1
Seattle, 12 juni 2008
Ik zet mijn voet op de oude steiger en hij kraakt onder mijn gewicht alsof hij een diepe zucht slaakt. Het is donker, maar het lichtsnoer boven mijn hoofd verlicht mijn pad.
Wat had de vrouw van het verhuurbedrijf ook alweer gezegd aan de telefoon? De zevende woonboot aan de linkerkant? Ja. Geloof ik. Ik pak mijn koffer wat steviger vast en loop langzaam verder. Een zeilboot dobbert in het water bij een aangrenzende woonboot van twee verdiepingen hoog met een dakterras en grijsbruin verweerde gevelspanen. Een lantaarn op een tafeltje op het voordek flikkert en even later dooft het vlammetje, misschien door de bries, misschien door iemand die in de schaduw hangt. Ik stel me de bewoners aan de steiger voor die door hun verduisterde ramen turen, me bekijken en fluisteren. Daar is ze, zegt de een tegen de ander. De nieuwe buurvrouw. Iemand grijnst. Ik heb gehoord dat ze uit New York komt.
Ik haat de gedempte opmerkingen, de blikken. Die vernietigende nieuwsgierigheid heeft me uit New York verjaagd. ‘Het arme ding,’ hoorde ik iemand een maand geleden zeggen toen ze uit de lift op kantoor stapte. ‘Dat ze in staat is elke morgen uit bed te komen na wat er is gebeurd. Als het mij was overkomen, zou ik niet weten hoe ik verder moest.’ Ik weet nog dat ik in de gang bleef hangen tot het mens de hoek om was. Ik kon de blik op haar gezicht niet verdragen, ik kon ze geen van allen aankijken. Dat hoofdschudden. Het medelijden. De afschuw. In Seattle zou de schaduw van mijn verleden bedekt zijn.
Ik haal diep adem en kijk op als ik in de verte een deur hoor kraken. Ik sta even stil, zet me schrap voor de confrontatie. Maar het enige wat beweegt is een kano die over het meer glijdt. De eenzame passagier knikt naar me voordat hij in het maanlicht verdwijnt. De steiger beweegt wat en ik wankel maar blijf overeind. New York is hier ver vandaan en ik ben nog suf van de transcontinentale vlucht. Ik sta stil en vraag me even af wat ik hier eigenlijk doe.
Ik loop langs nog twee woonboten. Een is grijs en heeft openslaande deuren op het noorden en een windvaantje op het dak. De andere is bruin en heeft bloembakken voor de ramen met rode geraniums. Verschillende vazen en plantenbakken staan op het dek voor het huis en ik blijf even staan om de blauwe hortensia’s in een terracottapot te bewonderen. De persoon die hier woont moet wel een heel nauwkeurige tuinier zijn. Ik denk aan de tuin die ik op mijn balkon in New York heb achtergelaten, de kleine plantenbak met snijbiet, basilicum en de pompoen voor… Ik bijt op mijn lip. Ik schiet vol, maar het buitenlicht op de veranda van woonboot nummer zeven verankert me aan het hier en nu. Ik blijf staan om mijn nieuwe huis te bekijken: daar ligt het… plechtig, zonder vrees aan de laatste ligplaats van de steiger. Verweerde gevelspanen. Ik moet glimlachen als ik een openstaande patrijspoort op de bovenste verdieping zie. Net als in de advertentie. Ik slaak een zucht.
Ik ben er.
Ik voel een brok in mijn keel als ik de sleutel in het slot steek. Mijn benen worden slap en zodra de deur opengaat, zak ik door mijn knieën, sla ik mijn handen voor mijn gezicht en huil ik.
Drie weken eerder
Het is negen uur ’s morgens en het zonlicht van New York schijnt zo fel door de ramen van het kantoor van dokter Evinson op de negende verdieping dat ik mijn hand boven mijn ogen leg.
‘Sorry,’ zegt hij, en hij gebaart naar het rolgordijn. ‘Heb je last van het licht?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Nou ja, nee, het is…’ De waarheid is dat het niet zozeer het licht is dat brandt, maar mijn nieuws. Ik slaak een zucht en ga wat rechterop zitten in de schreeuwerige, zwaar gestoffeerde, wit-groen gestreepte stoel. Er hangt een gesigneerde, ingelijste foto van Mick Jagger aan de muur. Ik glimlach heimelijk en denk aan het moment dat ik dokter Evinsons kantoor een jaar geleden binnenliep in de verwachting een zwartleren bank aan te treffen en een keurig geschoren man in pak met een schrijfblok die geruststellend knikt terwijl ik met een zakdoekje mijn tranen wegveeg.
Volgens mijn schoonzus, Joanie, was hij de meest gewilde rouwtherapeut in heel Manhattan. Tot zijn voormalige patiënten behoorden Mick Jagger – vandaar de kunst aan de muur – en andere grote namen. Na de dood van Heath Ledger kwam zijn ex, Michelle Williams, wekelijks bij dokter Evinson. Dat weet ik omdat ik haar een keer in de lobby heb zien zitten waar ze door een Us Weekly bladerde. Maar zijn beroemde cliënten maakten geen indruk op mij. Ik ben altijd huiverig geweest voor therapeuten, bang voor wat ze uit me zouden weten te krijgen, voor wat ze me zouden laten vóélen. Maar Joan moedigde me aan om te gaan. Nou ja, ‘aanmoedigen’ is het woord niet. Op een ochtend hadden we voor het ontbijt afgesproken in het restaurant op de begane grond van het gebouw waar dokter Evinson zijn kantoor heeft, waarna ze me in de lift zette naar de achtste verdieping.
Toen ik in zijn receptie kwam, wilde ik me omdraaien, maar de receptioniste zei: ‘U bent zeker de afspraak van negen uur.’
Onwillig liep ik de kamer binnen en zag ik de groen-wit gestreepte stoel waar ik een jaar lang elke vrijdag om negen uur in zou zitten. ‘Je had een bank verwacht, of niet?’ zei dokter Evinson met een ontwapenende glimlach.
Ik knikte.
Hij draaide heen en weer in zijn bureaustoel en streek met zijn hand over zijn grijze baard. ‘Een therapeut die zijn patiënten op een bank legt, moet je niet vertrouwen.’
‘O,’ zei ik, en ik ging zitten. Ik kan me herinneren dat ik ooit een artikel heb gelezen over het grote debat over de bank als therapeutisch mechanisme. Freud was van de stroming die achter zijn patiënten zat terwijl zij op een bank voor hem lagen. Kennelijk verafschuwde hij oogcontact. Anderen, onder wie dokter Evinson, vonden het hele bankscenario niet productief en zelfs verstikkend. Weer anderen waren het daarmee eens en zeiden dat het de therapeut een dominante plek gaf ten opzichte van de patiënt, waarmee elke kans op een wezenlijke dialoog en betekenisvolle feedback teniet werd gedaan.
Ik wist niet goed hoe ik erover dacht en voelde me alleen maar ongemakkelijk in zijn kantoor. Maar ik ging in die zwaar gestoffeerde stoel zitten en zonk weg in de dikke kussens. De zachte stof voelde als een stevige omhelzing en vervolgens vertelde ik hem alles.
Ik laat mijn hoofd tegen het dikke kussen zakken.
‘Je slaapt nog steeds niet goed, hè?’ vraagt hij.
Ik haal mijn schouders op. Hij heeft pillen voorgeschreven die helpen… een beetje. Maar ik word nog steeds elke ochtend om vier uur wakker; dan zijn mijn ogen wagenwijd open en heb ik dezelfde pijn in mijn hart die ik de vorige avond voelde toen ik mijn ogen dichtdeed. Niets heeft tot nu toe geholpen. Antidepressiva niet. Kalmerende middelen niet. De valium niet die ze me in het ziekenhuis gaven op de dag dat mijn wereld voorgoed veranderde. Niets neemt de pijn weg, de eenzaamheid, het gevoel dat ik voor altijd in mijn eigen leven ben verdwenen.
‘Er is iets wat je me niet vertelt,’ zegt hij.
Ik kijk de andere kant op.
‘Ada, wat is er?’
Ik knik. ‘U zult het niet leuk vinden.’
Zijn stilzwijgen is voor mij het teken om verder te gaan, heb ik inmiddels geleerd. Ik haal diep adem. ‘Ik denk erover om uit New York weg te gaan.’
Hij trekt zijn wenkbrauwen op. ‘En waarom?’
Ik wrijf over mijn voorhoofd. ‘De herinneringen aan ze,’ zeg ik. ‘Ik kan het niet meer aan. Ik kan het niet…’ De tranen springen in mijn ogen, terwijl ik in geen maanden heb gehuild. Ik heb een zekere mate van herstel bereikt, een plateau, zoals dokter Evinson het noemt, en ik voelde me wat sterker… tot nu toe.
‘Als ik wegga,’ zeg ik, en mijn stem trilt, ‘als ik wegga, dan kan ik de pijn misschien achter me laten. Misschien kan ik…’ Ik laat mijn gezicht in mijn handen zakken.
‘Goed zo,’ zegt dokter Evinson, die altijd snel de positieve draai weet te vinden. ‘Verandering kan heilzaam zijn.’ Hij knikt als ik opkijk, maar ik zie dat hij net zo sceptisch is als ik. We hebben het in eerdere sessies al gehad over de theorie van ‘vechten of vluchten’, maar dat laatste heb ik nog nooit gedaan.
‘Laten we erover praten,’ gaat hij verder. ‘Dus je bent echt van plan om je huis en je werk achter je te laten? Ik weet dat ze allebei heel belangrijk voor je zijn.’
Vorige maand ben ik tot redactiechef benoemd van het tijdschrift Sunrise, en op mijn drieëndertigste ben ik de jongste persoon ooit die deze functie heeft. Als woordvoerster van het tijdschrift gaf ik afgelopen week nog reistips voor gezinnen aan Matt Lauer in The Today Show. Ik heb een bloeiende carrière, dat is waar, maar mijn privéleven, tja, dat is twee jaar geleden verwelkt.
Overal, van het zitje in de vensterbank tot het cafeetje aan Fifty-Sixth Street, hangen herinneringen die me hekelen. Weet je nog toen het leven volmaakt was, fluisteren ze tegen me. Weet je nog toen je gelukkig was?
Ik grimas en kijk dokter Evinson recht aan. ‘Ik werk de hele dag alleen maar,’ zeg ik hoofdschuddend. ‘Maar ik werk niet omdat ik het leuk vind. Vroeger vond ik het leuk.’ De tranen wellen weer op. ‘Nu maakt het allemaal niet meer uit. Ik voel me net een kind dat op school heel hard aan een tekening heeft gewerkt en dan kom ik thuis en is er niemand die het interesseert.’ Ik gooi mijn handen in de lucht. ‘Als er niemand is die het interesseert, wat doet het er dan nog toe? Wat doet er dan überhaupt nog toe?’ Ik wrijf in mijn ogen. ‘Ik moet de stad uit, dokter Evinson. Dat weet ik al heel lang. Ik kan hier niet blijven.’
Hij knikt bedachtzaam. Ik zie dat mijn woorden tot hem zijn doorgedrongen. ‘Ja,’ zegt hij.
‘Dus u denkt dat het een goed idee is?’ vraag ik zenuwachtig.
‘Ik denk dat het goed zou kunnen zijn,’ zegt hij, na even te hebben nagedacht. ‘Maar alleen als je om de juiste redenen vertrekt.’ Hij kijkt me ingespannen aan met die wijze ogen van hem die mijn psyche lijken te kunnen doorboren. ‘Loop je weg voor je verdriet, Ada?’
Ik wíst dat hij me dat ging vragen. ‘Misschien,’ zeg ik in alle eerlijkheid, en ik veeg een traan van mijn wang. ‘Ik weet eigenlijk alleen dat ik dit verdriet niet meer wil voelen.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Ik wil die pijn niet meer.’
‘Ada,’ zegt hij, ‘je zult moeten accepteren dat je dit verdriet misschien wel de rest van je leven met je mee zult dragen.’ Zijn woorden snijden door mijn lijf als een bot mes, maar ik weet dat ik naar hem moet luisteren. ‘Een deel van ons werk hier is erop gericht om jou te helpen te leren leven en om te gaan met jouw verdriet. Ik ben bang dat jij je verdriet in een hokje stopt en dat je jezelf ervan hebt overtuigd dat de pijn alleen in New York bestaat, terwijl hij in werkelijkheid hier zit.’ Hij wijst naar zijn hart.
Ik wend mijn blik af.
‘Waar wil je naartoe?’ vraagt hij.
‘Weet ik niet,’ zeg ik. ‘Als het maar ver weg is.’
Hij leunt achterover in zijn stoel en krabt over zijn hoofd voordat hij zijn handen ineenslaat. ‘Mijn dochter heeft een vriendin in Seattle die een woonboot heeft, en die is te huur,’ zegt hij opeens.
‘Een woonboot?’ Ik frons mijn wenkbrauwen lichtjes. ‘Zoals in die film met Tom Hanks en Meg Ryan?’
‘Ja,’ zegt hij, en hij vist een visitekaartje uit zijn bureaula. ‘Ze was hier op bezoek en stelde voor dat mijn vrouw en ik eens moesten langskomen.’
‘Ik weet het niet, hoor,’ zeg ik. ‘Ik zat zelf te denken aan ergens waar het warm is. Regent het daar niet heel veel?’
‘Je weet wat ze over regen zeggen,’ zegt hij met een glimlach. ‘Dat zijn de tranen van God.’
‘Dan zit ik in elk geval niet in mijn eentje te snotteren,’ zeg ik met een waterige glimlach.
Hij geeft me het kaartje en ik zie de naam Roxanne Wentworth staan. ‘Dank u,’ zeg ik, en ik steek het in mijn zak terwijl ik opsta.
‘Vergeet niet wat ik zei,’ zegt dokter Evinson, en hij wijst naar zijn borst. Ik knik, maar bid dat hij zich vergist, want ik weet dat ik dit niet heel lang meer volhoud. Mijn hart kan niet veel meer hebben.
De telefoon gaat een keer over, dan twee keer. Even wil ik ophangen. Opeens lijkt het een idioot idee. Mijn baan opzeggen? Naar Seattle verhuizen? Naar een woonboot? Mijn vingers hangen boven de knop, maar dan klinkt een vrolijke stem: ‘Het kantoor van mevrouw Wentworth, wat kan ik voor u doen?’
‘Ja,’ zeg ik, en het kost me moeite om mijn stem te vinden. ‘Ja, u spreekt met… eh… mijn naam is Ada Santorini en ik bel voor informatie over… de woonboot die te huur is.’
‘Santorini,’ zegt de vrouw. ‘Wat een prachtige naam. Ik heb een gezin met die achternaam gekend toen ik in Milaan studeerde. U bent vast Italiaanse.’
‘Nee,’ zeg ik snel. ‘Ik bedoel, mijn man was… Ik bedoel, moet u luisteren, de woonboot is vast al verhuurd.’
‘Nee,’ zegt de vrouw. ‘Hij is vanaf de eerste van de maand beschikbaar. Hij is prachtig, maar dat hebt u zelf vast al gezien op de foto’s op de website.’
‘De foto’s?’
‘Ja,’ zegt ze, en ze geeft me het webadres dat ik vervolgens razendsnel intyp. Mijn kamerdeur staat open en ik hoop dat de nieuwsgierige stagiaire aan het bureau op de gang niet meeluistert.
‘Wauw,’ zeg ik, en ik scrol langs de beelden op mijn scherm. ‘Wat… enig.’
Misschien heeft dokter Evinson het mis. Misschien kan ik wél aan mijn verdriet ontsnappen. Mijn hart begint te bonzen als er opeens een e-mail van mijn hoofdredacteur op mijn scherm verschijnt. Het Today-segment was een hit. De producer wil dat je met meer tips komt over reizen met kinderen. Zorg dat je morgenochtend om vijf uur in de studio bent voor hairstyling en make-up. Mijn hoofd tolt. Nee. Nee. Ik kan dit niet. Niet meer. ‘Ik wil hem graag huren,’ zeg ik opeens.
‘Werkelijk?’ vraagt de vrouw. ‘Wilt u niet eerst wat meer weten? We hebben het nog niet eens over de huur gehad.’
De nieuwsgierige stagiaire staat in mijn deuropening. Ze heeft de omslag voor augustus bij zich. Een klein meisje en haar moeder glimlachen en wiegen in een hangmat. ‘Nee,’ zeg ik direct. ‘Dat maakt niet uit. Ik neem hem.’