Dinsdag 4 april

'Ik wil een verkrachting aangeven,' zeg ik tegen rechercheur Water- house.

Hij fronst en kijkt naar het papier dat hij vasthoudt alsof daarop staat wat hij nu moet vragen. 'Wie is er dan verkracht?'

'Ik.'

'Wanneer?'

Ik betwijfel of hij zo kortaf zou zijn als hij me geloofde.

'Drie jaar geleden,' zeg ik. Hij spert zijn ogen open. Het is duidelijk dat hij iets heel anders verwacht had. 'Op dertig maart 2003.' Ik hoop dat ik die datum niet hoef te herhalen. Rechercheur Waterhou- se staat bij de deur alsof hij op wacht staat, en hij maakt geen aanstalten om te gaan zitten.

Deze verhoorkamer is niet veel groter dan mijn badkamer thuis. De lichtblauwe muren hangen vol met posters over lijm snuiven, huiselijk geweld, steunfraude en dvd-piraterij. Ik kan me niet voorstellen dat iemand zich serieus druk maakt over mensen die illegale kopieën maken van films om die door te verkopen, maar ik neem aan dat de politie zich met alle soorten misdaad moet bezighouden, of het ze nou boeit of niet. Op alle posters staat het logo van de politie, rechts onderin, daarom vraag ik me af of er soms ergens iemand in dit gebouw posters zit te verzinnen. Iemand die zich bezighoudt met de vraag wat voor steunkleur hij nou het beste voor steunfraude kan gebruiken.

Ontwerpen is wat ik het liefste doe. Als een klant een heel specifiek idee heeft over wat hij wil, dan baal ik daar altijd ontzettend van.

Ik heb liever klanten die alles aan mij overlaten. Ik gebruik graag Latijnse spreuken, ik denk graag na over de steensoort, de kleur verf, het beslag. Bij zonnewijzers is het beslag alles wat niet direct met tijdaanwijzing te maken heeft, alles wat ter decoratie dient.

Ik heb je eigenlijk nog niet echt over mijn werk verteld, hè? Jij hebt het ook nooit over wat jij doet, en ik wil niet de indruk wekken te denken dat mijn werk belangwekkender is. Ik heb een keer de fout begaan je te vragen waarom je voor het vak van vrachtwagenchauffeur hebt gekozen. 'Je bedoelt dat ik eigenlijk iets beters had moeten kiezen,' zei jij toen meteen. Ik kon er niet precies achter komen of je nou beledigd was, of dat je je eigen gevoel over je werk op mij projecteerde.

'Dat bedoel ik helemaal niet,' zei ik. En dat was ook echt zo. Als ik er even goed over nadacht, dan zag ik wel dat een baan zoals die van jou allerlei voordelen heeft. Het feit dat je je eigen baas bent, om te beginnen. Het feit dat je de hele dag naar cd's of naar de radio kunt luisteren. Ik dacht eigenlijk dat ons werk helemaal niet zo veel van elkaar verschilde. Maar het zal toch wel iets zijn van ingebakken snobisme dat ik aannam dat alle vrachtwagenchauffeurs dom en boers waren; mannen met bierbuiken die agressief worden vanwege de stijgende brandstofprijzen.

'Ik ben graag alleen en ik hou van rijden.' Je haalde je schouders op: voor jou was het een duidelijke zaak. 'Ik ben niet dom,' voegde je eraan toe. Alsof ik dat ooit zou denken. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die zo intelligent is als jij. En dan heb ik het niet over diploma's. Ik weet niet eens of je een middelbareschooldiploma hebt. Het zal wel geen hogere opleiding zijn, denk ik. En je loopt ook niet met je mening te koop, zoals sommige slimme mensen doen - integendeel. Ik moet het echt uit je trekken. En als je er dan mee naar voren komt, met je mening en je voorkeuren, dan doe je dat verontschuldigend, alsof je niet graag ergens je stempel op drukt. Het enige waar je wel wijdlopig over bent, is over hoeveel je van mij houdt. 'Ik ben mijn eigen baas,' zei je. 'Mijn vrachtwagen en ik, meer niet. Beter dat dan zo'n commie te zijn.' In al de tijd dat wij elkaar kennen is dit de enige keer dat je iets zei over politiek. Ik wilde vragen wat je eigenlijk bedoelde, maar dat deed ik niet, omdat we bijna geen tijd meer hadden. Het was al bijna zeven uur.

'En waarom hebt u naar mij gevraagd, of naar inspecteur Zailer?' vraagt rechercheur Waterhouse. 'Ik dacht dat u het over Robert Haworth wilde hebben?'

'Dat klopt ook. Robert is degene die me heeft verkracht.' De leugen glijdt me zo uit de mond. Ik ben niet gespannen meer. Mijn onbeschaamdheid heeft de overhand gekregen. Ik heb een waanzinnig gevoel van macht omdat ik hier voortaan de regels bepaal. Wie zal me tegenhouden? Wie heeft er genoeg fantasie om te begrijpen waartoe mijn fantasie in staat is?

Ik ben degene die dingen doet die niemand ooit zou doen.

Er komt een vreselijke gedachte bij me op. 'Kom ik er te laat mee?' vraag ik.

'Hoe bedoelt u?'

'Kan ik nog wel aangifte doen, ook al is het al zo'n tijd geleden?'

'Dus Robert Haworth heeft u verkracht?' Waterhouse stak zijn ongeloof niet onder stoelen of banken.

'Dat klopt, ja.'

'De man op wie u verliefd bent, de man die van u houdt. De man met wie u elke week afspreekt in het Traveltel in Rawndesley.'

'Wat ik gisteren allemaal zei was gelogen. Het spijt me.'

'Alles wat u hebt verteld was gelogen? U en meneer Haworth hebben dus helemaal geen relatie?'

Van de verkrachtingswebsites weet ik dat sommige vrouwen nadien een romantische of seksuele relatie blijven houden met hun verkrachter, maar ik zou nooit zo'n geestelijk gestoorde Miep kunnen spelen. En dus kan ik maar één ding zeggen. 'Ja, alles wat ik u gisteren heb verteld was gelogen.'

Waterhouse gelooft me niet. Hij vindt me waarschijnlijk veel te kalm. Ik haat het dat iedereen tegenwoordig verwacht dat je alles maar publiekelijk laat lopen. 'Maar waarom liegt u over zoiets?' Hij zegt het op een manier zoals je tegen een verdachte zou praten.

'Ik wist eerst niet of ik de verkrachting wel wilde aangeven.' Ik blijf er maar op hameren, dat woord dat ik drie jaar lang heb gemeden. Elke keer dat ik het uitspreek wordt het een beetje gemakkelijker. 'Ik wilde hem bang maken - Robert Haworth. Ik dacht dat een bezoekje van de politie en het noemen van mijn naam hem wel flink angst zou aanjagen.'

Waterhouse staart me zwijgend aan. Hij wacht tot ik in elkaar stort. 'En vanwaar deze omslag?' vraagt hij uiteindelijk.

'Ik zag wel in dat mijn andere ideeën allemaal nergens op sloegen. Het recht in eigen hand te nemen...'

'Maar dertig maart 2003 is een hele tijd geleden. Waarom hebt u tot gisteren gewacht?'

'Drie jaar is niks. Dat kunt u aan iedereen vragen die wel eens is verkracht. Ik ben heel lang in shock geweest. Ik was absoluut niet in staat om een beslissing te nemen.' Ik beantwoord al zijn vragen snel, als een robot, en ik feliciteer mijzelf met het feit dat ik zo verstandig ben geweest om mijzelf deze hel niet drie jaar geleden aan te hebben gedaan.

Met tegenzin trekt Waterhouse een stoel onder de tafel vandaan en gaat tegenover me zitten. 'Ik vond u gisteren overtuigender dan vandaag,' zegt hij. 'Heeft meneer Haworth u soms de bons gegeven, is dat het? Is dit uw manier om hem af te straffen?'

'Nee. Ik...'

'Bent u zich ervan bewust dat het een heel ernstig misdrijf is om iemand valselijk te beschuldigen van verkrachting?' Hij houdt zijn blik gericht op zijn vel papier. Het is helemaal volgeschreven in het meest pietepeuterige handschrift dat ik ooit heb gezien. Ik kan er niks van lezen.

Bijna geef ik antwoord, maar dan hou ik mezelf tegen. Waarom zou ik hem de ene na de andere vraag op me laten afvuren? Hij zit helemaal in zijn ritme, als iemand die een tennisbal tegen een muur gooit. Ik verdien wel wat meer respect en gevoeligheid. Ik lieg uiteindelijk maar over een detail. Als ik jou zou weglaten uit het verkrach- tingsverhaal en het zou hebben over een man van wie ik de naam niet ken, een man wiens gezicht ik nog altijd zie tijdens de nachtmerries die mijn lichaam doen schokken en zweten, dan zou het zelfs honderd procent waar zijn.

'Ja, daar ben ik me van bewust,' zeg ik tegen hem. 'En u zou zich ervan bewust moeten zijn dat ik een klacht tegen u in kan dienen als u nu niet ophoudt me aan te kijken en te behandelen alsof ik een drol ben waar u net in bent getrapt. Ik doe mijn best om eerlijk tegen u te zijn. Ik heb mijn excuses aangeboden voor het feit dat ik gisteren heb gelogen en ik heb uitgelegd waarom ik dat heb gedaan. Ik ben hier om een veel ernstiger misdaad aan te geven dan een valse beschuldiging van verkrachting, aangezien we allebei weten dat er een pikorde is in dit soort zaken. Het lijkt mij dat u zich daar maar beter op kunt concentreren dan op de vooroordelen die u zoal hebt over mij.'

Hij kijkt op. Ik weet niet of hij kwaad is, of verbijsterd, of geschokt.

'Ik zal het eens even heel gemakkelijk maken voor ons allebei, goed?' zeg ik. 'Ik kan bewijzen dat ik de waarheid spreek. Er is een organisatie, Vertel en Overleef - ze hebben een website: vertelen- overleef- één woord - punt org. Op de pagina "Verhalen van overle- vers" staat een brief die ik heb geschreven, gedateerd 18 mei 2003. De verhalen zijn genummerd. Mijn verhaal is nummer tweeënzeventig. Ik heb het alleen met mijn initialen ondertekend: N.J.'

Waterhouse schrijft het allemaal op. Als hij daarmee klaar is, zegt hij: 'Wacht hier,' en hij loopt de kamer uit, waarbij hij de deur hard achter zich dichtslaat. Ik ben helemaal alleen in deze nauwe blauwe kooi.

In de stilte die valt vult mijn hoofd zich met jouw woorden. Die hele rechercheur Waterhouse kan me geen moer schelen. Hij is een vreemde. Ik weet nog wat jij zei over vreemden, de dag dat we elkaar ontmoetten, nadat je mijn kant had gekozen in een ruzie tussen mij en een man die Bruce Doherty heette - alweer een vreemde, een idioot. 'Jij kent hem niet en hij kent jou niet,' zei je. 'Daarom kan hij je niet kwetsen. Het zijn juist de mensen die ons het meest nabij zijn die ons het meest pijn kunnen doen.' Je keek verstoord, alsof je iets buiten je bewustzijn wilde houden, een onwelkome gedachte. Ik kende je toen nog niet goed genoeg om te vragen of iemand jou zo erg had pijn gedaan, en zo ja, wie dan wel. 'Geloof me, daar weet ik alles van,' zei je. 'Als je van iemand houdt, beland je in de gevarenzone. Met vreemden heb je dat niet.'

Ik dacht aan mijn eigen ervaring en zei fel: 'Dus jij wilt beweren dat een vreemde mij nooit iets aan zou kunnen doen?'

'Als het niet persoonlijk is, kan het nooit zo erg zijn. Dan gaat het helemaal niet om jou, of om die ander of om de relatie die jullie hebben. Het is eerder zoiets als een natuurramp, een aardbeving of een overstroming. Als ik zou verdrinken tijdens een overstroming zou dat voor mij een kwestie van domme pech zijn, maar het zou geen verraad zijn. Het toeval en de omstandigheden hebben geen vrije wil. Zij kunnen je niet verraden.'

Pas nu begrijp ik wat je toen bedoelde. Rechercheur Waterhouse gedraagt zich zo omdat hij wel moet; omdat het zijn vak is om alles in twijfel te trekken wat ik zeg. Het gaat helemaal niet over mij. Hij kent mij niet eens.

Ik vraag me af wat jij zou zeggen over vreemden die wel aardig zijn, die op straat naar me glimlachen en 'Neem me niet kwalijk' zeggen als ze per ongeluk tegen me opbotsen. Voor iemand die opzettelijke wreedheid heeft meegemaakt blijft daarna het kleinste vriendelijke gebaar iets schokkends houden. Ik ben zo belachelijk dankbaar voor die kleine, betekenisloze gebaren die niets kosten. Ik zak haast op mijn knieën als iemand mij een glimlach waardig acht, of een 'sorry'. Het is het contrast dat zo schokkend is, denk ik. Het verbaast me dat achteloze ruimhartigheid en achteloze slechtheid naast elkaar kunnen bestaan en dat ze zich nauwelijks bewust lijken van elkaar.

Als de politie jou gezond en wel vindt, dan zullen ze je vertellen waar ik je van heb beschuldigd, inclusief alle details. Zul je me dan geloven als ik zeg dat ik het allemaal maar verzonnen heb? Zul je wel begrijpen dat ik jouw naam alleen uit wanhoop door het slijk heb gehaald, omdat ik zo bezorgd om je was?

Het is niet de eerste keer dat ik me afvraag of ik de details van de overval moet veranderen, zodat het verhaal dat ik rechercheur Wa- terhouse ga vertellen, als ik tenminste de kans krijg, totaal anders is dan wat er echt is gebeurd. Maar ik besluit dat ik dat niet kan. Ik kan dit alleen maar als ik sta op het sterke fundament van de feiten. Ik heb al dagen niet echt geslapen. Al mijn gewrichten doen pijn en mijn hersenen voelen geraspt. Ik heb de energie niet om verkrachtingen te verzinnen die nooit echt zijn gebeurd.

Je kunt niet eens een verhaal verzinnen dat erger is dan het mijne. Als ik rechercheur Waterhouse er nu maar van kan overtuigen dat ik de waarheid spreek, dan komt zijn zoektocht naar jou in één klap boven aan zijn prioriteitenlijstje te staan.

Na een minuut of tien gaat de deur weer open. Hij komt langzaam binnen lopen, met een aantal vellen papier in zijn hand. Hij kijkt me vermoeid aan en vraagt: 'Wilt u misschien een kopje thee?'

Dit geeft me hoop, maar ik doe net alsof hij me irriteert. 'O ja. Dus nu ik bewijs heb geleverd mag ik ineens wel iets drinken. Zit daar trouwens een soort gradatie in: thee bij verkrachting, mineraalwater bij aanranding en een glaasje water uit de kraan als ze alleen maar wat hebben lopen duwen en trekken?'

Zijn gezicht verhardt. 'Ik heb gelezen wat u hebt geschreven. Althans, wat u beweert te hebben geschreven.'

'Dus u gelooft me niet?' Hij is moeilijker te bewerken dan ik dacht. Ik maak me op voor de strijd. Ik hou wel van een goeie ruzie, vooral als ik weet dat ik kan winnen. 'En hoe zou ik moeten weten dat het daar stond als ik het zelf niet had geschreven? Denkt u soms dat vrouwen die niet zelf ooit zijn verkracht voor de lol dat soort websites bezoeken, en als ze dan toevallig een verhaal vinden dat is ondertekend met hun eigen initialen...'

'"Degene die mij aanviel was iemand die ik daarvoor nog nooit had gezien, en daarna ook nooit meer heb gezien,'" leest Waterhouse hardop van een van de papieren in zijn hand. Hij heeft mijn brief uitgeprint. Ik zet me schrap; het idee dat die brief hier in de kamer is, bevalt me niet.

Ik spreek snel, voor hij nog meer van mijn eigen woorden kan voorlezen. 'Ik wist toen ook niet wie hij was. Daar ben ik pas later achter gekomen. Ik kwam hem weer tegen. Wat ik u al vertelde: ik kwam hem tegen bij het grote tankstation in Rawndesley, verleden jaar, op donderdag 24 maart.'

Waterhouse schudt zijn hoofd en bladert door zijn papieren. 'Dat heeft u helemaal niet verteld,' spreekt hij me tegen op vlakke toon. 'U hebt wel verteld dat u meneer Haworth op die dag voor het eerst hebt ontmoet, maar niet waar dat was.'

'Nou, daar dus. Bij het tankstation. Maar dat was niet de eerste keer. De eerste keer was toen hij me verkrachtte.'

'Het benzinestation in Rawndesley. In het Traveltel?'

Ik stel mij de hersenen van Waterhouse voor als een computer. Alles wat ik hem vertel zijn nieuwe data die moeten worden ingevoerd. 'Nee, dat was gelogen. Ik zag hem bij het restaurantgedeelte. Wat ik heb gezegd over het Traveltel was niet waar. Ik weet dat er een Traveltel zit bij dat tankstation, en ik wilde mijn leugen zo dicht mogelijk bij de waarheid houden.'

'En hoe zit het dan met kamer 11? Elke keer dezelfde kamer?'

Hij vraagt het op een zachtere en voorzichtiger toon dan hij tot nu toe had aangeslagen. Dat is een slecht teken. Hij kijkt me aandachtig aan.

'Dat had ik verzonnen. Ik ben nog nooit bij het Traveltel binnen geweest, laat staan in een van de kamers daar.'

Als hij mijn verhaal eenmaal hoort, twijfelt hij er niet meer aan of ik de waarheid vertel; dan gaat hij echt niet meer bij het Traveltel langs om met het personeel te praten. Hij weet dat ik ook wel weet dat hij zoiets heel gemakkelijk kan controleren. Dus waarom zou ik zo'n riskante leugen vertellen, zal hij zich afvragen.

'Dus verleden jaar op 24 maart kwam u de heer Haworth, uw verkrachter, voor de tweede maal tegen, in het restaurantgedeelte van het tankstation in Rawndesley?'

'Ja. Daar zag ik hem. Hij zag mij niet.'

Waterhouse leunt achterover in zijn stoel en gooit zijn pen op het bureau. 'Dat zal wel een hele schrik zijn geweest, hem daar zo te zien.'

Ik zeg niets.

'Hoe bent u achter zijn naam en adres gekomen?'

'Ik ben hem gevolgd naar zijn truck. Nou, en daar staan zijn naam en telefoonnummer op. Zijn adres heb ik gewoon uit het telefoonboek.' Hij kan me alles vragen. Ik heb het antwoord binnen een paar seconden klaar - een keurig, plausibel antwoord. Telkens als hij een detail uitlicht waarvan hij hoopt dat ik erover struikel, weet ik het in mijn verhaal te verwerken. Ik hoef alleen maar methodisch te werk te gaan: zo moet het zitten, en zo.

'Ik snap dat niet, hoor,' zegt Waterhouse. 'U kent zijn naam en u weet waar hij woont. U zegt dat u erover dacht om het recht in eigen hand te nemen. Waarom hebt u dat dan niet gedaan?'

'Omdat het alleen maar weer een overwinning zou zijn voor hem, als ik met een strafblad eindig. Ik zei toch, wat ik wilde was dat de politie bij hem aan de deur zou komen om hem de schrik van zijn leven te geven. Ik wilde niet dat ik... ik wilde zelf niet oog in oog met hem staan.'

'Dus hebt u dat hele verhaal van die affaire maar verzonnen, en van kamer n, elke donderdag, en van uw vriendin die mevrouw Ha- worth aan de telefoon heeft gehad?'

'Ja.'

Hij kijkt weer in zijn aantekeningen. 'Hebt u een vriendin en een huisgenote die Yvon heet?'

Ik aarzel. 'Ja. Yvon Cotchin.'

'Dan was dus niet alles gelogen wat u gisteren hebt verteld. Dus dan hebben we vastgesteld dat u vandaag in elk geval één keer hebt gelogen. Maar hoe zat het dan met die paniekaanval bij zijn huis? En met uw ontmoeting met mevrouw Haworth?'

'Dat is wel allemaal echt gebeurd,' zeg ik. 'Ik ben er wel heen gegaan. Daarom weet ik ook dat ik het zelf niet aankan. Daarom heb ik ook bij jullie aangeklopt.'

Waterhouse zegt: 'Gisteren hebt u inspecteur Zailer en mij een foto gegeven waarop u staat met meneer Haworth. Legt u dat eens uit?'

Ik moet ervoor zorgen dat ik niet verbaasd of geïrriteerd kijk. Ik had hieraan moeten denken, maar ik was hem vergeten, die foto. Totaal. Rustig zeg ik: 'Dat was nep.'

'O ja? Hoe hebt u dat dan gedaan?'

'Dat heb ik niet zelf gedaan. Ik heb een foto van meneer Haworth en eentje van mezelf aan een vriendin gegeven, en die heeft ze aan elkaar geplakt.'

'Waar hebt u die foto van meneer Haworth dan vandaan?'

Ik zucht, alsof dat wel heel erg voor de hand ligt. 'Die heb ik zelf genomen, op het parkeerterrein bij het tankstation. Op 24 maart verleden jaar.'

'Dat denk ik niet,' zegt Waterhouse. 'Zag hij u dan niet, pal voor zich, en hoezo had u die camera bij zich?'

'Ik stond helemaal niet recht voor hem. Ik heb de foto van een afstandje genomen, met mijn digitale camera. Een kennis heeft hem toen vergroot op de computer en ingezoomd op zijn hoofd en schouders, zodat het op een close-up leek.

'Welke kennis? Hebben we het weer over mevrouw Cotchin?'

'Nee. U krijgt zijn naam niet van me. Sorry. En om op uw vraag terug te komen, ik heb altijd een camera bij me als ik op weg ben naar een klant, zoals die dag het geval was. Ik neem foto's van hun tuin, of hun muur, of waar ze de zonnewijzer maar willen hebben. Het helpt om een foto bij de hand te hebben van de locaties, als ik aan het werk ben.'

Waterhouse kijkt ongemakkelijk. Ik zie even iets van twijfel in zijn ogen. 'Als het waar is wat u me nu vertelt, dan heeft u een heel vreemde kronkel in uw hersens,' zegt hij. 'En als het niet waar is, kan ik bewijzen dat u liegt.'

'Misschien moet u me maar eens mijn verhaal laten doen, daar kwam ik tenslotte voor. Als u eenmaal hebt gehoord wat er met me gebeurd is, zult u wel begrijpen waarom er iets mis is met mijn hersens. En als u me nog steeds niet gelooft als ik heb verteld wat ik allemaal heb moeten doormaken, dan kunt u er zeker van zijn dat u nooit meer een woord van mij hoeft aan te horen als u denkt dat ik over dit soort dingen zou liegen!'

Dit helpt niet echt om hem voor me in te nemen, dat ik zo kwaad ben in plaats van huilerig, maar ik ben er nu eenmaal aan gewend om kwaad te zijn. Ik ben er goed in.

Waterhouse zegt: 'Zodra ik uw verklaring heb opgenomen, is dit allemaal officieel. Begrijpt u dat?'

Ik voel een korte paniekscheut in mijn hart. Waar moet ik beginnen? Er was eens... Maar ik leg toch geen bekentenis af? Ik lieg dat het gedrukt staat - zo moet ik er naar kijken. De waarheid dient hier alleen ter ondersteuning van de leugen, dus dat betekent dat ik de gevoelens niet hoef te voelen.

'Dat weet ik,' zeg ik. 'Laten we het maar officieel maken.'