26
ADA
Alex en ik rijden terug van het restaurant en hij brengt me naar mijn deur. Ik vraag of hij nog even binnenkomt en hij loopt achter me aan naar de woonkamer. Hij heeft niet veel gezegd sinds ik hem tijdens het eten mijn verhaal heb verteld. Ik vraag me af hoe het hem heeft geraakt, en ik maak me zorgen.
‘Je bent erg dapper, weet je dat?’ Hij kijkt me diep in de ogen.
‘Nee,’ zeg ik eerlijk. ‘Echt niet.’
‘Jawel,’ houdt hij vol. ‘Door hier te komen, een nieuw leven voor jezelf op te bouwen. Daar is lef voor nodig.’
Ik slaak een zucht. ‘Ik wou dat ik je kon vertellen dat het mijn kracht was die me in dat vliegtuig heeft gezet, maar dat was het niet. Ik moest uit New York weg. Ik wilde ontsnappen aan al mijn herinneringen. Al mijn schuldgevoel.’
Hij kijkt me aan. ‘Schuldgevoel? Waarom zou jij je schuldig voelen?’
Tranen prikken in mijn ogen. ‘Omdat ik ze naar die godvergeten waterval heb gebracht,’ zeg ik. ‘Het was mijn rotbaan en anders niets. Als ik die opdracht niet had aangenomen, zouden ze nog leven.’ Ik bal mijn vuist, schud ermee door de lucht en Alex legt hem zachtjes terug op mijn schoot.
‘Je hebt gedaan wat je moest doen,’ zegt hij. ‘Jouw werk is niet de reden dat ze dood zijn. Dat moet je geloven.’
Ik kijk omlaag. Ik weet niet wat ik moet zeggen.
‘Toen ik veertien was,’ begint Alex, ‘overleed mijn vader. Hij was alcoholist. Hij was weinig thuis toen ik jong was… eigenlijk bijna nooit. Maar het jaar voor zijn dood stopte hij met drinken. En het was het beste jaar van mijn leven. Ik had eindelijk een vader die helder genoeg was om met me te ballen, me te helpen met mijn modelraketten. Maar het was te laat… bijna. Als je veertien bent, wil je niet de hele tijd bij je vader zijn. Tegen die tijd wilde ik na schooltijd met mijn vrienden mee naar huis, een beetje in het winkelcentrum rondhangen… alles behalve thuis zijn. Ik was altijd bang dat mijn afstandelijkheid hem kwetste. Op een gegeven moment viel hij toch terug in zijn oude gewoontes, en goed ook. Op een avond kwam hij uit het café, reed hij naar huis en is hij onderweg tegen een boom aan geknald.’
‘O, Alex.’
‘Ik heb hem daarna heel lang gehaat. Ik was zo boos. Maar ik was voornamelijk boos op mezelf. Ik dacht dat ik het had kunnen voorkomen. Als ik die avond monopolie met hem had gespeeld zoals hij had voorgesteld, als ik naar huis was gegaan en niet bij mijn vriend John was blijven slapen… Als ik een betere zoon was geweest… En op een dag heb ik dat gewoon losgelaten. Ik nam het mezelf niet langer kwalijk. Ik was niet meer boos. Zijn dood was tragisch, maar ik kon er mijn leven niet door laten bepalen. En het allerbelangrijkste… Ik had dat ongeluk niet veroorzaakt.’
Ik knik. ‘Ik wou dat ik dat kon.’
‘Dat komt wel,’ zegt hij. ‘Heb geduld met jezelf. Beloof je dat?’
Ik knik. ‘Ik zal het proberen.’
Joanie belt de volgende ochtend om zeven uur. In New York is het al tien uur, dus ik vind het niet erg dat ze zo vroeg belt. Ik was trouwens toch al om vier uur wakker. Ik ben toen op het dek gaan zitten en heb gekeken hoe de witte haagwinde met zonsopgang zijn bloemetjes opende.
‘Ik heb je gisteravond nog gebeld, maar ik kreeg direct je voicemail,’ zegt ze. ‘Is alles goed?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Ik had gezelschap.’
‘Was “hoe heet hij ook alweer” er?’
‘Alex. Eerst zijn we in de Space Needle gaan eten en daarna hebben we hier tot twaalf uur zitten praten.’
‘Ja, ja.’ Haar stem is plagerig en ik zie haar gezicht al voor me.
‘Hou op,’ zeg ik. ‘We hebben nog maar één keer gezoend.’
‘En? Kan hij goed zoenen?’
‘Ja,’ antwoord ik, en ik voel dat mijn wangen warm worden bij de gedachte.
‘Zie je hem vandaag weer?’
‘Nee. Hij heeft een fotosessie in Portland.’ Ik bedenk opeens dat hij misschien bij Kellie is. Ik heb niet gevraagd of ze nog steeds samenwerken. Maar ik blijf niet te lang stilstaan bij die gedachte, zeker niet na alles wat hij me heeft verteld.
‘O, dat zou ik bijna vergeten,’ zegt Joanie. ‘Ik heb iets gevonden wat jou misschien kan helpen bij je zoektocht naar Penny.’
‘Wat dan?’
Ik hoor dat ze door wat papieren bladert. ‘Een getuigenverklaring van een klein jongetje… Jimmy. Ik heb alleen de eerste paar bladzijden omdat een psycholoog oordeelde dat hij te labiel was om tijdens een rechtszaak te getuigen.’
‘En hij heette Jimmy?’
‘Ja. Ik zal je de pdf wel mailen.’
Die middag besluit ik naar Pete’s Market te lopen. Het is een frisse dag, dus ik trek een dunne trui aan en pak mijn tas. Een uur later kom ik terug met een tas vol boodschappen. Als ik de steiger op stap, zie ik dat de lege woonboot aan de linkerkant nu bewoond lijkt. De ramen staan allemaal open alsof iemand de boel aan het luchten is. Net als ik langsloop, verschijnt er een oudere vrouw in de deuropening. Haar grijze haar is kort en krullend, zoals dat van mijn oma. Maar ze heeft een jeugdige glimlach en avontuurlijke ogen die bijna niet bij haar leeftijd passen… Ik schat haar ergens in de tachtig. ‘Liefje,’ zegt ze, ‘zou ik jou mogen vragen om me even te helpen? Ik ben net thuis na een lange reis en ik denk dat er ongedierte achter de kast zit.’
‘O, wat vervelend,’ zeg ik, en ik zet mijn boodschappentas neer. ‘Natuurlijk.’
Ik loop haar woonboot binnen. Hij is klein en netjes. Hij ziet eruit alsof hij eerder een tussenstop dan een thuis is. Er hangen geen foto’s aan de muur en er liggen nergens persoonlijke spulletjes. Alleen een koffer op de grond, een salontafel en een bank zonder sierkussens.
‘Ik ben Esther,’ zegt ze, en ze steekt haar hand uit. ‘Jij bent zeker nieuw hier.’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Ada Santorini. Ik woon hier nog maar net. Ik huur de woonboot aan het eind van de steiger.’
‘O, de oude Wentworth-boot,’ zegt ze, en ze bekijkt me eens goed. ‘En hoe bevalt het?’
‘Heel goed. Het is heerlijk aan het meer.’
‘Ja en nee,’ zegt ze, en ze richt zich weer met een geërgerde blik op de ladekast. ‘Veel beestjes.’
Ik glimlach. ‘Hoe lang heb je dit huis hier al?’
‘O, een eeuwigheid, denk ik,’ zegt ze. ‘Ik ben hier in de jaren veertig komen wonen. Liet een slecht huwelijk achter me.’
‘Wat naar.’
‘Het was een moeilijke tijd,’ zegt ze. ‘Ik moest mijn lieve dochter achterlaten op Bainbridge Island en opnieuw beginnen. In die tijd hadden vrouwen geen schijn van kans in een echtscheiding, dus gooide ik de handdoek in de ring. Ik wilde niet vechten.’
Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit zo over mijn huwelijk of mijn dochter zou denken. Mocht er iets gebeuren, dan zou ik voor mijn dochter vechten. Maar goed, ik ken de details van Esthers verhaal niet, dus wil ik me nergens mee bemoeien. Bovendien vertelt de blik in haar ogen mij dat ze geen andere keus had.
‘Destijds was een woonboot het enige wat ik me kon veroorloven,’ gaat ze verder. ‘Het meer was niet chic zoals nu. Ik heb hem indertijd voor vijfhonderd dollar gekocht en nu is hij vijfhonderdduizend waard. Wat een investering, hè?’
Ik glimlach. ‘Nou en of.’
‘Ik ben door de jaren heen wel eens geneigd geweest haar te verkopen,’ zegt ze. ‘Zeker na die film.’
‘Welke film?’
‘Sleepless in Seattle. Een paar jaar lang leek het hier wel een bedevaartsoord. Van over de hele wereld kwamen mensen hier omdat ze de leefstijl wilden die ze in de film hadden gezien.’
‘Een heerlijke film,’ zeg ik.
Esther haalt haar schouders op. ‘Ik heb hem nooit gezien.’
‘O, moet je doen, hij is echt goed.’
‘Nou, ik verkoop die boot voor geen goud,’ zegt ze. ‘Ik ben regelmatig op reis en ik heb een thuisbasis nodig. Bovendien heb ik een groot deel van mijn hart hier achtergelaten.’
‘Je dochter?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘En een man.’
‘O?’
‘Hij woont in een bejaardentehuis in Seattle. We hebben elkaar sinds 1943 niet meer gesproken. Maar soms kijk ik vanaf de stoep naar hem als hij in de tuin zit.’
Ik hap naar adem. ‘Je houdt nog van hem.’
‘Zal ik altijd blijven doen,’ zegt ze nuchter. ‘Ik heb hem als jong meisje mijn hart geschonken en hij heeft het nog steeds.’
Kennelijk voelt ze mijn verwarring aan. ‘Moet je horen, lieverd,’ zegt ze. ‘Mijn leven is warrig en gecompliceerd geweest, allesbehalve traditioneel. Maar ik ben er gelukkig mee.’
‘Maar zou je hem nu niet opnieuw willen kennen, deze man van wie je zo veel houdt? Zou je niet samen met hem een leven willen hebben?’
‘Natuurlijk wel,’ zegt ze, en ze gaat op de bank zitten. Ik ga naast haar zitten. ‘Maar zo heeft het niet mogen zijn. Weet je, sommige liefdesverhalen zijn anders dan andere. Sommige duren maar een ogenblik, andere een heel leven. Ik heb gelukkig het laatste gekend, ik heb alleen niet het geluk gehad om elke dag bij hem te zijn. Dat betekent niet dat onze liefde minder betekent. Onze tijd samen kwam ten einde, maar onze liefde leeft voort.’
Ik denk even aan James, aan ons korte, zalige leven samen. En ik weet dat er nooit iets zal veranderen aan wat wij samen hadden, ongeacht wie mijn hart ook tegenkomt in dit leven.
‘Tjonge,’ zegt Esther. ‘Moet je mij nou horen kletsen.’
‘Waarom ga je niet naar hem toe?’ vraag ik. ‘Wil je na al die jaren niet bij hem op bezoek?’
Ze knikt. ‘Vreselijk graag. Maar ik heb het juiste moment nog niet gevonden. Eerlijk gezegd vind ik het een beetje eng na al die tijd. Stel dat hij niet hetzelfde voelt. Stel dat de tijd zijn liefde voor mij heeft uitgevaagd.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Je moet gaan… voordat het te laat is.’
Ze knikt.
‘Hoe heet hij?’
‘Elliot,’ zegt ze. ‘Elliot Hartley.’ Ze lijkt diep in gedachten verzonken, alsof ze aan een moment denkt dat ze lang geleden samen deelden.
Ik hoor iets krabben in de buurt van het bureau tegen de muur.
Esther kijkt me aan. ‘Hoorde jij dat ook?’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Wat zou het zijn?’
‘Een rat,’ zegt ze, en ze komt overeind. ‘Kom, help me om de kast te verslepen. Dan jagen we hem weg.’
Ik knik en leg mijn handen rechts op de mahoniehouten ladekast.
‘Ik tel tot drie,’ zegt Esther. ‘Een, twee, drie.’
Samen trekken we de kast weg en meteen zien we de indringer… een snaterende, gevederde… eend.
‘Nou zeg, moet je dat nou toch zien,’ zegt Esther. ‘Het is een eend.’ Ze gaat op haar knieën zitten om de eend, vrouw tot vrouw, aan te kijken. ‘Liefje, wat doe jij in vredesnaam in mijn woonboot?’
De eend kwaakt opstandig en waggelt dan naar de steiger.
‘Dat is zeker Henrietta,’ zeg ik.
‘Henrietta?’
‘Ze woont met haar man op de steiger,’ leg ik uit. ‘Eh… met haar eendenman. Hij heet Haines.’
‘O,’ zegt Esther. ‘Ja, ik kan me herinneren dat Jimmy wel eens iets heeft verteld over een stel ruziënde eenden.’
Grappig dat ze het over Jimmy heeft en niet Jim. ‘O, voordat ik ga,’ zeg ik, en ik kom overeind, ‘er was nog iets, en ik hoop dat je me daarbij kunt helpen.’
‘Natuurlijk,’ zegt ze. ‘Wat is het, lieverd?’
‘Kun jij je een zekere Collin herinneren die aan Boat Street heeft gewoond?’
Haar ogen gaan dicht en weer open. ‘O, ja,’ zegt ze. ‘Hoe zou ik Collin ooit kunnen vergeten? Hij was bijzonder. Zo maken ze ze tegenwoordig niet meer.’
‘Dus jij hebt hem gekend?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘Kort. Hij was scheepsbouwer. Hij maakte schitterende houten boten.’ Ik denk aan de Catalina, maar onderbreek haar herinneringen niet, uit angst dat ze stopt. ‘Hij heeft maar kort aan de steiger gewoond. Hij was op de vlucht voor iets. Ik herkende dat. Ik was ook zo.’
‘Wat is er met hem gebeurd?’
Ze slaakt een zucht. ‘Ik wou dat ik het wist, lieverd. Ik kwam thuis na een reis naar Europa en toen was hij weg. Penny was toen ook al verdwenen. Ik hoop dat ze samen zijn. Dat ze samen de zonsondergang tegemoet zijn gezeild.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Maar ik denk niet dat het zo is gegaan.’
‘Waarom niet?’
Ze kijkt over de steiger heen en weer om er zeker van te zijn dat niemand meeluistert. ‘Vanwege het pact.’
‘Het pact?’ Alex heeft ook zoiets gezegd, schiet het door mijn hoofd.
Ze knikt. ‘Degenen die hier waren op de avond dat Penny verdween, zwoeren dat ze nooit zouden vertellen wat ze wisten.’
‘Waarom niet?’
Ze haalt haar schouders op. ‘Ik kan je alleen zeggen dat ik de waarheid niet te weten ben gekomen, en dat zal ook wel nooit gebeuren. Het geheim zal met hen sterven. Ze zijn koppig, woonbootbewoners.’
Ik zeg haar niet dat ik heb gezworen erachter te komen wat er met Penny is gebeurd, dat ik van plan ben het geheim zo nodig van de bodem van het meer te dreggen. ‘Tja, ik moet maar eens gaan,’ zeg ik tegen Esther. ‘Het was erg leuk je te ontmoeten.’
Ze geeft me een knipoog. ‘Insgelijks, lieverd.’
Ik zie Henrietta nergens als ik de steiger op loop en ik hoop dat ze is herenigd met Haines… al was het alleen maar voor Jim. Ik loop naar huis en berg de boodschappen op. Ik denk aan wat Joanie heeft gezegd over de pagina’s van een getuigenverklaring van de kleine Jimmy, en ik ben heel benieuwd wat ze me heeft gestuurd. Ik open mijn e-mail en zie een nieuw bericht van haar. Vol verwachting klik ik erop. Bij deze, schrijft ze. Lees vooral de laatste regel. Heel griezelig.
Ik klik op het document en wacht tot het is geopend. Even later verschijnt er een gescande bladzijde van een met een typemachine geschreven politierapport op mijn scherm:
GETUIGENVERKLARING VAN JIMMY CLYDE, ZOON VAN MENEER GENE EN MEVROUW NAOMI CLYDE, WOONACHTIG TE FAIRVIEW AVENUE EAST 2209, SEATTLE.
AGENT CLAYTON: Jongen, voor de goede orde, hoe heet jij?
JIMMY CLYDE: Jimmy Clyde, meneer.
AGENT CLAYTON: Hoe oud ben je?
JIMMY CLYDE: Negen jaar, meneer.
AGENT CLAYTON: Jimmy, vertel ons eens hoe jij mevrouw Wentworth kent.
JIMMY CLYDE: Bedoelt u Penny?
AGENT CLAYTON: Dat klopt, jongen. Penny Wentworth. Niet huilen, jongen. Je hoeft nergens bang voor te zijn.
JIMMY CLYDE: Maar ik…
AGENT CLAYTON: Wat is er, jongen?
JIMMY CLYDE: Komt ze terug, meneer? Komt ze ooit nog terug?
AGENT CLAYTON: Daarom praten we nu met jou, jongeman. We proberen ervoor te zorgen dat ze terugkomt. Vertel ons nu hoe jij mevrouw Wentworth kent.
JIMMY CLYDE: Ze woonde vlakbij. Ze was altijd zo aardig. Het aardigste van iedereen.
AGENT CLAYTON: Heeft ze het ooit met jou gehad over iemand die niet aardig tegen haar was, Jimmy? Iemand die haar pijn wilde doen?
JIMMY CLYDE: Nee, meneer. Maar ze was wel vaak verdrietig.
AGENT CLAYTON: O? Hoe weet je dat, Jimmy?
JIMMY CLYDE: Omdat ik haar zag huilen. Hij maakte haar aan het huilen.
AGENT CLAYTON: Wie, Jimmy? Kom, je kunt het mij vertellen.
JIMMY CLYDE: Meneer Wentworth.
AGENT CLAYTON: En waarom maakte meneer Wentworth haar aan het huilen?
JIMMY CLYDE: Dat weet ik niet.
AGENT CLAYTON: Help me het te begrijpen, Jimmy.
JIMMY CLYDE: Moeder zegt dat hij te goed voor haar is. Maar dat is niet waar. Penny is de aardigste dame van de hele wereld. Misschien heeft hij het haar wel gezegd. Misschien deed haar dat pijn.
AGENT CLAYTON: Waarom zou jouw moeder zoiets zeggen over mevrouw Wentworth?
JIMMY CLYDE: Dat weet ik niet, meneer.
AGENT CLAYTON: Toe, Jimmy, je moet ons helpen. Jij bent een van de laatste mensen die mevrouw Wentworth heeft gezien. Elke aanwijzing die jij ons kunt geven, kan de zaak helpen.
JIMMY CLYDE: Komt Penny dan thuis?
AGENT CLAYTON: Dat hopen we, jongen.
JIMMY CLYDE: Dan zal ik het zeggen.
AGENT CLAYTON: Wat?
JIMMY CLYDE: De avond dat ze verdween, was meneer Wentworth boos op haar. Ik hoorde hem schreeuwen en dat maakte me bang.
AGENT CLAYTON: Wat zei hij, Jimmy?
JIMMY CLYDE: Dat kan ik me niet herinneren, meneer.
AGENT CLAYTON: Probeer het alsjeblieft, jongen.
JIMMY CLYDE: Waarom heeft hij haar pijn gedaan, meneer? Waarom? Ze was een engel. Ze was een engel die vanuit de hemel was gestuurd. Dat weet ik zeker. En hij moest haar zo nodig pijn doen.
AGENT CLAYTON: Toe, jongen, niet huilen. Alles komt wel goed.
JIMMY CLYDE: Dat is niet waar. En dat weet u ook. Want ze komt nooit meer thuis.
AGENT CLAYTON: Vanwege een gerechtelijk bevel dat Jimmy’s ouders hebben afgedwongen en dat ik op dit moment in handen heb, wordt de ondervraging van het kind gestaakt omdat hij geestelijk niet in staat is vragen feitelijk te beantwoorden.
Ik open mijn autobiografie in wording, maar kan alleen maar aan Penny denken en aan wat de reden zou kunnen zijn dat de bewoners van Boat Street de waarheid stil hebben willen houden.