2006
DEEL 1
Maandag 3 april
Als je zou luisteren, zou ik het je uit kunnen leggen. Ik hou me niet aan de belofte die ik je heb gedaan, de enige belofte die ik je ooit heb hoeven doen. Dat weet je vast nog wel. Er klonk geen spoor van onverschilligheid door in je stem toen je zei: 'Je moet me één ding beloven.'
'Wat dan?' vroeg ik, en ik hees me op een elleboog, waarbij ik mijn huid schaafde aan het gele nylon laken, in mijn gretigheid om overeind te komen, om naar je te luisteren. Ik wilde alles voor je doen. Je vraagt maar zo weinig van me, en ik ben altijd op zoek naar kleine, subtiele manieren waarop ik je toch meer kan geven. 'Kom maar op!' zei ik, en ik lachte, expres heel uitbundig. Een belofte, een gelofte, dat was voor mij hetzelfde: ik wilde dat wij geloftes uitspraken, dingen die ons zouden binden.
Je moest lachen om mijn enthousiasme, maar niet lang. Je bent altijd zo bloedserieus als we in bed liggen. Je vindt het een tragedie dat je alweer snel weg moet, en zo zie je er ook altijd uit: als een man die zich schrap zet voor een ramp. Als je weg bent moet ik meestal huilen (nee, dat heb ik je nog nooit verteld, omdat ik het verdom om bij te dragen aan jouw droevige buien), maar als we samen zijn in onze kamer dan voel ik me superhigh; alsof ik een of andere sterke, geestverruimende pil heb geslikt. Ik kan me dan niet voorstellen dat we ooit nog uit elkaar zullen gaan, dat er een einde komt aan dat moment. En in zekere zin komt er ook geen eind aan. Als ik naar huis ga, als ik in mijn keuken pasta sta te koken, of als ik Romeinse cijfers aan het uitbeitelen ben in mijn atelier, dan ben ik niet echt daar. Dan ben ik nog steeds in kamer n van het Traveltel, met zijn harde, syntheti- sche, roestkleurige tapijt dat aan je voeten aanvoelt als de haartjes van een tandenborstel, en zijn twee tegen elkaar geschoven eenpersoonsbedden met matrassen die eigenlijk meer dikke schuimrubber- matten zijn zoals wij die vroeger op school bij gym gebruikten.
Onze kamer. Toen ik je tegen de receptioniste hoorde zeggen: 'Nee, ik wil kamer n, net als de vorige keer. Wij hebben steeds dezelfde kamer nodig', wist ik zeker dat ik van je hield en dat het niet zomaar een verliefdheid of fysieke aantrekkingskracht was. 'Wij hebben nodig,' niet 'wij willen'. Jij neemt alles serieus op, lichtvoetigheid is niets voor jou. Jij plempt nooit op de verschoten, hobbelige bank, en je doet nooit je schoenen uit om eens even lekker je voeten op tafel te leggen. Jij gaat kaarsrecht zitten, met al je kleren nog aan, tot we klaar zijn om naar bed te gaan.
Later, toen we alleen waren, zei je: 'Ik vind het zo morsig om af te spreken in zo'n verschrikkelijk motel. Dus als we dan steeds dezelfde kamer hebben, dan heeft het in elk geval nog iets huiselijks.' Daarna bood je een kwartier lang je excuses aan omdat je het je niet kan veroorloven om me naar een chiquer hotel mee te nemen. Toen al (hoe lang kenden we elkaar toen: een week of drie nog maar?) wist ik dat ik maar beter niet kon aanbieden om de kosten te delen.
Ik kan me bijna alles herinneren wat je het afgelopen jaar tegen me hebt gezegd. Als ik weet wat de goede zin is, de cruciale uitspraak, dan weet ik je misschien meteen te vinden. Dat geloof ik ook niet echt, maar ik blijf herkauwen, voor het geval dat.
'Nou?' vroeg ik terwijl ik met mijn vingers in je schouder prikte. 'Kijk dan, hier ben ik: een naakte vrouw die bereid is om je alles te beloven, en je negeert me gewoon?'
'Dit is geen grapje, Naomi.'
'Dat weet ik ook wel, sorry.'
Jij doet alles graag langzaam; ook praten. Je wordt boos als je opgejaagd wordt. Ik geloof niet dat ik je ooit een lach heb weten te ontlokken, ook al praat je wel veel over lachen - in de pub, met Sean en Tony. 'Ik heb me echt rotgelachen,' zeg je dan. 'De tranen stroomden over mijn gezicht van het lachen.'
Je keek me aan en vroeg: 'Weet je waar ik woon?'
Ik bloosde. Verdomme, betrapt. Je had door dat ik geobsedeerd was, en dat ik alle feiten en gegevens verzamelde waar ik maar de hand op kon leggen. De hele week scandeerde ik je adres in mijn hoofd. Soms zei ik het zelfs bijna hardop, of begon ik het te zingen als ik aan het werk was.
'Je hebt zeker gezien dat ik het opschreef, de vorige keer, hè? Op het formulier dat ik moest invullen van de receptioniste. Ik zag dat je keek.'
'Chapel Lane nummer 3, Spilling. Sorry. Had je liever dat ik het niet wist, dan?'
'Eigenlijk wel,' zei jij. 'Want dit moet echt geheim blijven. Dat heb ik je al gezegd.' Toen zat je ook rechtop, en je zette je bril op. 'Ik wil niet dat hier een eind aan komt. Ik wil dat dit nog heel lang doorgaat, voor zolang als ik besta. Maar het moet wel honderd procent geheim blijven, en het moet volkomen gescheiden blijven van de rest van mijn leven.'
Ik begreep het meteen, en knikte. 'Maar... de receptioniste weet nu ook waar je woont,' zei ik. 'Wat nou als ze je een rekening gaan sturen of zoiets?'
'Waarom zouden ze. Ik betaal altijd als ik wegga.'
Vind je dat makkelijker, dat je nog een administratief ritueel moet volbrengen voor je weggaat; een kleine ceremonie op de rand van ons leven en je andere leven? Had ik ook maar zoiets voordat ik wegging. Ik blijf altijd slapen (hoewel ik jou vertel dat ik dat maar af en toe doe, en niet elke keer), en dan marcheer ik de volgende ochtend altijd snel het Traveltel uit. De receptioniste gun ik nauwelijks een glimlach. Dat zou ik te amicaal vinden, op de een of andere manier.
'Ze hoeven me helemaal niets te sturen,' zei je. 'Trouwens, Juliet maakt haar eigen post niet eens open, laat staan die van mij.' Ik zag je onderkaak even heel licht trillen, en je mond vertrok. Dat gebeurt altijd als je het over Juliet hebt. Over haar verzamel ik ook gegevens, ook al zou ik dat liever niet doen. Heel veel van die gegevens hebben de woorden 'laat staan' in zich: ze weet niet eens hoe ze de computer aan moet zetten, laat staan dat ze kan internetten. Ze neemt de telefoon nooit op, laat staan dat ze zelf iemand zou bellen.
Zo te horen is ze niet helemaal lekker, wilde ik al zo vaak zeggen, maar ik hield altijd mijn mond. Ik moet geen gemene dingen zeggen uit jaloezie.
Je gaf me een vluchtige kus en zei toen: 'Je mag nooit naar mijn huis komen, en je mag me ook nooit bellen. Als Juliet jou ooit te zien krijgt, als ze er op die manier achter zou moeten komen, dan zou ze breken.' Ik hou zo van de manier waarop je je woorden kiest. Jij praat veel poëtischer, veel mooier dan ik. Alles wat er uit mijn mond rolt staat bol van de alledaagsheid. Je staarde langs me heen, en ik draaide me om, half in de verwachting dat ik een wazige grijs-met-paarse bergketen zou zien liggen, omhuld door witte dotten wolk, in plaats van de beige plastic waterkoker met het logo van het motel erop. Zo'n waterkoker waar je altijd kleine flinters kalk van in je thee krijgt.
Waar zit je nu naar te staren? Waar ben je überhaupt?
Ik wilde nog meer weten. Wat bedoelde je eigenlijk precies toen je zei dat Juliet zou breken? Zou ze echt letterlijk ter aarde storten, snikkend, zou ze hysterisch worden en gewelddadig? Mensen kunnen op allerlei manieren breken, en ik ben er nooit achter gekomen of je bang was om je vrouw of eerder bang voor haar. Je toon klonk ernstig en ik wist dat je nog meer te zeggen had. Ik wilde je niet in de rede vallen.
'En dat niet alleen,' schutterde je, en je verfrommelde de geruite sprei. 'Het ligt ook aan haar. Ik zou het verschrikkelijk vinden als jij haar zou zien.'
'Hoezo?' Het leek me tactloos om op dat moment te zeggen dat je op dat gebied niets van me te vrezen had. Dacht je soms dat ik nieuwsgierig was, dat ik per se wilde weten met wie je getrouwd was? Zelfs nu gruw ik ervan om Juliet te zien. Liever wist ik helemaal niet hoe ze heette. Ik zou haar zo onwerkelijk mogelijk willen houden in mijn gedachten. Idealiter zou ik haar alleen kennen als 'die vrouw', want dan had ik minder om mijn jaloezie op te richten. Maar dat kon ik natuurlijk moeilijk zeggen toen we elkaar nog maar net kenden.
'Vertel me maar niet hoe je vrouw heet, want ik denk dat ik verliefd op je ben, en ik zou het vreselijk vinden om iets over haar te weten.'
Ik denk niet dat je weet hoe verschrikkelijk het voor me was, het afgelopen jaar, om elke avond in bed te stappen in het besef: nu, op dit moment, ligt Juliet naast Robert in hun bed. En het is niet het idee dat ze naast hem ligt te slapen waardoor mijn gezicht van pijn vertrekt en mijn maag zich omkeert; het is het idee dat zij dat de gewoonste zaak van de wereld vindt, een kwestie van routine. Ik kwel mezelf niet met de gedachte aan hoe jullie elkaar kussen, of vrijen; in plaats daarvan stel ik me voor hoe Juliet aan haar kant van het bed ligt te lezen - iets saais over het koninklijk huis of zo - en dat ze nau-welijks opkijkt als jij de kamer binnenkomt. Ze ziet niet hoe jij je uitkleedt, en hoe je naast haar in bed komt liggen. Draag je eigenlijk een pyjama? Dat kan ik me bijna niet voorstellen. Maar goed, wat je ook aanhebt in bed, Juliet is eraan gewend na al die jaren huwelijk. Het is niks bijzonders, wat haar betreft; alweer een doodgewone, saaie avond thuis. Ze heeft je niets dringends of speciaals te vertellen. Ze is diep verzonken in de details over de scheiding van prins Andrew en Fergie, of over hoe je een cactus moet verpotten. Haar oogleden beginnen te zakken, ze gooit haar boek naast het bed en draait zich op haar zij, van je af, zonder je zelfs maar welterusten te wensen.
Ik zou graag de kans krijgen om zo achteloos met je om te springen. Hoewel ik dat nooit zou doen.
'Waarom wil je niet dat ik haar zie, Robert?' vroeg ik, want je leek te blijven hangen op een gedachte, gevangen ergens in je hoofd. Je had die blik die je dan altijd hebt: een frons, en je steekt je onderkaak wat uit. 'Is er soms... is er iets mis met haar?' Als ik iemand anders was had ik misschien ook nog gevraagd: 'Schaam je je soms voor haar?' Maar de afgelopen drie jaar heb ik het woord 'schamen' niet in de mond durven nemen. Dat kun je niet begrijpen, omdat ik je dat nooit heb verteld. Ik wil zelf ook bepaalde zaken gescheiden houden.
'Juliet heeft geen gemakkelijk leven gehad,' zei je. Je klonk defensief, alsof ik je beledigd had. 'Ik wil dat jij aan mij denkt zoals ik hier ben, met jou. Niet in dat huis, met haar. Ik haat dat verdomde huis!
Als wij gaan trouwen, dan koop ik iets nieuws voor ons.' Ik herinner me nog dat ik moest giechelen toen je dat zei, want ik had pas een film gezien waarin een man zijn nieuwe vrouw meenam naar het huis dat hij speciaal voor haar had ontworpen en gebouwd. Toen hij zijn handen van haar ogen haalde en 'Verrassing!' riep, was de vrouw stomend van woede weggerend; ze was kwaad omdat hij haar niets had gevraagd, en haar voor een voldongen feit had gesteld.
Ik vind het heerlijk als je beslissingen voor me neemt. Ik wil graag dat je bezitterig bent. Ik wil dingen omdat jij ze wilt. Behalve dan Ju- liet. Jij zegt dat je haar niet wilt, maar dat je nog niet klaar bent om bij haar weg te gaan. Het is geen kwestie van of, maar van wanneer, zeg je. Alleen nu nog niet. Ik begrijp dat niet zo goed.
Ik aaide over je arm. Ik heb je nooit kunnen aanraken zonder een licht tintelend gevoel, en zonder opwinding, en ik voelde me schuldig omdat ik eigenlijk een serieus gesprek moest voeren, en niet aan seks zou moeten denken. 'Ik beloof dat ik afstand zal houden,' zei ik, want ik wist dat jij het gevoel moest hebben dat je alles onder controle had, en dat je het vreselijk zou vinden als je dacht dat de omstandigheden met je aan de haal zouden gaan. Als we ooit getrouwd zullen zijn, dan zal ik je liefdevol uitschelden voor controlfreak, en dan zal jij daar om lachen. 'Maak je maar geen zorgen.' Ik stak mijn hand op. 'Op mijn padvinderseer. Ik zal nooit plotseling bij jullie op de stoep staan.'
En toch zit ik hier nu in mijn auto, recht tegenover jullie huis. Maar zeg nou zelf: wat voor keus heb ik? Als jij thuis bent zal ik me verontschuldigen en uitleggen hoeveel zorgen ik me heb gemaakt. Dan zul je me wel vergeven. Als je thuis bent kan het me misschien wel helemaal niet schelen of je me vergeeft of niet; dan weet ik in elk geval dat het goed met je gaat. Want het is nu al ruim drie dagen geleden, Robert. En ik word er langzaam maar zeker gestoord van.
Toen ik jullie straat insloeg was het eerste dat me opviel jouw rode truck, die strak tegen de rand van het gras geparkeerd stond, achter de handvol huizen en voordat de weg zich vernauwt tot een onverhard laantje. Ik voelde iets in mijn borst omhoogkomen toen ik je naam op de zijkant van je truck las; alsof iemand me had volgepompt met helium. (Je zegt toch altijd dat ik het geen busje mag noemen? Je wilde niet dat ik je 'de man met het rode busje' noemde, als bijnaam, en toch heb ik het een paar keer geprobeerd.) Robert Haworth, in grote zwarte letters. Ik hou toch zo van je naam.
De truck is even groot als altijd, maar hier lijkt hij enorm, zo schuin tegen het gras tussen de huizen en de weilanden gepropt; er is eigenlijk nauwelijks ruimte voor. Mijn eerste gedachte is dat dit niet zo'n handige plek was om te gaan wonen voor een vrachtwagenchauffeur. Het moet een nachtmerrie voor je zijn om vanaf hier elke keer achteruit de grote weg op te steken.
Mijn tweede gedachte is dat het maandag is. Je vrachtwagen hoort hier nu helemaal niet te staan. Jij zou eigenlijk ergens op de weg moeten zitten. Nu maak ik me pas echt zorgen, te veel om bij de aanblik van jullie huis - het huis van jullie samen, Juliets huis - zo geïntimideerd te raken dat ik maar snel rechtsomkeert maak naar huis om net te doen alsof er waarschijnlijk niets aan de hand is.
Ik wist dat je op nummer 3 woonde, maar ik heb denk ik altijd aan-genomen dat jullie straat door zou lopen tot nummer 20 of 30, zoals de meeste straten. Maar jouw huis is het derde en laatste huis. De eerste twee liggen tegenover elkaar, dichter bij de hoofdweg en de Old Chapel brasserie op de hoek. Jouw huis staat iets verderop, helemaal alleen, bij de weilanden die aan het einde van de straat beginnen, en het enige wat ik er vanaf de weg van kan zien, is een stukje van het leistenen dak, en een lang, rechthoekig stuk lichtbruine muur, die wordt onderbroken door een klein vierkant raam, rechts bovenin: een wc of zo, of een bezemkast.
Ik heb iets nieuws geleerd over jou. Je hebt een soort huis gekocht waar ik nooit voor zou gaan, een waarvan de achterkant aan de straatkant ligt, en waarvan de voorkant aan het zicht van voorbijgangers is onttrokken. Het maakt niet echt een uitnodigende indruk. Ik snap ook wel dat het vanwege de privacy is, en het is ook wel verstandig om je woonkamer zo te bouwen dat je het mooiste uitzicht hebt, maar ik vind zulke huizen altijd een beetje akelig. Alsof ze de wereld de rug hebben toegekeerd; zo onbeschoft. Yvon vindt dat ook. Dat weet ik omdat we altijd langs zo'n omgedraaid huis komen op weg naar de supermarkt. 'Dat zijn huizen voor kluizenaars, die niks ophebben met de rest van de wereld,' zei Yvon toen we er voor het eerst langsreden.
Ik weet precies wat ze zou zeggen over Chapel Lane 3 als zij nu bij me was: 'Dit lijkt me nou echt het huis van iemand die wil uitdragen: "Bezoek niet gewenst". En dat is het nog ook!' Ik had het vroeger wel eens met je over Yvon, maar daar ben ik mee opgehouden toen je fronste en zei dat ze je sarcastisch leek, en agressief. Dat was de enige keer dat je iets zei waar ik echt van over mijn toeren was. Ik zei nog dat ze mijn beste vriendin is, al sinds mijn schooltijd. En dat ze inderdaad wel eens sarcastisch uit de hoek kan komen, maar dat ze het altijd goed bedoelt, grappig, om je op te vrolijken. Ze is heel direct en niet snel ergens van onder de indruk, en ze vindt dat we vooral overal de lol van moeten inzien, ook van de nare dingen. Zelfs van de hartverscheurende liefde voor een getrouwde man die nooit de jouwe zal zijn. Volgens Yvon moeten we daar vooral hard om lachen, en de helft van de tijd is haar luchthartigheid het enige dat me nog op de been houdt, mentaal.
Toen je zag dat ik gekwetst was door jouw kritiek op haar gaf je me een kus en zei je: 'Ik heb een keer iets gelezen in een boek dat me heel erg geholpen heeft: of we nou iemand beledigen of zelf beledigd worden, dat maakt niet uit. Het is allebei even schadelijk, voor onszelf en voor de ander. Begrijp je dat?' Ik knikte, ook al wist ik eigenlijk niet zeker of ik het wel begreep.
Ik heb het je nooit gezegd, maar ik heb Yvon verteld van je aforisme, ook al heb ik natuurlijk de context weggelaten. Ik deed net of je iets anders had gezegd dat ik kwetsend vond, iets wat niks met haar te maken had. 'Gut zeg, dat is nou handig,' zei ze giechelend. 'Dus, even hoor: of je nou verliefd bent op een ontzettende eikel, of je bent zelf een ontzettende eikel, dat is in feite lood om oud ijzer. Dank u, dank u, o Grote Roerganger, wat voel ik mij verlicht.'
Ik heb me eindeloos zorgen gemaakt om wat er zou gebeuren op onze bruiloft, als we uiteindelijk gaan trouwen. Ik kan me niet voorstellen dat jij en Yvon een gesprek hebben dat niet holderdebolder uitloopt op een zwijgen van jouw kant en luidruchtig gehoon van de hare.
Gisteravond heeft ze naar je huis gebeld. Ik heb haar daartoe gedwongen, gesmeekt, net zo lang lopen zaniken tot ze het deed. Ik word er een beetje misselijk van: het idee dat zij de stem van je vrouw heeft gehoord. Dat is een stap dichter bij iets wat ik niet onder ogen wil zien, de fysieke realiteit, het feit dat er echt een Juliet rondloopt op deze aarde. Ze bestaat echt. Als ze niet zou bestaan, dan woonden jij en ik allang samen. Dan zou ik nu weten waar je was.
Juliet klonk alsof ze loog. Volgens Yvon tenminste.
Voor de achterkant van jouw huis staat een stenen muur met een bruin hek erin. Nergens een cijfer 3 te bekennen. Ik kan je huis alleen herkennen door te elimineren. Ik stap uit mijn auto en strompel een beetje. Alsof mijn ledematen niet gewend zijn aan beweging. De wind waait fel, maar het is helder weer - niet te geloven zo helder zelfs. Ik moet mijn ogen dichtknijpen tegen de zon. Ik heb het gevoel alsof jouw straat extra in het licht is gezet, alsof de natuur wil zeggen: 'Hier woont Robert.'
Het is een hoog hek; het komt tot aan mijn schouders. Krakerig gaat het open en ik glip naar binnen. Ik sta op een met twijgen bezaaid pad, en staar je tuin in. In een hoek staat een oude badkuip met twee fietswielen erin naast een stapel platgedrukte kartonnen dozen. Het gras is bezaaid met kale plekken. Ik zie meer onkruid dan planten. Waar ooit bloemborders waren, langs de rand van het armoedige gazon, is het nu een grote groen-met-bruine chaos. Woedend maakt het me. Op Juliet. Jij werkt elke dag, vaak zeven dagen in de week. Jij hebt geen tijd voor de tuin, maar zij wel. Toen jullie trouwden is zij gestopt met werken, en jullie hebben geen kinderen. Wat spookt dat mens dan uit de hele dag?
Ik loop via de zijkant van het huis, langs nog een hoog, smal raam, naar de voordeur. O, god, ik moet er niet aan denken dat jij daarbinnen opgesloten zit. Maar dat is natuurlijk niet zo. Je bent een boom van een vent, met brede schouders. Juliet zou jou nooit ergens op kunnen sluiten. Tenzij... Nee, laat ik nou geen gekke dingen denken.
Ik heb me voorgenomen om recht voor zijn raap te zijn. Drie jaar geleden heb ik mezelf beloofd dat ik nooit meer bang zou zijn, voor niemand. Ik ga recht op je deur af, bel aan en vraag precies wat ik moet weten. Jouw huis, realiseer ik me als ik er voor sta, is een cottage, langgerekt en laag. Vanbuiten lijkt het alsof er al tientallen jaren niets aan is gedaan. De deur is verschoten groen, en alle ramen zijn vierkant en klein; de ramen zijn door stroken lood in ruiten verdeeld. Je hebt een grote boom. Vier rafelige eindjes touw bungelen aan de dikste tak. Hing daar ooit een schommel misschien? Hier aan de voorkant loopt het gazon iets naar beneden af, en daarachter is een uitzicht waar landschapsschilders een moord voor zouden doen. Nu begrijp ik wat je aantrok in dit achterstevoren gebouwde huis. Ik kan helemaal tot de Culver Valley kijken, en ik zie de rivier slangachtig richting Rawndesley kronkelen. Ik vraag me af of ik mijn eigen huis zou kunnen zien als ik een verrekijker had.
Ik kan niet langs het raam lopen zonder even naar binnen te kijken. Plotseling voel ik me opgetogen. Dit is jouw kamer, hier staan jouw spullen. Ik breng mijn gezicht naar de ruit en scherm mijn ogen af met mijn handen. Een zitkamer. Leeg. Gek - ik had altijd gedacht dat je donkere muren zou hebben, en kopieën van klassieke Britse schilderijen aan de muur: van Gainsborough en Constable en zo. Maar de muren van je zitkamer zijn wit, oneffen, en het enige schilderij is er een van een haveloze oude man met een bruine hoed op die kijkt naar een fluitspelende jongen. Een effen rood kleed bedekt de vloer grotendeels, en daaronder ligt van dat goedkope laminaat dat voor geen meter op hout lijkt.
Het is netjes in de kamer, en dat is een verrassing na de tuin. Er staan heel veel frutsels, te veel, allemaal in keurige rijtjes. Overal staan ze, meest stenen huisjes. Wat gek; ik kan me jou helemaal niet voorstellen in een huis vol schattige prullaria. Is het een verzameling?
Dat is zeker de schuld van Juliet, dat jouw zitkamer nu wel een ministadje lijkt. En dat laminaat, dat is vast ook haar keuze. Voor de rest kan de kamer ermee door: een donkerblauwe bank met een bijpassende stoel; van die halfronde gipsen muurlampen, waar je het peertje niet in ziet zitten; een houten voetenbankje met leren bekleding; een meetlint; een kleine langwerpige kalender. Van jou, van jou, van jou. Ik weet dat het belachelijk klinkt, maar ik voel me verbonden met deze levenloze dingen. Tegen een muur staat een vitrinekastje met nog meer stenen huisjes, een rijtje met piepkleine, de kleinste in de kamer. Daaronder staat een dikke, honingkleurige kaars die eruitziet alsof hij nog nooit is aangestoken...
Dan wordt alles plotseling totaal onverwacht anders. Het lijkt wel alsof er iets is ontploft in mijn hersenen. Ik deins terug van het raam, struikel en val bijna. Ik trek aan de hals van mijn shirt, omdat dat misschien mijn ademhalen zo moeilijk maakt. Met mijn andere hand scherm ik mijn ogen af. Ik tril over mijn hele lichaam. Ik heb het gevoel alsof ik moet overgeven als ik niet snel wat meer lucht krijg. Zuurstof heb ik nodig, en snel.
Ik wacht tot dit gevoel overgaat, maar het wordt alleen maar erger. Donkere stippen spatten voor mijn ogen uit elkaar en lossen dan op. Ik hoor mijzelf kreunen. Het lukt me niet om te blijven staan; het kost me te veel moeite. Ik val op mijn handen en knieën, hijgend, zwetend. Geen gedachten meer aan jou, of aan juliet. Het gras voelt afgrijselijk koud aan. Ik moet ervan afblijven. Ik beweeg mijn handen en val voorover. Zo blijf ik een paar tellen liggen, niet bevattend waardoor mijn lichaam in deze staat van alarm verkeert.
Ik weet niet hoelang ik verlamd en ademloos doorbreng in deze onwaardige houding - seconden, minuten. Langer dan een paar minuten kan het niet zijn. Zodra ik het gevoel heb dat ik weer kan bewegen, krabbel ik vlug op en ren naar het hek zonder nog in de kamer te kijken. Ik zou niet eens meer om kunnen kijken, al zou ik willen. Hoe ik het weet, dat weet ik niet, maar ik weet het zeker: de politie. Ik moet naar de politie.
Ik stuif langs het huis, en grijp het hek vast met allebei mijn handen, want ik moet zo snel mogelijk naar de politie. Iets verschrikkelijks, denk ik. Ik heb iets verschrikkelijks gezien door dat raam, iets zo onwaarschijnlijk gruwelijk, dat ik niet meer weet wat het was, al sla je me dood.
Een stem houdt me tegen. De stem van een vrouw. 'Naomi!' roept de stem. 'Naomi Jenkins!' Ik snak naar adem. Schokkend, dat iemand mijn voor- en achternaam naar me schreeuwt.
Ik draai me om. Ik ben nu aan de andere kant van het huis. Vanaf dit punt loop ik niet het risico dat ik in je zitkamer kan kijken. Daar ben ik veel banger voor dan voor deze vrouw, jouw echtgenote, naar ik aanneem.
Maar jouw vrouw kent mijn naam helemaal niet. Zij weet niet eens dat ik besta. Jij houdt jouw twee levens strikt van elkaar gescheiden.
Ze loopt op me af. 'Juliet,' zeg ik, en haar mond vertrekt, heel even maar, alsof ze een bittere lach inslikt. Ik bekijk haar goed, precies zoals ik net goed naar het meetlint keek, en naar de kaars en naar het schilderij van de oude man en de jongen. Zij is ook van jou. Hoe zou zij moeten overleven zonder jouw inkomen? Dan zou ze waarschijnlijk een andere man zoeken om haar te onderhouden.
Ik voel me leeg en machteloos als ik vraag: 'Hoe weet jij wie ik ben?'
Hoe kan het dat dit Juliet is? Uit wat jij me allemaal over haar hebt verteld, heb ik een beeld geconstrueerd van een timide huisvrouwtje, niet helemaal van deze wereld. Maar de vrouw die voor me staat heeft strak ingevlochten blond haar en draagt een zwart mantelpak met dunne zwarte panty's. Haar ogen schieten vuur terwijl ze langzaam op me afloopt. Ze neemt expres de tijd, om me te intimideren. Nee, dit kan je vrouw toch niet zijn, degene die de telefoon nooit opneemt en die nog niet eens een computer aan kan zetten. Waarom ziet ze er zo netjes uit?
De woorden tuimelen mijn hoofd binnen voor ik ze kan tegenhouden: voor een begrafenis. Juliet is gekleed voor een begrafenis.
Ik doe een stap achteruit. 'Waar is Robert?' schreeuw ik. Ik moet het toch proberen. Ik was vastbesloten om jou te vinden, daarom ben ik hier.
'Was jij dat, die gisteravond belde?' vraagt ze. Elk woord zet zich vast in mijn hersenen, als een pijl die van dichtbij op me is afgevuurd. Ik wil vluchten voor haar stem, haar gezicht, alles aan haar. Ik trek het niet dat ik nu precies voor me kan zien hoe Juliet en jij samen praten. Ik ben dat geruststellende gat in mijn voorstellingsvermogen voor altijd kwijt.
'Hoe ken jij mijn naam?' zeg ik, en ik deins verder terug naarmate zij dichterbij komt. 'Heb jij soms iets met Robert gedaan?'
'Ik denk dat wij allebei hetzelfde met Robert hebben gedaan, denk je ook niet?' Ze lacht zelfingenomen. Ze heeft de situatie volledig onder controle.
Ze stapt op me af tot onze gezichten nog maar een paar centimeter bij elkaar vandaan zijn. 'Je weet toch wat Lieve Lita nu zou zeggen, neem ik aan?'
Ik wend mijn hoofd af van haar warme adem. Ik graai naar het hek, pak de hendel en trek hem los. Ik kan nu weg wanneer ik maar wil. Wat kan ze mij nog maken?
'Ze zou zeggen dat je beter af bent zonder hem. Zie het maar als een gunst van mij, waar je in feite geen recht op hebt.' Ze tilt haar hand nauwelijks op en wuift even kort; het is een haast onmerkbaar wapperen met haar vingers. Dan keert ze zich om en loopt terug naar het huis.
Ik durf niet te kijken naar de plek waar ze naartoe loopt. Ik durf er niet eens aan te denken.