13
PENNY
‘Hallo?’ zeg ik in de hoorn, en ik doe mijn best om mijn verdriet te verbergen.
‘Penny?’ Het is mama en ze klinkt bezorgd.
‘Dag, mama,’ zeg ik zo opgewekt mogelijk.
‘Je hebt gehuild, of niet?’
Ik veeg mijn tranen met mijn zakdoek weg en schud mijn hoofd. ‘Natuurlijk niet, ik zit alleen een beetje verstopt, vandaag,’ lieg ik. ‘Ik denk dat ik verkouden word.’
‘Nou,’ gaat mama verder, ‘ik hoop dat je goed voor jezelf zorgt. Weet je, Mary, de dochter van Carolina, werd in haar eerste trimester ziek en zij heeft toen een miskraam gehad.’
‘Mama, ik ben niet zwanger.’
‘Dat duurt misschien niet lang meer.’
Haar woorden echoën in mijn oren. Ze tergen me als de schoolkinderen die me vroeger op het schoolplein pestten met mijn vlechten. ‘Mama, ik ben nu drie jaar getrouwd. Als het zou gebeuren, zou het nu toch wel gebeurd zijn, denk je niet?’
‘Lieve schat, we kunnen plannen en wensen en hopen zo veel we willen, maar soms volgen die dingen een heel eigen weg,’ zegt ze. ‘Weet je nog hoe ik jou heb gekregen?’
Mama kreeg mij toen ze zeventien was. Ik heb mijn vader nooit gekend, ik weet alleen dat hij bij de marine zat en vrij snel nadat ze elkaar hadden ontmoet werd uitgezonden. Kort daarna overleed hij op zee. Ze heeft nooit verteld of ze getrouwd waren en ik heb het nooit gevraagd. Het doet er ook niet toe. Mama hield zo veel van hem dat geen enkele man hem ooit kan vervangen. Ik stel me voor dat ik ook van hem zou hebben gehouden. Ik heb een hele fantasie in mijn hoofd van de vader die ik nooit heb gekend… Zijn hartelijke glimlach, zijn brede schouders en sterke handen. En ik kan nooit naar open water kijken zonder aan hem te denken.
Je zou denken dat ik een hekel aan de zee zou hebben omdat het water mijn vader van me heeft afgenomen, maar dat is niet zo. Hij intrigeert me, lonkt zelfs op de een of andere manier naar me. Vroeger ging ik elke dag na school via een omweg naar huis zodat ik vanaf de top van de heuvel kon uitkijken naar de Puget Sound. Dan keek ik hoe de meeuwen boven mijn hoofd vlogen, omlaag doken en me riepen alsof ze me uitdaagden hen te volgen. Soms zocht ik een plekje op de heuvel op, ongeveer anderhalve kilometer van huis, en dan staarde ik naar de schuimende golven die op de kust beukten en stelde ik me voor hoe het zou zijn om weg te varen tot ver voorbij de horizon. Mama noemde me haar waterbaby, hoewel ze dat woord nooit in de mond nam waar anderen bij waren. Ze vertrouwde het water niet, voor ons allebei niet. Ze weigerde om me te leren zwemmen, maar accepteerde wel mijn liefde voor de kust, zolang ik hem maar op armlengte hield.
‘Je hebt gelijk,’ zeg ik, op het moment dat een passerende boot toetert.
‘Je gaat toch niet nog steeds in je eentje het meer op in die kano, hè?’ vraagt mama.
Hoewel ze alles aan Dex geweldig vindt, vindt ze het niet fijn dat hij op een woonboot woont. Ze zou nooit toegeven dat haar angst voor water de enige reden is dat ik niet kan zwemmen. Toen we trouwden, smeekte ze Dex om terug te gaan naar zijn huis aan Queen Anne Hill. Maar dat had hij al verhuurd, en trouwens, als Dex eenmaal iets heeft besloten, verandert hij niet meer van gedachten.
‘Ik draag altijd een reddingsvest als ik het water op ga, mama,’ zeg ik. ‘Je hoeft je echt geen zorgen te maken, hoor.’
‘Het is de taak van een moeder om zich zorgen te maken om haar kind.’
Ik trek het gordijn van de woonkamer open en zie Jimmy buiten. Hij zit op het achterdek een stripboek te lezen met zijn kin in zijn hand. Ik vraag me af of Naomi zich wel eens zorgen om hem maakt. Ik vraag me af of haar liefde voor haar kind net zo sterk is als die van mama. Ik trek het gordijn snel dicht, voordat Jimmy me ziet.
Ik wikkel vier kaneelbroodjes in waxpapier en stop ze in een zak voordat ik naar de kano loop. Ik peddel naar de overkant van het smalle watertje tussen de steiger van Collin en mij. Hij is aan zijn boot aan het werk en staat met zijn rug naar me toe, maar hij kijkt op als hij de kano tegen de steiger hoort botsen.
‘O, hoi,’ zegt hij met een grijns. Hij veegt wat zweetdruppeltjes van zijn voorhoofd.
‘Hallo,’ zeg ik, en ik houd de zak met kaneelbroodjes op. ‘Ik kom een belofte inlossen.’
Hij loopt naar me toe, neemt de zak aan en pakt er eentje uit. ‘Kaneelbroodjes?’
‘Ja,’ zeg ik met een glimlach, en ik pak mijn peddel weer. ‘Zo, ik ga weer terug. Ik hoop dat je ze lekker vindt.’
‘Wacht,’ zegt hij. ‘Wil je niet blijven. Eventjes?’
Ik kijk een beetje ongemakkelijk over mijn schouder. Ik weet niet goed waarom. Dex is er niet. En wat kan mij het schelen wat Naomi of iemand anders aan de steiger denkt? ‘Oké,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Ik kan wel even blijven.’
Ik leg de kano aan de kikker vast en Collin helpt me met uitstappen. Hij wijst naar de zeilboot. ‘Kom bij me in de boot zitten.’
Ik zet grote ogen op. ‘Echt?’
Hij knikt. ‘Ik wil hem je graag laten zien.’
Ik stap na Collin in de boot en ga naast hem op een houten bank zitten. ‘Ze is nog lang niet klaar,’ zegt hij. ‘Maar ze schiet aardig op.’
‘Je hebt fantastisch werk geleverd,’ zeg ik, en ik laat mijn hand over de gladgeschuurde rand glijden.
Collin neemt een hap van het kaneelbroodje in zijn hand en ik vraag me af hoe lang het zal duren voordat de boot af is. Een maand? Een jaar?
‘Ze moet eind van de zomer klaar zijn,’ zegt hij, alsof hij mijn gedachten heeft gelezen.
Ik bedenk hoe eenzaam het zal voelen zonder Collin, zonder de zeilboot die in het water dobbert. ‘Dan ga je zeker weg,’ zeg ik zonder hem aan te kijken.
‘Ja,’ zegt hij. ‘Ik vaar haar naar San Francisco. Daar neemt de klant haar over.’
‘Word je er verdrietig van?’ vraag ik, en ik bewonder het houtwerk van de boeg waar de planken zodanig naar elkaar toe zijn gebogen dat het haast naadloos lijkt. ‘Het is bijna alsof je een baby ter adoptie afstaat.’
Hij kijkt me lange tijd aan en ik zie een vertrouwde schittering in zijn ogen. Verdriet? Spijt? Ik weet het niet zeker. ‘Dat is het ook,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Maar ik probeer niet al te gehecht te raken. Het is altijd moeilijk, maar het is beter als je beseft dat er een eind aan komt.’
Ik knik en wend mijn hoofd af.
‘Zeg,’ zegt hij, ‘ik was van plan vandaag met haar het water op te gaan. Heb je zin om mee te gaan?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nee, dat gaat niet.’
‘Waarom niet?’
‘Eh,’ zeg ik, ‘ik…’
‘Zie je? Geen smoesjes.’ Hij staat op en maakte de zeilen los. ‘We gaan zeilen.’
Hij brengt de tuigage in orde en vaart op de motor naar het meer. De zeilen zien er majestueus uit als ze zijn gehesen, en ik kijk vol bewondering hoe hij de boot zo vakkundig manoeuvreert.
Als we midden op het meer zijn, kijkt hij me aan en zegt: ‘Wil jij ook eens?’
Snel schud ik mijn hoofd. ‘Nee, ik weet niet hoe dat moet.’
‘Ik leer het je wel,’ zegt hij met een grijns. ‘Het is heel gemakkelijk.’
‘Oké, dan,’ zeg ik, en ik doe aarzelend een stap naar voren.
Hij pakt mijn hand vast en legt hem op een lange, houten stok. ‘Dit is de helmstok,’ zegt hij, en hij legt zijn hand stevig over de mijne. ‘Daarmee bestuur je de boot.’
Hij doet een stap naar achteren en glimlacht naar me. ‘Is dat niet het beste gevoel in de wereld?’
‘Ja,’ zeg ik. De wind blaast mijn haar alle kanten op, maar dat kan me niets schelen. Ik heb op dit moment geen enkele zorg in de wereld. Ik voel me vrolijk en uit balans.
‘Waar zullen we naartoe gaan?’ vraagt Collin me. Er ligt een glinstering in zijn ogen en volgens mij ook in de mijne. Ik voel het. Ik lééf.
‘Laten we naar de Caraïben zeilen,’ zeg ik opeens.
Collin knikt schalks. ‘Mevrouw wil naar de Caraïben zeilen, dus gaan we naar de Caraïben.’
‘En als we schipbreuk lijden?’ vraag ik.
‘En aanspoelen op een onbewoond eiland?’ voegt Collin eraan toe.
Ik knik. ‘Ik kan niet zwemmen.’
‘Ik wel,’ zegt hij, en hij neemt het roer van me over. ‘We redden het wel. En trouwens, we hebben kaneelbroodjes om ons kracht te geven.’
Ik ga op de bank naast hem zitten.
‘Wat doet jouw man eigenlijk?’ vraagt hij opeens.
‘Hij is kunstenaar,’ zeg ik, en ik word een beetje gespannen nu we het over Dex hebben. ‘Schilder.’
‘O,’ zegt hij.
‘Verbaast je dat?’
‘Nou,’ zegt hij, en hij wrijft over zijn kin. ‘Ik ging ervan uit dat hij zakenman was. Het leek me de enige verklaring voor zijn afwezigheid.’
‘Dex is een belangrijk kunstenaar,’ zeg ik, iets afwerender dan mijn bedoeling was. ‘Hij heeft een atelier in het centrum. Hij werkt heel hard.’
‘Moet je horen,’ zegt hij met een glimlach. ‘Het spijt me. Het was niet mijn bedoeling om zo kritisch te klinken, maar…’
Ik sla mijn armen over elkaar. ‘Maar wát?’ In gedachten loop ik de lijst met mijn grootste angsten door: dat we niet bij elkaar passen? Dat hij veel verfijnder is dan ik?
Collin haalt zijn schouders op. ‘Wat ik bedoel…’ Zijn stem sterft weg. ‘Hoe kan ik dit het beste zeggen?’ Hij zwijgt even. ‘Weet je wat, ik zeg het gewoon.’ Hij haalt diep adem. ‘Als ik een vrouw zoals jij had, zou ik nooit bij haar weg willen.’
Ik voel dat mijn wangen rood worden. ‘O. Goh, dank je wel, geloof ik.’ Ik doe mijn sjaaltje opnieuw om en kijk hem dan aan. ‘Weet je wat deze boot nodig heeft?’ vraag ik, om over iets anders te beginnen.
‘Wat?’
‘Kussens.’
‘Dat is zo,’ beaamt hij. ‘De volgende keer zal ik wat kussens van de bank meenemen.’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik bedoel dat ik er wel een paar kan maken. Ik heb nog wat schuimrubber in de kast liggen en ook nog wat stof. Ik weet niet precies waar die spullen voor bedoeld zijn, maar ze liggen er al eeuwen. Als ze niet compleet door de motten zijn aangevreten, kan ik wel wat kussens maken.’
Collin schudt zijn hoofd. ‘Dat kan ik niet van je vragen.’
Ik wil hem zeggen dat ik bang ben dat ik gek word als ik de hele dag doelloos en zonder een project omhanden in die kleine woonboot zit. ‘Ik wil het graag,’ zeg ik.
‘Tja, als je zo goed kunt naaien als je kunt bakken,’ antwoordt hij, ‘dan kan ik niet weigeren.’
Ik glimlach en loop naar de punt van de boot. Ik voel Collins ogen op me als ik onder het zeil door wil duiken om naar stuurboord te lopen, maar ik schat de afstand tussen het dek en het zeil verkeerd in en ik klap met mijn hoofd tegen de zware houten balk onder aan het zeil. Eerst wordt alles wazig, ik voel alleen een doffe pijn. Dan raak ik mijn evenwicht kwijt en wordt alles donker.