hij ziet mij en zwaait. ‘O, hallo, Penny. Ik kan er voor jou ook een bakken als je wilt.’
Naomi’s kille blik is niet bepaald uitnodigend en dus schud ik mijn hoofd. ‘Dank je wel, Gene. Ik heb al gegeten.’ Hij is een aardige vent met zijn kalende hoofd en bescheiden houding. Hij doceert Engelse letterkunde aan de universiteit van Washington en legt vaak boeken voor me op de stoep.
‘Heb je die laatste al gelezen?’ vraagt hij. Naomi staat er ongeïnteresseerd bij, zoals altijd als zij het gesprek niet leidt.
Ik knik. ‘Ja, van Hemingway. Het was mooi. Ik zou graag een keer naar Parijs willen. Ik zal het vanmiddag terugbrengen…’
‘Houd maar,’ zegt Gene met een glimlach. ‘Iedereen hoort Hemingway op zijn boekenplank te hebben. Zeg, ik heb er nog wel een voor je als je wilt. Die kom ik nog wel een keer brengen.’
‘Bedankt,’ zeg ik.
Naomi loopt naar haar man en trekt zijn das recht. ‘Gene, je moet geen geruite overhemden dragen. Dat ziet er zo rommelig uit.’
Hij geeft haar een zoen op haar voorhoofd en glimlacht gedwee. ‘Ja, lieverd.’ Dan vraagt hij: ‘Heb je Jimmy nog gevonden?’
‘Nee,’ zegt ze, en ze rolt met haar ogen. ‘Dat kínd.’
Gene fronst zijn wenkbrauwen. ‘Misschien zijn we toch wat te streng voor hem.’
Naomi rolt weer met haar ogen. ‘Je weet toch wel dat hij de tweede klas moet overdoen, hè?’
‘Goed, ik ga er weer vandoor,’ zeg ik. Ik voel me niet op mijn gemak bij een ruzie tussen twee ouders.
Gene zwaait en wil weer naar binnen.
‘Wacht,’ zegt Naomi, en ze loopt achter me aan. ‘Ik moet met je praten over Jimmy.’
Ik zie weer voor me hoe hij in elkaar gedoken achter mijn huis zat. Ik zou haar moeten zeggen waar hij is, maar dat doe ik niet. Ik besluit hem nog wat tijd te gunnen.
‘We hebben besloten dat hij voortaan in het weekend binnen moet blijven,’ zegt ze, met een strenge blik die me doet denken aan mijn meester in de vijfde klas, die me zo hard op mijn billen sloeg dat ik er een blauwe plek ter grootte van een schoteltje aan overhield. ‘Gene en ik vinden het beter dat hij minder tijd bij… nou ja, dat hij minder tijd bij jouw woonboot is.’
‘O,’ zeg ik een beetje gekwetst. ‘Het spijt me, ik wist niet…’
Naomi glimlacht weer, maar het ziet er stijf en gekunsteld uit. ‘Je hebt niets verkeerd gedaan, lieverd,’ zegt ze. ‘Maar we vinden dat hij meer toezicht nodig heeft. We hebben een docent ingehuurd en hij gaat naar een nieuwe psychiater om zijn… problemen aan te pakken.’
We kijken allebei op en zien Collin die in de verte hard aan het werk is aan zijn boot. Hij is met een stuk handgereedschap bezig om de romp bij te werken. Ik kan de uiteindelijke vorm van de boot bijna voor me zien met het glinsterende teakhout en de mast met bolle, witte zeilen. Ik zou dolgraag wegvaren. De wind in mijn gezicht voelen. Vrij zijn. Maar Dex zou zijn geliefde Seattle nooit willen verlaten. Dat weet ik. De stad is zijn muze.
Ik kijk hoe Collin werkt. Zijn spieren spannen zich als zijn armen vakkundig langs de romp heen en weer bewegen. Hij heeft zijn shirt uitgetrokken en zijn gebruinde huid glinstert in de ochtendzon. Even vergeet ik dat Naomi naast me staat, maar dan voel ik haar blik op me.
‘Je hebt onze nieuwe buurman dus al ontmoet,’ zegt ze.
‘Nee,’ zeg ik snel. Mijn wangen zijn rood, dat weet ik. ‘Maar ik vind de boot die hij aan het bouwen is prachtig. Ik zou er dolgraag zelf ooit een willen hebben.’
‘Wij allemaal,’ zegt Naomi, en haar stem sterft weg. ‘Tja, ik moet gaan. Over een half uur komt mijn eerste patiënt, ik moet Jimmy nog naar school brengen en dan op de een of andere manier op tijd naar mijn kantoor in het centrum zien te rijden. Als ik hem tenminste kan vinden.’
‘Dag,’ zeg ik, en ik laat mijn blik weer naar Collin glijden. Hij kijkt op en onze blikken kruisen elkaar even. Hij glimlacht en ik glimlach terug.
‘Het spijt me dat ik er op het moment zo weinig ben, Penn,’ zegt Dex ’s avonds tijdens het eten. Hij was om zeven uur thuis nadat ik het gestoofde rundvlees alweer had opgeruimd. Ik heb het in de oven opgewarmd en het is taai, maar Dex klaagt niet, daar ben ik blij om. ‘Ik ben bezig met een grote opdracht.’
Ik knik. ‘Dat weet ik,’ zeg ik, en ik strengel mijn vingers door de zijne. ‘Ik zou alleen willen dat je wat vaker thuis was, meer niet.’
Er liggen donkere kringen onder zijn ogen en de lijntjes in zijn voorhoofd lijken dieper. Het leeftijdsverschil van twintig jaar lijkt duidelijker dan ooit.
‘Je hebt niet geslapen, hè?’ Als Dex met een schilderij bezig is, slaapt hij niet.
‘Niet veel,’ zegt hij, en hij wrijft over zijn wenkbrauwen.
Ik trek mijn stoel naast de zijne en geef hem een zoen, maar hij wendt zijn hoofd af.
‘Wat is er, Dex?’
‘Niets,’ zegt hij. ‘Dat heb ik je al gezegd, ik ben moe.’
Ik voel een brok achter in mijn keel. ‘Ben je niet gelukkig? Heb ik je zo ongelukkig gemaakt?’
Hij kijkt me aan. ‘Nee,’ zegt hij snel. ‘Penny, natuurlijk niet.’ Hij kijkt naar de tafel. ‘Alleen… moet je luisteren, ik heb Naomi gevraagd of ze me wil verwijzen naar een psychiater. Weet je… ik ben depressief.’
‘Een psychiater? Depressief?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Dex, ik begrijp het niet.’
‘Dat verwacht ik ook niet van je,’ zegt hij, en hij dwingt zichzelf te glimlachen. ‘Luister, ik vertel het je alleen maar omdat… nou ja, laten we er niet over doorzeuren, goed? We zijn allebei wel aan een verzetje toe.’ Hij kust mijn hand lichtjes. ‘Zullen we de buren uitnodigen voor een cocktailfeestje, net als vroeger?’
Ik knik mechanisch. ‘Als dat jou gelukkig maakt.’
Gelukkig. Dexter en ik waren vroeger gelukkig. Ik doe mijn ogen dicht en probeer terug te denken aan de laatste keer dat ik het gevoel had dat hij de mijne was, helemaal de mijne, zonder geheimen, verdriet of deze depressie die als een zware deken op ons ligt en die ik niet begrijp en waar ik alleen mezelf maar de schuld van kan geven. Ik graaf door warrige herinneringen aan afwezige blikken en gebroken beloftes totdat ik stop en inzoom op de avond van het jaarlijkse bal van de Seattle Charitable Foundation afgelopen zomer. Ik weet nog dat iedereen om Dexter heen hing, vooral de vrouwen. En toch had hij alleen maar oog voor mij die avond. Ik weet nog hoe hij mijn hand in de zijne nam en mijn pols lichtjes kuste voordat we samen de dansvloer op liepen. Hij hield me dicht tegen zich aan terwijl de band speelde en zijn ogen fonkelden zo fel als de kristallen kroonluchter boven ons hoofd. ‘Jij bent de mooiste vrouw hier,’ zei hij trots. ‘En je bent de mijne.’
Ik genoot ervan hoe trots hij op míj was. En waarom? Ik had geen kunstzinnig talent, geen speciale vaardigheden of diploma. Ik deed mijn best om in zijn wereld te passen, gevatte humor te stellen tegenover de intelligente opmerkingen van zijn tijdgenoten, maar ik had het gevoel dat ze dwars door me heen konden kijken.
Ik keek die avond op naar Dexter op de dansvloer met zijn armen liefdevol om me heen. Ik had me vaak afgevraagd wat voor plekje ik in zijn hart innam en die avond vroeg ik hem: ‘Waarom? Waarom ik?’ En hij vertelde het me.
‘Omdat je zo liefelijk bent,’ zei hij. ‘Liefelijker dan wie ook.’ Hij gaf me een zoen op mijn voorhoofd en ging toen verder. ‘Het is de fantasie van elke jongen om later een echtgenote als jij te vinden.’
Ik dacht aan Dex’ jeugd, voor zover ik daar iets van wist. Zijn moeder was streng en star, heel anders dan de mijne. Haar omhelzing was niet hartelijk. Dex was opgevoed door kinderjuffen en zijn moeder had hem op afstand gehouden. Ik keek naar hem op en zag dat hij verlangde naar een soort moederlijke liefde die hij nooit had gekend en besefte dat hij die in mij had gevonden. Het was een eer en een uitdaging. Kon ik de vrouw zijn die hij nodig had? Die avond was ik ervan overtuigd dat ik het kon. Ik nam me plechtig voor dat ik Dexter zo veel liefde zou laten zien dat de diepe en pijnlijke leegte in zijn hart zou worden gevuld. Maar nu? Nu was ik tot het grimmige en wrede besef gekomen dat ik niet genoeg was. Dexters demonen waren groter dan ik en misschien kon zelfs ik ze niet verjagen.
De woonboot wiegt en ik kijk naar het meer en de glinsterende lichten van de stad daarachter. Dex duwt zijn hand even in de mijne voordat hij weer verder leest in de krant. We zitten vlak naast elkaar en toch heb ik het overweldigende gevoel dat mijn man mij langzaam ontglipt.