20

‘Ze nemen contact met me op.’

Tom was het gewend om dit van haar te horen. Als ze van audities terugkwam, zei ze dat. Of ze zei vierkant dat ze geen plaats voor haar hadden op hun cursus, dat ze haar geen subsidie gaven voor het conservatorium of om nog meer lessen te financieren.

Het was verkeerd van hem om er zo’n genoegen in te scheppen, maar hij kon er niets aan doen. Nu zou ze bij hem komen en in zijn straatorkest meespelen. Ze kon haar baan opzeggen zodra ze de bevestiging had dat ook deze laatste auditie weer mislukt was. De deskundigen waren alleen maar zo hard met de beste bedoelingen en het was beter dat ze het zeker wist voor ze nog meer tijd en geld eraan besteedde. Iedereen die het weten kon zei dat als je de top wilde bereiken en een ster wou worden, dat je dan heel jong moest beginnen. Dan moest je naar Chetham of naar de Yehudi Menuhin School voor een intensieve opleiding.

Je moest de wereld realistisch onder ogen zien. Niet iedereen kon de top bereiken, de meesten konden dat zelfs niet. Tweederangs klonk te onsympathiek en hij noemde zijn – en haar – positie dus de middenmoot. Per slot van rekening leverde die toch het meeste vermaak op, het beste amusement. Dat Alice er zo verslagen uitzag en overal zo’n drama van maakte, irriteerde Tom wel, maar het had geen invloed op zijn liefde voor haar. Hij sloeg zijn armen om haar heen en hield haar vast, fluisterde lieve, zinloze woordjes tegen haar en streelde haar haren. Ze klampte zich aan hem vast als een kind en hij dacht: haar eerzucht heeft haar van me afgenomen, maar ze komt weer terug.

Later, toen hij haar vertelde dat hij met Axel naar het café ging, schudde ze heftig haar hoofd voor hij met alle argumenten kon komen aandragen die hij bedacht had om haar over te halen om thuis te blijven. Hij kon haast nooit met Axel over haar praten omdat ze er altijd bij was. Hij had er meer behoefte aan om over haar te praten nu ze meer de zijne was.

‘Weet je, als de ergste teleurstelling voorbij is, ziet ze wel in dat het zo beter is.’

‘Waarom?’

‘Heel wat mensen zouden zich gelukkig prijzen om bij mijn orkest te kunnen spelen. Alice had het als soliste nooit gered. Het is toch te gek dat je in ons land van de muziekschool kunt komen en wel de solo van een concert van Mozart kunt spelen maar geen flauw benul hebt van de discipline die je moet opbrengen om in een orkest te spelen. Dat zal ze nu niet hoeven leren, of liever gezegd, dat leren we dan met ons allen. Een betere kans kan ze niet krijgen.’

Tom zag de afwezige uitdrukking op het gezicht van Axel.

‘Sorry, ik verveel je.’

‘Nee, hoor. Wat wil je drinken?’

‘Het gewone recept,’ zei Tom. ‘Een biertje.’

Hij liet Axel steeds het eerste rondje betalen en dus ook het derde. Op die manier hoefde hij maar één rondje te betalen. Vreemd hoe goed hij met Axel kon praten. Ergens kwam dat door het zwijgen van die man, en dat hij zo aandachtig luisterde, je in de ogen keek en soms knikte. Nu zei hij: ‘Wat vind jij eigenlijk van Alice? Ik had het al eerder willen vragen, maar ze is er altijd bij.’

‘Wat ik van haar vind?’

‘Ja.’

‘Ze is heel mooi.’ Axel zei het alsof de kous daarmee af was, hoewel zijn woordkeuze vreemd was in combinatie met zijn onverschillige toon. Het klonk tegenstrijdig. ‘Ik denk dat je gelijk hebt.’

‘In welk opzicht?’

‘Dat je haar niet aanmoedigt in haar – hoe moet ik het zeggen? – in haar hoge muzikale aspiraties. Ze heeft het niet in zich.’

Tom was verbaasd. ‘Hoe weet jij dat?’

‘Ach, weten doe ik het niet. Ik kan er niet over oordelen. Maar ze heeft een keer voor me gespeeld. Dat had ik haar gevraagd. Het viel me tegen. Je vindt het toch niet erg dat ik het eerlijk zeg?’

‘Nee,’ zei Tom.

‘Daarom denk ik ook dat je het beste zelf een soort band kunt samenstellen met haar erbij, als je dat wilt. Als zij dat wil. En dat kan best zo zijn. Ik zie Alice eigenlijk meer met een gezinnetje. Haal haar hier weg en geef haar een huis en een gezin.’

Hij hield zijn glas cognac met twee handen vast en lachte erachter vandaan, wat Tom deed denken aan een reclame voor drank of voor glazen of voor dingen die niet te koop zijn, voor sluwheid misschien, slinksheid, of alleen maar een goed inzicht in de aard van de mens. Die indruk vervloog en Axel zag er weer vriendelijk en aardig uit.

‘Hoe kan ik dat nou?’ vroeg Tom.

‘Misschien kun je wel een soort uitkering krijgen, die hebben ze toch ook voor mensen die een bedrijfje willen opzetten? Ik zie niet in waarom een band geen bedrijf zou kunnen zijn. Jij?’

‘Ja, en wat je krijgt, is veertig pond per week,’ zei Tom bitter.

‘Ik maakte een grapje.’ Het gezicht van Axel nam een andere uitdrukking aan. Harder, hij lachte niet meer, keek niet spottend of zelfs maar sluw. Het stond zakelijk.

‘Wil je echt goed geld verdienen, Tom?’

Passagiers werden uit een rijtuig verwijderd toen er brand uitbrak in een trein tussen Elephant and Castle en The Borough op de Northern Line in januari 1902.

Op een dag in augustus 1910 werd er op een man geschoten in een trein van de Ondergrondse tussen Baker Street en Swiss Cottage. Hij herstelde van het schot. Een van de gevolgen hiervan was dat er voor de veiligheid van de passagiers op alle treinen communicatiesystemen werden geïnstalleerd.

Vierentwintig jaar daarna ramde een op hol geslagen goederentrein een seinhuisje bij Rayners Lane op de Piccadilly Line. En het jaar daarop stortte een vliegtuig van de Auxiliary Air Force neer op de Northern Line bij Colindale, waardoor kortsluiting en brand ontstonden in een seinhuisje dat totaal uitbrandde.

Bij een uitslaande brand in een liftkoker op Paddington aan de vooravond van Kerstmis 1944 kwam niemand om.

Stonebridge Park Station op de Bakerloo Line brandde in januari 1917 af. Achtentwintig jaar later brandde het weer geheel uit. Eén passagier kwam om het leven door rookverstikking toen er brand uitbrak in een trein op de Central Line bij Holland Park in 1958.

Het rookverbod werd in 1985 uitgevaardigd. Dit kon niet de allergrootste metroramp voorkomen op die van de Balham-bom na: de brand op King’s Cross in november 1987.

Het idee om weer naar Huize ‘De Seringen’ te verhuizen om voor Cecilia te zorgen maakte Tina bang. Ze raakte haar kalmte en bezinning kwijt. Het was net of alle eigenschappen die zo typerend voor haar waren, haar goedmoedigheid en laat-maar-waaienhouding, het leven nemen zoals het zich voordeed, haar zorgeloosheid, verdwenen zodra ze het nieuws van Daphne hoorde.

Ze deed het niet, ze kon het niet. Een stoet van redenen om het niet te doen verdrong zich in haar. Ze wou er net de beste uitpikken toen Daphne, o wonder en haast niet te geloven, zei: ‘Als je er geen bezwaar tegen hebt, Tina, dan blijf ik hier om voor je moeder te zorgen. Dat zou ze zelf het prettigst vinden en ik vind het natuurlijk ook het prettigst. De dokter zegt dat ze niet naar een ziekenhuis hoeft, omdat ze niet helemaal immobiel is.’

‘God, natuurlijk heb ik daar geen bezwaar tegen,’ zei Tina. ‘Ik vind het geweldig van u.’ Van opluchting werd ze nobel. ‘We komen haar morgen opzoeken, is dat goed? Ik en de kinderen.’

Cecilia lag op de bank in de huiskamer, op de bank waar je een eenpersoonsbed van kon maken. De trappen in Huize ‘De Seringen’ waren aan de steile kant en waarom zou ze die dan op en af moeten? Als ze op Daphne leunde en een wandelstok gebruikte, kon ze naar het toilet hinken. Na een dag of wat kon ze in een leunstoel zitten en de fysiotherapeut kwam haar oefeningen bijbrengen om haar linkerbeen weer te kunnen gebruiken.

Ze was heel gelukkig met Daphne. Ze was haar dankbaar, maar niet zo dat die dankbaarheid haar dreigde te overstelpen. Het was meer het gevoel dat Daphne voldeed aan het hooggespannen verwachtingspatroon dat Cecilia van haar gedragscode had. Ongeveer dat wat overeind blijft tussen een lang getrouwd, aan elkaar verknocht echtpaar. Verlating, teleurstelling, in gebreke blijven of niet opgewassen blijken tegen deze beproevingsvolle situatie, dat alles is niet mogelijk. Daphne had gedaan wat zij gedaan zou hebben als de rollen omgekeerd waren geweest. Daphne hield evenveel van haar als zij van Daphne. Het merkwaardige was dat Cecilia nu ze zo ziek was, tot de ontdekking kwam dat ze het heel gemakkelijk en zelfs een bron van geluk vond om die term te gebruiken, inwendig én hardop, hoewel niet zo hard dat Daphne het kon horen, voor de relatie met haar vriendin. Andere termen ervoor zouden pas verkeerd geweest zijn. Ze zei graag soezend en stil voor zich uit: Daphne en ik houden van elkaar.

Er was een heel gedrang ontstaan toen ze daar naast Daphne op de plastic kuipstoel had gezeten. Wonder boven wonder was er een arts onder de passagiers die waren uitgestapt. Hij ging de roltrap op, praatte met het spoorwegpersoneel en toen kwam er iemand met een stoel waar ze Cecilia in zetten om haar naar boven te dragen, naar de straat. Toen liet Daphne zien wat ze waard was. Ze bracht Cecilia met een taxi naar huis en belde haar eigen dokter op. Zo voorkwam ze dat Cecilia naar een ziekenhuis gebracht werd, en ook al was ze dan aan de linkerkant verlamd, en was haar gezicht vertrokken en had ze een verminderd spraakvermogen, ze was tenminste in haar eigen huis.

Haar geest was niet verward of gestoord, maar ze was dingen vergeten. Er was een groot gat tussen het moment dat ze Brian met de kinderen zag en dat ze daar op het perron van Bond Street zat met Daphne. Cecilia wist het niet goed, maar ze had het gevoel dat er in die tijd een paar akelige dingen waren gebeurd. Haar beroerte was veroorzaakt door die narigheid, daar was ze van overtuigd, maar ze wist niet meer wat er gebeurd was. Het had iets wonderlijk vreemds, die wetenschap dat het uur waarin ze getroffen was, misschien dodelijk getroffen en zeker onherstelbaar, hoe opgeruimd en bemoedigend de fysiotherapeut ook praatte, een verloren uur was, een piepklein stukje dat uit haar leven was geknipt, zoals het snelpompende bloed een piepklein stukje van haar hersenen had weggesneden.

Het moest een dubbele schok geweest zijn, dacht Cecilia zonder zich meer dan dat te kunnen herinneren, die haar bloeddruk te hoog had opgedreven. Die was weer gezakt, zei de dokter. De dokter was tevreden over haar. Daphne maakt haar lievelingskostjes voor haar klaar en haalde boeken voor haar uit de bibliotheek. Cecilia kroop ’s avonds weer in haar bankbed en dan keken ze samen televisie. En iets wat ze vroeger nooit gedaan hadden: ze zaten dan hand in hand. Daphne schoof haar stoel tot naast het bed, nam de verlamde hand in de hare en hield die vast. Er was geen beweging in die hand, maar wel gevoel.

Het gezicht van Cecilia trok als eerste bij, al na een paar dagen. Toen Tina voor de tweede keer kwam met de kinderen konden ze al alles verstaan wat ze zei. Daphne had dat bijna van het begin af aan al gekund. Peter kwam langs op weg naar huis van het opvanghuis, zag er ontdaan uit en vertelde een verdrietig verhaal, over een jongen van twintig die de nacht daarvoor in zijn armen was gestorven.

‘Ik geloof dat mensen eigenlijk niet echt in de armen van een ander overlijden, denk je niet?’ vroeg Daphne toen hij weg was. ‘Ik wou het niet zeggen omdat die arme jongen er zo van ondersteboven is. Maar het zou voor de patiënt erg ongemakkelijk zijn, en hoe kun je nou inschatten op welk moment je ze in je armen moet nemen, snap je wat ik bedoel?’

‘Ze zullen wel bedoelen dat ze een arm om ze heen slaan als ze zien dat het afloopt.’

‘Ja, dat zal het wel zijn.’

‘Geloof jij in het eeuwige leven, Daphne? Denk jij dat de ziel het lichaam verlaat als de dood intreedt en naar een gezegende plaats gaat?’

‘Nee,’ zei Daphne.

Een poosje later zei ze: ‘Je praat echt goed. Je bent weer bijna de oude.’

‘Je zult wel zeggen dat het niet verstandig is, Daphne, maar ik wil graag mijn gezicht zien. Ik kan het heus wel aan. Tenslotte mag ik op mijn leeftijd wel aannemen dat ik over de ergste ijdelheid heen ben. Kun je mijn tas opzoeken? Daar zit een spiegeltje in, in mijn poederdoos.’

Daphne zocht niet al te ijverig naar de tas omdat ze het inderdaad, zoals Cecilia al zei, niet zo verstandig vond als haar vriendin haar verwrongen mond zag. En Cecilia begreep het. Ze was niet, zoals Daphne aannam, vergeten dat ze om haar tas had gevraagd, maar besloot alleen haar verzoek niet te herhalen om Daphne geen verdriet te doen.

De oude vrouw leek te slapen en die tas stond op de zitplaats naast haar en smeekte om weggepakt te worden. Nicholas Mann, werkloos, slim, fel en straatarm, inwonend bij zijn zus en haar vriend op haar flat, pakte hem weg. Niemand zag het hem doen, of als ze het wel zagen, gaven ze er de voorkeur aan niets te zeggen. Hij stapte in Baker Street uit.

Vrijwel meteen haalde hij er de portemonnee van Cecilia uit, waarin contant geld zat en drie kaarten: een kredietkaart, een betaalpas en een pincodepas. Hij pakte ook haar cheques. De tas met de rest van de inhoud gooide hij in de eerste de beste vuilnisbak die hij op weg naar Marylebone Road tegenkwam.

Hij had al gezien dat Cecilia de gewoonte had niet met haar volledige naam te tekenen, maar met de initialen C.M. Die paraaf stond ook op haar kaarten. Op het mapje met de cheques stonden aan de achterkant vier cijfers geschreven die volgens Nicholas Mann wel haar geheime pincode konden zijn. Daarin bleek hij gelijk te hebben. Hij ging naar Brighton en nam daar een hotel. De rest van de dag gaf hij een boel geld uit aan eten, drinken, kleren en aardige hebbedingen. Toen, omdat hij bang was dat het verlies van de kaarten al doorgegeven was, nam hij bij de geldautomaat al het geld op dat Cecilia op haar dagelijkse rekening had staan en ging die avond naar het casino. Het geluk was met hem en hij verdriedubbelde het geld van Cecilia, zodat hij naar zijn hotel terug kon met 1400 pond.

De volgende dag belde hij zijn zuster op en zei dat hij niet meer terugkwam. Omdat haar vriend op wie ze heel erg verliefd was, gezegd had dat als Nicholas bleef, hij weg zou gaan, dat hij er schoon genoeg van had, was ze hier dolblij om, zo blij dat ze, toen haar vriend zei dat hij geen condooms meer had maar ze wel even ging halen, riep dat het niet hoefde, laat ook eigenlijk voortaan maar. Het was voor het eerst dat ze het deed zonder een voorbehoedmiddel en ze werd meteen bevrucht.

Toen Alice naar haar werk was gegaan, ging Tom volgens afspraak naar het Tekenlokaal, waar Axel had gezegd hem te willen spreken. Zodra hij de kamer binnenkwam, zag hij een touw. Het was een lang, sterk ogend maar dun touw dat stijf opgerold was in een cilinderachtige vorm. Aan het ene uiteinde ervan zat een stalen ringbout. Axel zat aan de tekentafel. Het was koud en hij had zijn lange overjas aan. Op een vel papier dat op tafel lag had hij een soort plan of plattegrond zitten tekenen.

Hij zei tegen Tom: ‘Meende je wat je zei, dat je bereid bent mijn assistent te worden?’

Tom aarzelde. Toen zei hij: ‘Als het goed verdient.’

‘Het zou kunnen inhouden dat je het – laten we zeggen niet te nauw neemt met de wet.’

‘Als het maar geweldloos is.’

‘Ja, geweldloos, natuurlijk,’ zei Axel, alsof alleen het idee al bizar was, alsof Tom had gezegd: als er maar geen ruimtesonde aan te pas komt.

‘Vertel je me wel waar het om gaat? Ik bedoel, ik neem aan dat het ergens om gaat, dat je me een aanbod doet. Het is toch niet allemaal hypothetisch?’

Axel moest erom lachen. ‘Je hebt het touw gezien. Dat is niet bepaald hypothetisch, hè? Het is geen illusie, je kunt er de Indiase touwtruc niet mee doen.’

‘De wat?’

‘Laat maar.’ Axel ging op iets anders over, zoals hij gewoon was. Hij zei: ‘Ik weet niet hoe goed je Jarvis kent.’

‘Niet zo goed. Ik mag hem graag, dat gaat eigenlijk vanzelf met hem. Hij is mijn huisbaas en dat is het zo’n beetje.’

‘Heeft hij nooit met je gepraat over – nou ja, de esoterica van de Ondergrondse?’

‘Ik snap niet goed wat je bedoelt.’

‘Heeft hij nooit met je gepraat over de afgedankte gedeeltes van de Ondergrondse, over de oude schachten bijvoorbeeld, waarvan sommige verticale tunnels zijn die in Londense gebouwen uitmonden?’

‘Ik heb nooit veel belangstelling gehad voor treinen, de metro en zo,’ zei Tom, ‘behalve om er muziek te maken.’

‘Dus je weet niet wat een Sein- en Communicatiekamer is?’

‘Ik kan me er wel iets bij voorstellen.’

Axel gaf Tom het papier waarop hij had zitten tekenen. Het was een plattegrond, maar Tom had geen idee waarvan. Er stonden lijnen op die de omtrek van een gebouw konden voorstellen en er was iets bij in de vorm van een sterk uitgerekte schoorsteen. Terwijl Tom ernaar keek zei Axel: ‘Ik moet een foto maken van iets in de Sein- en Communicatiekamer. Het vertrek is op de plattegrond aangegeven met een kruis.’

Tom zag het, een cirkeltje, net een spin in een web.

‘Vinden ze dat goed?’

‘Als je met “ze” bedoelt de London Transport Underground, ik heb het ze niet gevraagd. Ik neem niet de moeite ergens toestemming voor te vragen als ik weet dat het antwoord nee is. Ik moet het doen zonder het te vragen en jij moet me daarbij helpen. Dat was wat ik je wou vragen.’

‘Ja,’ zei Tom langzaam, ‘ja, ik snap het.’

‘Ik denk niet dat je het snapt. Nog niet. Er komt geen inbraak aan te pas, wel insluiping. Er worden geen sloten geforceerd. Ik zal je zo meteen precies uitleggen wat ik ga doen en wat jij moet doen.’

‘Mag ik wat vragen?’ vroeg Tom, en omdat het zo slap en zelfs kinderachtig klonk, wachtte hij niet op antwoord.

‘Waar heb je die foto voor nodig?’

‘Ik ben fotograaf.’

‘Dat is geen antwoord,’ zei Tom, flinker dan gewoonlijk. ‘Foto’s maken van iets wat de autoriteiten geheim willen houden klinkt meer als het gedrag – nou ja, van een spion.’

Axel lachte weer. Hij pakte zijn plattegrond weer terug en schreef er iets op, zette nog een kruis.

‘Als je ja zegt, staat er een aanzienlijke geldelijke beloning tegenover.’

‘Volgens mij heb ik al ja gezegd.’

‘Je hebt niet gevraagd hoeveel die geldelijke beloning is.’

‘Nee.’

‘Wat dacht je van tien mille?’

‘Tienduizend pond?’ vroeg Tom. Dat kon hij niet goed gehoord hebben. ‘Zei je echt tienduizend pond?’

‘Ik kan er wel wat meer van maken.’

Jij? Bedoel je je werkgevers, je bazen, je chefs?’

‘Als je wilt.’

Tom gaapte hem aan.

‘Je moet me maar vertrouwen,’ zei Axel, ‘en ik moet jou vertrouwen. Ik heb bewezen dat ik jou vertrouw door je alles te vertellen. Ik heb mijn schepen achter me verbrand, mijn glazen ingegooid, hoe je het ook maar noemen wilt, door je te vertellen dat ik die foto wil maken – foto’s eigenlijk. Je kunt London Transport opbellen, een anoniem telefoontje als je dat wilt, en dan is het afgelopen. Dus door het je te vertellen heb ik me aan je overgeleverd. Nu moet jij je aan mij overleveren en me vertrouwen wat het geld betreft. Je krijgt nu vast duizend als je ja zegt en de rest als het – als de klus geklaard is. Akkoord?’

‘Ik moet erover nadenken.’

‘Denk niet te lang.’

‘Ik laat het je vanavond weten.’

De brand begon met een brandende lucifer die door een roltrap heen viel. De roltrap liep van de perrons op de Piccadilly Line naar de grote lokethal onder het plein voor het station van de hoofdlijn. Het was 19.25 uur, de datum was 18 november 1987.

Een dichte, vernietigende rook vulde de doorgangen. Later beschreef men het als een zwarte hel. Passagiers die met de trein aankwamen, roken de rook en probeerden zich weer in de wagons te persen, maar er was geen plaats. Treinen lieten mensen staan. Andere reden door zonder te stoppen, hoewel de in het nauw gedreven mensen op de ramen bonsden. Eén man zei: ‘Er was plaats genoeg in de trein, maar we konden er niet in.’

Eén theorie was dat de treinen lucht in de tunnels persten en de vlammen aanwakkerden, een andere dat de treinen de wind tegenhielden.

Eenendertig mensen kwamen om bij de brand op King’s Cross. Eerder vond het grootste ongeval van de Ondergrondse plaats op 28 februari 1975, toen een trein tegen het einde van een tunnel opbotste op het station Moorgate, waarbij drieënveertig mensen om het leven kwamen.

Later die dag had Tom op Tottenham Court Road afgesproken met Jay en een vriend van hem, Mark, en ze gingen de roltrap af naar de stek die ze besproken hadden. Die lag in de hal met de ronde, met kleurige mozaïeken betegelde muren. Peter was ziek, zei Jay, of althans niet goed genoeg om uren te kunnen staan spelen.

Mark was saxofonist. Hij had zijn saxofoon bij zich en zijn nieuwe, draadloze microfoon. Tom schrok toen hij hoorde wat die gekost had. Ze stelden zich op in het mozaïekgedeelte, dat wel als een concertzaal speciaal voor hen ontworpen had kunnen zijn, zei Mark lachend. Hij legde zijn saxofoonkist open op de tegels voor hen neer. De microfoon was, merkte Tom, heel licht en lag goed in de hand en toen hij zong was het geluid verbluffend. Het leek niet alleen te komen uit zijn keel en longen, maar ook uit de muren en zelfs uit de lucht en het vulde de hoge, ronde zaal en weerklonk tot bij de in- en uitgangen. Tom zong volksliedjes en besloot met Scarborough Fair, omdat hij de regels over die ene die daar woonde en die eens zijn ware liefde was zo mooi vond.

Een stuk of wat voorbijgangers schrokken een beetje van het geluid en één vrouw kromp er zelfs van in elkaar, maar de meeste mensen vonden het prachtig. Tom zong Auprès de ma blonde, en een groepje Fransen die eruitzagen als studenten kwam om hen heen staan en zong mee. Al die stemmen plus de saxofoon en gitaar, versterkt tot een maximum aan capaciteit, lokten iemand van het spoorwegpersoneel de roltrap af om hen te verwijderen. Hij probeerde ze weg te krijgen, maar zelfs hij kon niet volhouden dat ze de passagiers overlast bezorgden. Ze stelden zich een eindje verderop in de doorgang op en Tom zong hier het lied van de Toreador uit Carmen om zijn Franse publiek te plezieren.

Vanwaar ze nu stonden kon hij een stel grijze deuren zien, waarvan Axel had gezegd dat ze naar dat deel van de Ondergrondse leidden dat niet meer gebruikt werd, naar deels verlichte tunnels en smalle, niet verlichte doorgangen, oude liftkokers en schachten waar eens trappen door naar boven voerden. Hij moest steeds maar denken aan wat Axel van hem wilde en waarin hij had toegestemd, hoewel het nog niet te laat was om zich eraan te onttrekken. Hij kon er echter niets verkeerds in zien. Het was vreemd, als je naging dat zij bij haar man en kind was weggelopen, dat hij altijd het gevoel had dat Alice in zekere zin meer normbesef had dan hij. Hij had graag met Alice erover willen praten om haar standpunt te horen. Maar Axel had hem laten beloven om het niemand te vertellen, zelfs Alice niet.

Ze hielden er even voor vijven mee op, nogal vroeg voor hun doen, maar het was een goede dag geweest, ze hadden ruim twintig pond opgehaald. Tom liet Mark beloven dat hij nog eens mee zou doen – met zijn draadloze microfooninstallatie – en toen bedacht hij dat hij Alice wel van haar werk kon gaan afhalen.

Hij wist ongeveer waar ze werkte en ook de naam van het bedrijf, maar hij was er nog nooit geweest. Hij wist welke straat het was, maar niet welk nummer. Het was te ver om te lopen als hij nog op tijd wou zijn. Hij ging naar de Central Line in oostelijke richting. Het perron stond bomvol en even later excuseerde een luidsprekerstem zich voor het uitblijven van de treinen en legde uit dat er een ‘ongeval’ had plaatsgevonden op de lijn. Dat betekende weer een dode, weer een zelfmoord.

Er kwamen steeds meer mensen het perron op. Kon het zover komen dat door het gedrang mensen over de rand geduwd werden en op het spoor vielen? Hij stelde zich een stampvolle roltrap voor en zag een beeld van water voor zich, de roltrap als een waterval die in een volle vijver stroomde. Het water zou over de randen druppen, wellen, aanzwellen en overstromen. Jarvis had hem verteld dat er stations waren waar een bel ging luiden om dit te voorkomen, maar de claustrofobie waar hij af en toe last van had, begon hem parten te spelen. Een hoofdpijn kwam opzetten. Hij worstelde zich terug door de menigte heen naar perron West. Het was tien over vijf en Alice zou al weg zijn.

Het was maanden geleden dat hij zo vroeg thuis was gekomen. Alice was niet op de kamer van het Hoofd en ook niet in Vier. Zelfs als ze thuis was geweest, mocht hij haar niet raadplegen over de plannen van Axel. Hij zou het toch doen, of niet dan? Ze zouden met hun tweeën een afgedankt deel van de metro ingaan en Axel zou zijn foto’s maken. Axel had hem niet verteld hoe ze er binnen moesten komen en ook niet voor wie de foto’s bestemd waren.

Rusland? Dat was belachelijk. Sinds Jarvis naar Rusland was, was er doorlopend sprake geweest van detente, een versoepeling van al die starre banden die de satellieten van Oost-Europa met de moederplaneet verbonden. Een land uit het Midden-Oosten dan? Wat moest een land trouwens met foto’s van de Londense Ondergrondse? Tom herinnerde zich dat hij toen hij nog studeerde eens door een beambte was bedreigd met inbeslagname van zijn fototoestel toen hij dat op een Italiaans spoorwegstation tevoorschijn had gehaald. En had je in sommige landen geen regels dat je hun grondgebied niet mocht fotograferen vanuit een vliegtuig? Dus misschien was het toch niet zo bizar als het leek om foto’s te willen hebben van het seinstelsel van London Transport, misschien wilden alle landen dat soort foto’s van de geheimen van hun vijanden of mogelijke vijanden.

Toch was het onontkoombaar dat hij telkens als hij eraan dacht het gevoel had dat hij in de boot genomen werd. Misschien zat hij alleen maar in over het geld, over de mogelijkheid dat hij het geld niet zou krijgen. Tom besloot dat hij, als hij ja zei en de beloofde duizend pond niet op tafel kwam, zich zou terugtrekken. Maar het was niet alleen het geld. Het was meer alsof Axel dacht dat hij stom genoeg was om in wat voor verhaal dan ook te trappen. Zodra dit idee bij Tom opkwam, verwierp hij het. Hij had geen reden om aan te nemen dat Axel hem niet respecteerde, vertrouwde en graag mocht. Anderen zouden hem misschien paranoïde noemen. Hij wist dat hij paranoïde was, hij hield zichzelf niet voor de gek, maar dit was het omgekeerde. Axel mocht hem graag, Axel had niets op hem tegen.

Tom ging op bed liggen en sliep even. Hij was moe. Soms maakte een van de metroreizigers in het voorbijgaan een opmerking over bedelaars of dat ze te lui waren om behoorlijk werk te doen, maar op straat musiceren was hard werken. Tom was soms ’s avonds helemaal op.

Toen hij wakker werd was het bijna zeven uur. Zijn linkerhand was gevoelloos, zoals zo vaak als hij wakker werd. Van Alice taal noch teken. Hij stak zijn hoofd om de deur van de kamer van het Hoofd, maar ze was er niet. De deur van de kamer van Jed stond op een kier en Tom kon de havik zien zitten slapen op zijn stok. De kamer stonk als de volière van een roofvogel, want dat was het inmiddels geworden.

Hij liep naar het Tekenlokaal en klopte aan. Er kwam geen antwoord, dus klopte hij nog eens aan en keek naar binnen. Er was iemand geweest, maar niet lang. De lege whiskyfles op de tekentafel zag eruit alsof hij al dagen geleden geleegd was, en een vlieg die de winter had overleefd, was verdronken in het bodempje in een van de glazen. Tom klopte aan de deur van Vijf. Hij deed de deur open en Alice stond op van het bed en keek hem aan.

Het was er koud, er brandde geen kachel en ze had haar jas nog aan, haar oude marineblauwe jas, en haar dikke sjaal nog om. Hij vroeg bevreemd: ‘Wacht je op Axel? Was je op zoek naar hem?’

‘Ik ben zeker in slaap gevallen.’

‘Ik vroeg me al af waar je zat,’ zei hij.

Hij vond haar er vreemd uitzien, moe en versleten. Ze hield haar hand voor haar mond en praatte tussen de vingers door. ‘Ik heb het koud,’ zei ze, en toen: ‘Ik heb geen idee wat ik hier doe.’

Hier moest hij om lachen. ‘En ik al helemaal niet. Ga mee. Je hebt het altijd koud als je wakker wordt, dat weet je toch. Je hebt vast ook honger.’

‘Ik heb geen honger,’ zei ze, maar ze liet zich toch door hem mee de kamer uit nemen naar beneden, waar hij Vier had warm gestookt, de tafel had gedekt met een Indiase afhaalmaaltijd en een fles rode wijn had ontkurkt om te ademen. Hij hielp haar teder uit haar mantel en wikkelde haar weer in haar sjaal. Hij kon zien dat ze doodmoe was en bedacht dat hij met haar moest praten over het opzeggen van die baan. Er kwam een trein langsratelen achter de muur en hij deed de gordijnen dicht om het buiten te sluiten. Ze keerde zich naar hem toe: ‘Ach Tom, ach Tom!’

‘Wat is er, schat? Wat is er gebeurd? Vertel het nou maar.’

Ze kroop in zijn armen en hield hem vast en hij hield haar vast. ‘Ik heb zo genoeg van alles, van dit leven.’

‘We blijven hier niet lang meer,’ zei hij. ‘We krijgen een eigen huis.’

Later, toen ze gegeten hadden en zij met gesloten ogen naar een symfonie van Haydn luisterde, hoorde Tom Axel de trap op komen. Hij zei dat hij snel, dat hij meteen terugkwam, maar ze liet niet merken of ze hem gehoord had. Hij liep naar boven, naar Vijf, waarvan de deur op een kier stond, en hij zei tegen Axel dat hij het werk zou doen – als hij het geld maar kreeg.

Axel lachte, zei dat hij er blij om was en gaf Tom duizend pond in briefjes van vijf pond. Die had hij klaarliggen en Tom was perplex. Zijn gepieker nam af toen hij de briefjes in handen had, en dat overtuigde hem ervan dat hij al die tijd alleen maar had lopen tobben over geld.