2
Ik doe mijn ogen open en eventjes heb ik geen idee waar ik ben. De leegte is verrukkelijk angstaanjagend. Dan hoor ik het geluid van het meer buiten en komt alles scherp in beeld.
Ik lig op een bank met daarover een felwitte foulard. Mijn sandalen heb ik nog aan en mijn grote, zwarte koffer staat bij de deur. Ik kijk om me heen door de woonboot alsof ik hem voor het eerst zie. Volgens de klok is het kwart voor zes, dat is bijna negen uur aan de oostkust. Dat vind ik schokkend, want ik heb in geen jaren zo lang geslapen.
Ik kom overeind en loop naar de kleine keuken. Ik laat mijn hand over het betegelde aanrecht glijden en vind een koperen sleutel die op een velletje briefpapier ligt met het briefhoofd van Wentworth Real Estate. Welkom in Seattle! staat erop. Hier is een extra sleutel. Als je iets nodig hebt, bel gerust. Ik stop de sleutel in mijn zak en zie een koffiezetapparaat staan. Ik giet vers water in het reservoir, gooi gemalen Starbucks Breakfast Blend in de houder en luister hoe het apparaat begint te sissen en te pruttelen.
Ik kijk in een kastje, trek wat laatjes open en zie tot mijn vreugde dat de keuken goed is uitgerust. Een versleten pannenset hangt aan haken boven het fornuis. Hier zijn heel wat maaltijden gekookt. Wijnglazen staan op een rij op de ene plank, champagneglazen op de andere. Ik vraag me af wie door de jaren heen zijn lippen tegen die glazen heeft gelegd, en ik hoor ze bijna op hun toeters blazen en Gelukkig Nieuwjaar! roepen En daarna een groepje op de steiger dat ‘Auld Lang Syne’ zingt. Waren ze hier gelukkig? Zal ik dat hier zijn?
Ik pak een beker van de plank en schenk koffie in. Ik breng hem naar mijn neus en neem dan een slokje, waarna ik door de gang loop waar een slaapbank tegen de muur staat tegenover een witte boekenplank. De plank staat vol met afdankertjes van huurders van de afgelopen jaren. Maeve Binchy. Stephen King. Ik glimlach als ik Het Transgalactisch Liftershandboek zie staan. Dat was het lievelingsboek van James.
Ik knijp mijn ogen even stijfdicht en loop dan de hoek om, waar ik een kleine wasmachine en droger, een linnenkast en een kleine badkamer zie. Er zit een groot dakraam boven de douche en vanuit de douchecel kijk je via een klein vierkant raam uit op de steiger en het meer daarachter. Een gezinnetje in een motorboot vaart langs. Ik zie een klein meisje met een roze zwemvest en een ouder jongetje met zijn vader op het achterdek. Ik wend mijn blik af.
Ik loop door de hal terug en passeer een ingelijst schilderij van een oude zeilboot. Ik knijp mijn ogen halfdicht en zie de naam Catalina in het blauw op de romp staan. Mijn gedachten gaan naar het eiland voor de kust van San Diego. Daar ben ik negen jaar geleden voor Sunrise geweest, het jaar na de bruiloft. Ik weet nog dat zeevogels boven de baai scheerden. James was mee. We aten panini in een cafeetje aan het strand. Ik haal diep adem en kijk weer naar het schilderij. De twee zeilen van de boot bollen trots op boven de houten scheepsromp. Het blauwe water daaronder doet tropisch aan. Misschien zijn dit de Bahama’s of is het ergens in het Caraïbisch gebied. Waar zeilt ze, dit schip de Catalina? Ze lijkt ongebonden, vol leven, stuwt voort zonder anker, zonder zorgen die haar tegenhouden. Ik steek mijn hand uit en leg mijn vinger even op het canvas. Ik weet dat dat niet hoort, maar ik kan er niets aan doen. Het schilderij lijkt wel magnetisch. Ik voel de lijntjes, de textuur van de kwast van de kunstenaar.
Achter me is de trap – nou ja, het lijkt meer een scheepsladder – die naar zolder leidt. Ik buig mijn hoofd en klim naar boven waar de vurenhouten plankenvloer onder mijn voeten kraakt. Er staat een tweepersoonsbed met kraakhelder, wit beddengoed dat pasgewassen en gestreken lijkt, en een oude ladekast met koperen handvatten in de vorm van leeuwenkoppen. Boven het houten hoofdeinde zit de patrijspoort. Hij staat open en ik voel de frisse ochtendlucht in mijn gezicht. Ik luister naar twee grote Canadese ganzen die voorbijvliegen en om beurten gakken terwijl hun poten over het water scheren.
Voorzichtig klim ik omlaag naar de woonkamer. Aan de andere kant van de openslaande deuren dobbert een zeilboot in het water. Het verhuurbedrijf heeft niets over een zeilboot gezegd. De romp is van hout en goudbruin gelakt. Hij ziet er oud maar goed onderhouden uit. Ik doe de deur open en loop het dek op. Ik zie een blonde labrador die bij de woonboot links van mij ligt te slapen. In New York zou ik nu al met mijn tweede kopje espresso achter mijn bureau zitten en lay-outs beoordelen. Daar zou ik dan tot een uur of een mee bezig zijn, totdat iemand me zou meeslepen voor de lunch. Ik zou onwillig eten en vervolgens snel weer teruggaan naar kantoor. Daar zou ik tot na negen uur blijven, wanneer de schoonmaakploeg binnenkwam. Ik had er een hekel aan om naar huis te gaan.
Ik ga in een witte Adirondack-stoel zitten met uitzicht over het westelijke deel van Lake Union waar boten en woonboten genoeglijk aan de oever liggen. Ik zie een groene heuvel rechts van mij die bezaaid is met roestige industriële overblijfselen die er bijna uitzien als beeldhouwwerken… Gas Works Park is dat, geloof ik, terwijl ik bedenk wat er ook alweer in de gids van Seattle stond die ik in het vliegtuig heb doorgebladerd. Ik kijk een uur lang hoe boten voorbijvaren. Vioolmuziek dwarrelt door de lucht, maar ik kan niet horen waar het geluid vandaan komt. Ik kan me herinneren dat James altijd zei dat geluid bedrieglijk is op het water en dat je soms iemand van achthonderd meter verderop kunt horen fluisteren. Geboeid door de melodie luister ik even, totdat de muziek stopt. Ik hoor voetstappen achter mij en dan een stem.
‘Henrietta!’ Het is een man op de steiger. ‘Henrietta!’ Hij klinkt bezorgd en even vraag ik me af of er iemand in moeilijkheden is. Behoedzaam loop ik naar het einde van het dek en kijk uit over de steiger. Ik zie hem in eerste instantie van achteren. Hij is lang en heeft een goed figuur voor zijn leeftijd. Als hij zich omdraait en ik de doorleefde blik in zijn ogen zie, schat ik hem op begin zestig. Zijn grijze haar heeft een scheiding opzij en zijn haar valt over zijn voorhoofd zoals dat van Ernest Hemingway op de foto’s van Key West, aantrekkelijk op een brutale, jongensachtige manier. ‘O,’ zegt hij, als hij me opeens ziet. ‘Jij bent zeker de nieuwe buurvrouw.’ Hij glimlacht hartelijk. ‘Mijn excuses voor de boot,’ gaat hij verder, en hij wijst naar de zeilboot die aan mijn steiger ligt. ‘Die had ik naar mijn ligplaats willen brengen voordat je kwam. De aannemer heeft de steiger net gerepareerd en, nou ja…’
‘Geen probleem,’ antwoord ik, en ik doe een paar stappen dichterbij.
‘Ik ben Jim,’ zegt hij.
‘Ada,’ zeg ik, en ik geef hem een hand. ‘Ik ben gisteravond gearriveerd. Ik ben de nieuwe huurder.’
Hij glimlacht. ‘Nou, laat mij dan de eerste zijn die je welkom heet aan Boat Street.’
Ik kijk hem niet-begrijpend aan.
‘O, zo noemen we onze steiger,’ zegt hij.
Ik knik. ‘Ah, ik begrijp het. Zoek je iemand? Henrietta?’
Zijn grijns verandert in een frons, alsof hij aan iets naars denkt. ‘O, ja,’ zegt hij, en hij schudt zijn hoofd. ‘Haines, waar ben je, ouwe jongen?’ Ik kijk verbluft toe, terwijl hij achteromkijkt. Even later kijkt een woerd behoedzaam om een hoekje van de volgende woonboot. Hij waggelt naar Jim en blijft even staan om mij aan te kijken. ‘Zie je, Haines is getrouwd met de fraaie Henrietta. Maar ze maken veel ruzie en gisteravond hadden ze flinke bonje.’ Hij zegt het zonder een spoortje sarcasme, alsof het liefdesleven van eenden een serieuze zaak is. Ik weet niet of ik moet glimlachen, maar kan mezelf er niet van weerhouden.
‘Denk je dat ze bij hem weg is?’ vraag ik, en ik doe mijn best om serieus te kijken.
‘O, nee,’ zegt Jim. ‘Die zit ergens te mokken. Vorige week vond ik haar in een kano. Ze was twee dagen de hort op en Haines had het niet meer.’ Hij gaat op zijn knieën naast de eend zitten die zijn veren gladstrijkt en even kwaakt. ‘Eenden paren voor het leven, wist je dat?’
‘Dat heb ik gehoord,’ zeg ik. ‘Heel schattig.’
‘Maar goed,’ zegt hij, en hij komt overeind, ‘we hopen allemaal op jonge eendjes dit voorjaar.’
Ik glimlach. ‘Jonge eendjes?’
Hij knikt. ‘Ze zijn al vijf jaar samen, en je zou denken dat ze hun huwelijk wel eens zouden willen bezegelen met jongen.’
‘Misschien is dit hun jaar,’ zeg ik.
‘Wie weet. Maar goed, laat het me alsjeblieft weten als je Henrietta ziet. Ik woon vier boten verderop.’
‘O,’ zeg ik, en ik denk aan de tuin waar ik gisteravond langs ben gelopen. ‘Dan zijn al die planten in de bloembakken van jou… Die zien er zo mooi uit.’
‘Nee,’ zegt hij snel. ‘Dat is de tuin van mijn moeder. Mijn ouders wonen naast mij. Ik ben hier op de steiger opgegroeid.’ Hij lijkt even in gedachten verzonken. ‘Ik ben lang weggebleven, maar toen het huis naast dat van hen vorig jaar te koop kwam te staan, heb ik het gekocht.’ Hij tuurt de steiger af alsof hij het door de lens van het verleden ziet, zoals het er precies vijftig jaar geleden uitzag. ‘Toen ik hier wegging, zwoer ik dat ik nooit meer terug zou komen. Maar goed, dat denkt iedereen als hij achttien is, nietwaar?’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Als ik één ding geleerd heb, dan is het wel dat de tijd alles verzacht.’ Hij kijkt naar de potplanten voor de woonboot van zijn ouders. ‘Wat er ook gebeurt, thuis is thuis. Daar heb je een plek.’
Ik knik aarzelend en denk aan mijn eigen thuis. Ik ben in geen jaren terug geweest in Kansas City. De reden doet pijn en ik doof de gedachte als een gloeiend kooltje met water. En New York City… Nee, dat is mijn thuis ook niet meer. Ik ben nergens verankerd.
‘Maar goed, het was tijd om terug te komen,’ gaat Jim verder. ‘Mijn ouders zijn niet meer zo gezond. Mijn moeder heeft afgelopen herfst haar heup gebroken. Ze is eindelijk weer een beetje op de been, maar ze is zwak. En mijn vader, tja, zijn geheugen is niet meer wat het geweest is. De ene dag is beter dan de andere.’
‘Wat naar,’ zeg ik, en ik denk even aan mijn eigen ouders. Ik voel me schuldig vanwege de enorme muur van stilte die ik tussen ons heb opgebouwd. Dat heb ik natuurlijk niet expres gedaan. Ik kon hun stemmen, hun gezichten gewoon niet verdragen… spiegelbeelden van mijn eigen verdriet. We gingen bij ze op bezoek de zomer voordat… Ik doe mijn ogen even dicht en zie Ella rondspringen in de warme lucht van het Midden-Westen om de vuurvliegjes te pakken te krijgen. ‘Kijk, mama,’ kraait ze, haar stem nog zo helder in mijn gedachten. Ze rent naar me toe met haar handjes bij elkaar. ‘Ik heb er een! Hoe zullen we hem noemen?’
Ik glimlach en neem haar mee naar binnen waar ik in mijn moeders keuken een leeg jampotje uit de kast pak en haar laat zien hoe ze een huisje voor de vuurvlieg kan maken met takjes en blaadjes op de bodem, waarna we met een mes gaatjes in het deksel prikken zodat het beestje lucht heeft. ‘Zo,’ zeg ik. ‘Je eigen vuurvliegje.’
Ze duwt haar neus tegen het glas. ‘Mag ik hem mee naar huis nemen, naar New York?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, liefje,’ zeg ik zacht. ‘Hij hoort hier thuis.’
Ik hoef het verder niet uit te leggen. Ze begrijpt het.
Ella begreep veel meer dan de meeste meisjes van haar leeftijd. Ik slaak een zucht, denk aan die magische zomervakantie, denk aan James en aan mijn ouders die die maand een nieuwe schommel in de achtertuin hadden gezet voor Ella, hun enige kleinkind. Nee, ik kon ze niet onder ogen komen. Dus toen mijn ouders belden, nam ik niet op, de keer erna ook niet en de keer daarna ook niet. Uiteindelijk stuurde ik een brief. Ik beloofde dat ik zou bellen als ik daaraan toe was. Maar ik wist niet wanneer dat zou zijn.
Jim kijkt naar Haines en glimlacht. ‘Maar goed, het is fijn dat ik er voor hen kan zijn, weet je?’
‘Ja,’ zeg ik afwezig.
‘En jij?’ vraagt hij. ‘Waar is jouw thuis?’
Ik kijk in de verte alsof ik mijn appartement in Manhattan kan zien liggen achter de skyline van Seattle en dan wend ik me tot Jim. ‘Ik heb op veel plaatsen gewoond,’ zeg ik.
‘Ah,’ zegt hij. Zijn ogen glinsteren alsof hij het begrijpt, alsof hij zelf ook geheimen heeft. Hij knikt. ‘Nou, je gaat het hier geweldig vinden.’
‘Dat hoop ik,’ zeg ik. ‘Is er trouwens een supermarkt in de buurt, ergens waar ik de noodzakelijke spulletjes kan kopen?’
Jim knikt en wijst naar de straat boven de steiger. ‘Pete’s Market,’ zegt hij. ‘Twee straten verderop. Die zit er al zolang ik hier ben. Verkoopt ook lekkere wijn. Maar als je iets nodig hebt, kun je ook even bij je buren aanwippen, hoor. We doen hier niet moeilijk als het om brood, eieren en melk gaat.’
Ik glimlach. ‘Dank je wel.’ Ik draai me om en kijk naar het meer en dan naar de straat boven de steiger. ‘Het was donker toen ik gisteravond aankwam, dus ik moet me nog even oriënteren. Is er hier verder veel op loopafstand?’
Hij knikt. ‘De beste espressobar in Seattle ligt op de heuvel aan Eastlake en het Italiaanse restaurant Serafina wil je ook niet missen.’
‘Klinkt goed,’ zeg ik. Als James hier was, zou hij het al hebben uitgezocht en een tafeltje voor vanavond hebben gereserveerd.
‘Dit is het beste buurtje aan de westkust.’ Jim draait zich om en kijkt naar Haines die ingespannen heeft meegeluisterd. ‘Tja, ik moet de zoektocht maar weer eens hervatten,’ zegt hij. Hij duwt zijn hand in zijn zak en haalt er een stuk oud brood uit. ‘Haar lievelingsmaaltje… een stuk oude ciabatta.’
‘Ik hoop dat je haar vindt,’ zeg ik. Haines houdt zijn kopje scheef alsof hij begrijpt wat ik zeg.
Jim knikt. ‘Ik kom vanmiddag nog even terug om de boot weer bij mij aan de ligplaats te leggen.’
‘O, zit daar maar niet over in,’ antwoord ik. ‘Ik vind het echt niet erg. Het is wel een schilderachtig plaatje.’
Hij krabt op zijn hoofd. ‘Nou ja, als je het niet erg vindt.’
‘Absoluut niet,’ voeg ik eraan toe.
‘Ze heeft een heel verleden, de Catalina.’
Ik schud mijn hoofd. Haar naam staat zeker op de andere kant. En dan moet ik opeens aan het schilderij denken. ‘De Catalina?’
Hij grijnst.
‘In mijn woonboot,’ zeg ik, en ik wijs naar de openslaande deuren, ‘hangt een schilderij…’
‘Dat klopt,’ zegt hij. Ik zie die glinstering in zijn ogen weer. ‘Nou, tot kijk.’