31
Alex staat op de stoep op het moment dat ik een taxi naar Dexters appartement in het centrum wil nemen. ‘Ik ben blij dat ik je tref.’ Hij is buiten adem, heeft over de steiger gerend. In zijn hand heeft hij een bruine envelop waar de flap van openhangt.
‘Waar is Gracie?’
‘Die zit een film te kijken,’ zegt hij, en hij werpt een blik over zijn schouder.
Door het raam zie ik haar op de bank in Alex’ woonboot zitten. Ik schiet in de lach. ‘Moet ze van jou een reddingsvest aan?’
‘Zo zijn de huisregels,’ zegt hij.
‘Wat heerlijk dat je paranoïde bent.’
‘Moet je horen,’ zegt hij. ‘Ik zat wat oude foto’s van vijf jaar geleden te bekijken, van toen ik pas aan Boat Street woonde, en ik vond deze.’
Hij geeft me de envelop en ik haal er een stapel zwart-witfoto’s uit. Ik bekijk de eerste drie… Foto’s van de steiger en mijn woonboot en het uitzicht daarachter. Ik kijk naar Alex. ‘Ik begrijp het niet. Wat moet ik zien?’
Hij wijst naar een hoekje van de foto en ik zie een vrouw die op haar knieën op het dek voor mijn woonboot zit. Ik kijk nog eens goed. ‘Is dat… Naomi?’
Alex knikt.
‘Het lijkt wel of ze huilt,’ zeg ik.
Hij bladert door de volgende foto’s en achtereenvolgens tonen ze een vrouw die letterlijk gebukt gaat onder verdriet.
‘Ze had waarschijnlijk geen idee dat ik die dag aan het fotograferen was,’ zegt hij. ‘En ik heb haar dus ook niet gezien.’
‘Wat zou het betekenen?’
‘Ik denk dat het betekent dat zij veel verdriet heeft dat verband houdt met jouw woonboot of met iemand die daar vroeger heeft gewoond.’
Ik pak de bovenste foto en raak de hoek aan waar Naomi op haar knieën met haar hoofd in haar handen zit. Ik kan de pijn bijna door mijn vingertoppen voelen stromen.
Ik stap de lift uit en in de gang dringt de lucht van dennennaalden tot mijn neus door. Wat was het nummer ook alweer? Nummer zevenenveertig, ja. Ik loop de hoek om en kom bij de deur. Mijn hart gaat tekeer als ik mijn hand uitsteek.
Ik klop een keer, dan nog een keer.
Even later gaat de deur krakend open en staat Dexter voor me. Hij is lang en fit. Hij ziet er niet uit als een man van begin negentig. Zijn haar is grijs en keurig opzij gekamd. ‘Mevrouw Santorini,’ zegt hij met een glimlach. Ik zie waarom Penny hem zo aantrekkelijk moet hebben gevonden.
‘Noemt u me toch Ada.’
Hij gaat mij voor naar binnen. Zijn appartement ziet er keurig uit en is mooi ingericht met een moderne hoekbank en een gestroomlijnde salontafel. Het ziet eruit als een interieur waar een binnenhuisarchitecte de hand in heeft gehad. Misschien heeft hij wel iets met haar. Ik stel me voor dat zij twee keer zo jong is als hij en in een BMW rijdt.
‘Wil je iets drinken?’ vraagt hij.
‘Water is prima.’
Hij komt terug met een flesje Evian uit de koelkast en zet het voor me op de salontafel. Een druppeltje condens rolt omlaag.
‘Zo,’ zegt hij vrolijk, en hij gaat in de stoel tegenover mij zitten. ‘Wat kan ik voor je doen?’
Eerst zet ik de doos met koekjes op tafel. ‘Wilt u er eentje?’
‘Nee, dank je,’ zegt hij, en hij wijst naar zijn hart. ‘Ik sta op een streng dieet, mijn…’
‘Het is het recept van uw vrouw,’ zeg ik. ‘Penny’s kaneelkoekjes.’
Hij lijkt even van zijn stuk. ‘Zei je nou dat het Penny’s recept was? Hoe kom jij…?’
‘Ik heb haar receptenschrift gevonden.’
‘Waar?’
‘In de woonboot, in de kist.’
‘Die in de woonkamer?’
‘Ja. Haar spulletjes zitten er nog in, bevroren in de tijd. Haar trouwjurk, wat boeken en aandenkens.’ Ik haal het blauwe schrift tevoorschijn en leg het op de salontafel. Hij pakt het en bladert erdoorheen. Zijn kin trilt een beetje bij het zien van het vertrouwde handschrift.
Het voelt vreemd om naar hem te kijken. Dit is een heel intiem moment, en dus kijk ik een andere kant op en bewonder het schilderij van een vrouw dat aan de muur hangt. Ze is prachtig, heeft blond haar en draagt een laag uitgesneden jurk. Ze zit op een steiger en kijkt uit over het grijze meer. Haar blik is triest, afwezig. Ze is niet in het heden, maar kijkt voor zich uit naar de toekomst. Dit moet Penny zijn.
‘Dat is ze,’ zegt Dexter, en hij kijkt naar me. ‘Ik heb het geschilderd in het jaar nadat ze is verdwenen.’
‘Ze moet beeldschoon zijn geweest,’ zeg ik.
Dexter knikt. ‘Ze was het mooiste wezen dat ik ooit had gezien. Zelfs na al die jaren heb ik nooit iemand zoals zij ontmoet.’
‘Was u gelukkig samen?’
Dexter wrijft over zijn voorhoofd. ‘Ooit wel. Maar ik ging zo op in mijn werk… Te veel. Ik maakte een misstap en dat heb ik mezelf nooit vergeven.’
Ik denk aan Lana Turner, maar durf hem niet naar haar te vragen. ‘Wat is er volgens u gebeurd, de avond dat Penny verdween?’
‘Ik wou dat ik het wist,’ zegt hij. ‘Het feit is dat die nacht me nog altijd kwelt. Ik blijf erover piekeren in de hoop dat ik me iets zal herinneren wat ik eerder heb gemist.’
‘Vertelt u mij eens wat u zich nog kunt herinneren.’
Dexter zucht. ‘Het was de avond van Bach op de Steiger, het jaarlijkse buurtfeest. We kregen ruzie.’
‘Waarover?’
‘Ze vertelde me dat ze zwanger was,’ zegt hij.
‘Wat zult u blij zijn geweest.’
Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik wist dat het niet mijn kind was. Ik werd zo verteerd door woede dat ik geen moment dacht aan haar lot en aan de moeilijke positie waarin zij zich bevond. En dat na wat ik haar had aangedaan? Die kille reactie verdiende ze absoluut niet. Als ik het kon overdoen, zou ik haar nieuws geaccepteerd hebben, zou ik het kind geaccepteerd hebben.’
‘Maar u wees haar af?’
‘Ik wilde wraak voor het verdriet dat ze me aandeed. Ik stormde de deur uit. Ik ging naar Naomi.’
Ik til mijn wenkbrauw op en denk aan de foto’s die Alex van Naomi heeft.
‘We hadden een hechte band,’ zegt hij. ‘Hoor eens, er zijn delen van mijn verleden waar ik niet trots op ben, zeker dat deel niet.’
‘En wanneer kwam u erachter dat Penny… verdwenen was?’
‘Naomi’s zoon, Jimmy, moest huilen,’ zegt hij. ‘Zijn vader, Gene, zei dat hij Jimmy was gaan zoeken en dat hij hem op het dek had gevonden waar hij helemaal alleen had zitten huilen. Later zei Gene dat… ach, er zijn zo veel theorieën geweest. Hij zei dat zijn zoon haar in een boot had zien weggaan.’
‘In een boot? Met wie?’
‘Ik ging ervan uit dat het Collin moest zijn geweest,’ zegt hij, ‘een buurman die een steiger verderop woonde. Naomi vertelde me dat Penny en hij veel met elkaar waren opgetrokken in de tijd dat ik in Californië was. Ik denk dat hij de vader van haar kind was.’
Ik voel zijn verdriet, zelfs nu, ondanks alle tijd die is verstreken.
‘Maar goed,’ gaat hij verder, ‘die theorie ging niet op. Toen de rechercheurs hem ondervroegen, bleek dat hij en Penny van plan waren geweest die avond ervandoor te gaan, maar dat er iets misgegaan was. Ze hadden ruzie gekregen en hij was zonder haar vertrokken.’
‘Weet u zeker dat hij haar later niet is komen halen?’ vraag ik, en ik klamp me vast aan de mogelijkheid dat Penny uiteindelijk misschien toch met haar ware liefde de zonsondergang tegemoet is gevaren.
Hij schudt zijn hoofd. ‘Nee. Collin was al op weg naar de oceaan. Hij was helemaal niet in de buurt van Lake Union. Dus moet het iemand anders zijn geweest, iemand die haar heeft weggelokt.’
‘Maar wie?’
Dexter gooit zijn armen op. ‘De politie heeft nog een handjevol daklozen uit de buurt ondervraagd,’ zegt hij. ‘Ze hebben door de jaren heen een paar theorieën gehad, maar niets wat concreet tot iets leidde. Ik bid dat ze gewoon is vertrokken, dat ze simpelweg op een boot is gesprongen en weg is gevaren, zoals ze altijd wilde. Maar ik denk niet dat dat is gebeurd. Haar moeder is in 1972 overleden zonder ooit nog iets van haar dochter te hebben gehoord, en Penny belde altijd om de paar dagen met haar moeder.’ Hij wrijft over zijn voorhoofd. ‘Waar ik het meeste spijt van heb in mijn leven is de manier waarop ik die avond bij haar ben weggegaan. Na mijn eigen misstappen zou je denken dat ik die van haar had kunnen vergeven.’
Hij lijkt nog verder weg te zakken in zijn verdriet, maar hij moet even bij de tijd blijven. Nog even.
‘En Collin?’ vraag ik. ‘Hoe is het Collin vergaan?’
‘Dat heb ik mij ook altijd afgevraagd,’ zegt hij, en hij kijkt weer op. ‘Hij verliet Boat Street. Is nooit meer teruggekomen, alleen nog een keer om de zeilboot aan Jimmy te geven.’
‘Ja,’ zeg ik. ‘Dat weet ik.’
‘Ik kwam er jaren later pas achter dat Collin is overleden,’ gaat hij verder.
‘Hoe?’
‘Op een zeilboot in Key West. Hij had een hartaanval. De kustwacht vond hem toen hij al was overleden.’ Hij schudt zijn hoofd somber.
Ik denk na over deze twee mannen. Ze hadden één ding gemeen, de liefde voor een opmerkelijke vrouw, en geen van beiden leefde nog lang en gelukkig. ‘Het spijt me,’ zeg ik uiteindelijk. ‘Ik… had gehoopt dat het anders was gegaan voor Collin.’
‘Ik ook,’ zegt Dexter zacht. Hij staart naar zijn handen. Ze liggen vol wroeging in zijn schoot.
Ik vraag me af wat Penny van haar man zou vinden als ze nu naast me stond. Nooit hertrouwd, nagenoeg gestopt met schilderen… althans, volgens de informatie die ik heb gelezen op de website… een man die een zware last met zich meetorst. Zou ze van hem houden? Zou ze het hem vergeven? Mijn ogen glijden door de kamer. Ik weet niet wat ik zoek. Een aanwijzing? Een teken? Dan zie ik een lijstje op een boekenplank. Het is een ouderwets geschilderd bord, een of andere advertentie. De letters komen me bekend voor, maar ik kan ze niet plaatsen. Ik sta op en loop naar die kant van de kamer, word gedreven om te kijken.
Mijn hand trilt een beetje als ik het lijstje pak en de woorden LEIGHTON SHIPPING COMPANY in vale gouden letters zie staan. Ik hap naar adem. Ella’s zeilboot had dezelfde naam op de zijkant. ‘Hoe komt u hieraan?’ vraag ik, en ik draai me om. Penny’s verhaal, mijn verhaal… Het cirkeltje is rond. Mijn hart bonkt in mijn borstkas en ik vraag me af of Dexter het kan horen. Het lijkt wel een grote trom.
‘Dat bedrijf was van mijn vader,’ zegt hij. ‘De waarheid is dat ik zelfs in mijn hoogtijdagen als kunstenaar niet in staat was van mijn werk te leven… tenminste, niet zoals mijn familie dat gewend was. Het was mijn vaders vermogen dat mij in leven hield. Hij was mijn grootste weldoener ook al spraken we elkaar amper. Dat wist ik in die tijd natuurlijk niet. Daar kwam ik jaren later pas achter.’
‘Maar die naam,’ zeg ik, en ik wijs naar de letters. ‘Mijn dochter had een kleine houten boot met dezelfde naam erop.’
‘Ja,’ zegt hij, en hij komt overeind. Hij loopt naar een buffetkast bij de eettafel en haalt er nagenoeg een kopie van Aggie uit. ‘Zoals deze?’
‘Mijn god,’ zeg ik haperend. ‘Dat is hem precies.’
‘Mijn vader heeft er destijds een paar honderd van laten maken. Ze verkochten ze een tijdje in de cadeauwinkel. Ik nam ze vroeger mee naar het meer en dan liet ik ze dobberen. Dan fantaseerde ik over de plaatsen waar het getijde ze naartoe zou voeren… door de sluizen misschien wel en de oceaan op. Tjonge, dat een van mijn zeilbootjes in de handen van jouw dochter terecht is gekomen.’ Hij houdt het bootje op en glimlacht. ‘Zou ze deze willen hebben? Het is de laatste die ik heb en ik wil hem haar graag geven.’
‘Nee,’ zeg ik snel. Ik heb de kracht niet om hem te vertellen dat Ella er niet meer is, en ik hoop dat hij de tranen in mijn ogen niet ziet. ‘Dank u, maar houdt u hem maar. Hij zal wel veel voor u betekenen.’
‘Heus,’ zegt hij. ‘Ik sta erop.’ Hij legt de zeilboot in mijn handen en ik lees de woorden aan de binnenkant.
‘De Mary Jo,’ zeg ik met een glimlach. ‘Die van mijn dochter heette Agnes Anne. Wij noemden haar Aggie.’
‘Ze waren allemaal met de hand beschilderd,’ zegt hij, ‘elk met een andere naam. Er werd voor de grap wel eens gezegd dat ze naar de minnaressen van mijn vader waren vernoemd.’
Ik glimlach. ‘Goh,’ zeg ik, en ik kijk weer naar het zeilbootje en stel me voor wat Ella zou zeggen als ze hier was. ‘Dat is een onverwachte verrassing.’
‘Evenals mijn ontmoeting met jou,’ zegt Dexter met een glimlach.
‘Ik laat Penny’s schrift hier. Als u wilt, kom ik de kist een ander keertje brengen, als mijn vriend Alex mij met de auto wil brengen. Hij is nogal zwaar.’
‘Dat zou ik heel fijn vinden,’ zegt hij.
‘Tja,’ zeg ik, en ik loop naar de deur. Ik duw de boot in mijn tas, wil de goede man niet beledigen door hem terug te geven. ‘Dank u wel, meneer Wentworth. Wáár Penny ook naartoe is gegaan, ik hoop dat ze weet hoeveel u om haar gaf, hoeveel u al die tijd aan haar gedacht hebt.’
‘Ik ook,’ zegt hij.
Later die avond heb ik met Alex en Gracie afgesproken bij een crêpekraam aan Fairview voor het eten. Hij bestelt er twee met ham en provolone en ik neem er een met geitenkaas, spinazie en tomaat. We kijken hoe de vrouw in de kraam het beslag op de ronde plaat giet en er met een houten stuk gereedschap een volmaakte cirkel van maakt. Binnen enkele seconden wordt het beslag dik, begint het te bubbelen en krijgt het een goudbruine kleur. Ze pakt een bak kaas met het etiket PRO 3-5, schudt dan haar hoofd en legt hem onder de plank voordat ze ons aankijkt. ‘Bijna vergeten deze weg te gooien. Ik vond hem achter in de koelkast. De houdbaarheidsdatum was al een paar maanden verlopen.’ Ze opent een nieuwe bak geraspte kaas en strooit wat over de crêpe voor Alex. Maar ik denk niet aan kaas die over datum is. Het is de PRO 3-5 die me tart. Ik weet dat het dwaas is. Het is een uiterste houdbaarheidsdatum voor provolone, maar ik toets Spreuken 3:5 in mijn telefoon in en lees wat ik te zien krijg: vertrouw op de Heer met heel je hart, steun niet op eigen inzicht. Denk aan Hem bij alles wat je doet, dan baant Hij voor jou de weg.
Dan baant Hij voor jou de weg.
‘Wat is er?’ vraag Alex, terwijl de vrouw hem zijn crêpe overhandigt en dan die van mij doorgeeft.
‘Niets.’ Ik glimlach, maar als we teruglopen naar Boat Street denk ik aan Ella en James en aan de eenzame pijn vanbinnen, en ik doe een gebedje. Lieve God, als U er bent, dan smeek ik U, helpt U mij mijn weg te vinden. Ik wil me niet meer verdwaald voelen.