14

Met zijn kap op en zijn poten rustig in bedwang gehouden door de riempjes zat Abélard op de pols van Jed in de verste hoek van de wagon op de Piccadilly Line. Het was zaterdagmorgen en ze gingen naar het eindpunt van de lijn, naar Cockfosters.

Jed had besloten dat het onverstandig zou zijn om op dit moment terug te gaan naar Hampstead Heath. Men had bevreemd naar hem gekeken toen hij Abélard op de Heath achter St Columba’s Hospital liet rondvliegen. Hij had gedacht dat daar weinig mensen kwamen, maar hij was toch verschillende groepen tegengekomen. Eén vrouw had hem zelfs bedillerig toegesproken en hem gevraagd of hij wel wist dat er meer dan 150 verschillende soorten vogels in het wild op de Heath leefden en dat dit beschermde soorten waren.

Hij zou er niet over gepiekerd hebben om Abélard op iets anders af te sturen dan duiven en konijnen, maar inderdaad had hij niet altijd, of zelfs niet vaak, controle over wat de havik deed. Tenslotte was er dat voorval met de ekster geweest, waar het dochtertje van Tina zo door van streek was geraakt. In Enfield Chase zou hij een grotere actieradius, meer ruimte en eenzaamheid vinden.

De metrowagon was vol geweest tot Wood Green, maar geleidelijk waren alle passagiers uitgestapt en nu was hij alleen op één andere man na, een zwarte in het uniform van de London Transport Underground. Deze had twee zitplaatsen bij Jed vandaag gezeten, had een paar keer nieuwsgierig naar de havik gekeken, maar was na een poosje aan de andere kant van de wagon gaan zitten. Jed wist dat dit kwam door de ranzige geur die uit zijn valkeniersjack opsteeg, een vunzige stank waarvan mensen walgden, maar die Abélard op zijn gemak leek te stellen en hem ook rustig hield.

Bij Cockfosters stapte hij uit, met Abélard balancerend, stil, gehuifd op zijn pols. Als de havik zo rustig was, koesterde Jed een innige, warme liefde voor hem, een soort liefde die volgens hem niet verschilde van wat hij eens had gevoeld voor een vrouw en een kind. Hij had geen behoefte aan ander gezelschap, had niet meer respons nodig dan die van Abélard: zijn simpele aanwezigheid, het rustig op zijn arm blijven zitten van het dier zonder een poging om te ontsnappen.

Maar de afgelopen week was vreselijk geweest. Niet vreselijker dan alle eraan voorafgaande weken, dat was waar, maar ook niet minder vreselijk. Het gruwelijke gekrijs was al voor dag en dauw begonnen en hield alleen omstreeks voedertijd op als Abélard zich op zijn eten stortte, zijn – in de ogen van Jed – magere rantsoen, en het begon alweer voor Jed naar zijn werk ging. De kreten kwamen hem al tegemoet als hij terugkwam. Hij durfde de bewoners van de School niet te vragen of ze ooit in de loop van de dag ophielden. Hij wilde het antwoord niet weten.

Jed woog hem. Hij wist dat hij, als de vogel te zwaar was, zelfs dit rantsoen zou moeten staken – vijfentwintig gram was al te veel, vijftien gram een slecht voorteken. Maar hij bad dat het gewicht van Abélard was afgenomen, zodat hij hem goed zou kunnen voeden en het geschreeuw zou ophouden. Gisteren was een goede dag geweest, een blijde dag, het gewichtsverlies was aanzienlijk geweest, verbazingwekkend hoog, en het had hem zo’n intens genoegen verschaft, zo’n liefdevolle verrukking, om het rantsoen biefstuksnippers te kunnen verdubbelen, om die felle ogen te zien, die schrokkende snavel. Hij liet een tevreden, rustige havik achter, slapend op zijn stok, toen hij wegging om met Vangnet dienst te lopen op de Victoria Line naar het zuiden.

Samen gingen ze naar het Triangular Wood. Er waren hier konijnen en Jed ontdeed Abélard van zijn riempjes en keek hoe hij opvloog, dook en cirkelde en op het voorgeschreven fluitje weer naar zijn hand terugkwam voor zijn beloning in de vorm van een kuiken.

Het was zacht, vochtig, grijs weer. Alleen aan de eiken zat nog blad, bruin en verschrompeld. Het gras was fel lichtgroen door de herfstregens. Abélard duikelde in de mistige hemel rond, achtervolgde een duif en gehoorzaamde Jeds bevel om naar de hoge bomen helemaal aan de andere kant van het open stuk grasveld te vliegen. In Jeds gevoelige ogen leek zijn vlucht gehinderd door iets ondefinieerbaars, leek geremd, heel even afgeknapt voor hij de lage tak bereikte waar hij zich heen had begeven. Bezorgd begon Jed op de boom af te lopen en riep de havik zodra hij er dichtbij was. Even was hij hevig ongerust. Maar toen Abélard op hem af vloog, zonder hapering op zijn hand toe vloog, zag hij opgelucht de ongebroken, zekere vleugelslag, de soepele vlucht van een sterke, jonge vogel.

Iedere keer als de telefoon ging, dacht Alice dat het Axel Jonas zou zijn. Hij kende Jarvis, dus moest hij het telefoonnummer van het huis hebben. Hij had tegen haar gezegd dat ze elkaar zouden weerzien. Ze begon zelf de telefoon aan te nemen en de trap af te rennen zodra ze hem hoorde overgaan. Het was nooit Axel. De enige telefoontjes voor haar kwamen van haar moeder. Haar moeder kwam ‘Londen in’ om kerstinkopen te doen. Ze wilde Alice ergens ontmoeten om te praten.

Alice vermoedde een addertje onder het gras. Haar moeder zou niet alleen komen, ze zou Mike bij zich hebben of zelfs Catherine. Ze was nu blij dat Mike haar niet had herkend toen ze met Tom in de onderdoorgang was geweest in Hammersmith. Ze verbaasde zich er nu over dat ze zich ooit had verbeeld hem te missen of dat ze naar hem terug zou kunnen gaan. Haar muziek was van allesoverheersend belang. Zelfs Tom kwam hierna op de tweede plaats en Axel Jonas betekende niets voor haar, alleen maar een man door wie ze zich had laten kussen omdat ze in de war was geweest en nauwelijks wist wat ze deed.

De dag voor ze haar moeder zou ontmoeten zag ze ’s morgens, onderweg naar haar werk, een man van wie ze had kunnen zweren dat het Axel Jonas was achter zich in de drukte op het station Holborn. Maar toen ze nog eens omkeek was hij weg en ze dacht dat ze zich vergist moest hebben. Die avond had ze les in het huis van Netherhall Way. Alice was nerveus en kon zich niet concentreren. Ze dronken thee en Madame Donskoy praatte over Anne-Sophie Mutter en zei toen: ‘Grappig dat sommige mensen succes willen hebben terwijl ze niet de capaciteiten daartoe hebben.’

Madame Donskoy vond altijd dingen grappig die anderen tragisch genoemd zouden hebben.

‘Bedoelt u mij?’ vroeg Alice.

‘In Rusland hebben we een spreekwoord: wie de hoed past, zette hem op.’

‘In Engeland hebben we ook zoiets.’

Tom belde niet aan als haar les afgelopen was. Ze had niet gezegd dat ze naar les ging, maar hij stond te wachten onder de boom net buiten het hek, en de gedaante die ineens voor haar opdoemde, maakte haar aan het schrikken.

‘Mag ik uw viool voor u dragen, dame?’

‘Hè, Tom.’

‘Ik word ziek van ongerustheid als jij alleen in het donker op stap bent.’

Ze zei niet dat het binnenkort al donker zou zijn als ze van haar werk naar huis moest, want dan zouden ze er weer over beginnen dat hij haar wilde afhalen. Ze liepen terug door de schemerige straten vol schaduwen van Hampstead, met de hoge bomen erboven met bleke lampen tussen de herfstbladeren, en Tom had zijn arm om haar middel.

‘Ik heb morgen met mijn moeder afgesproken,’ zei ze, ‘op de parfumafdeling van Dickens en Jones.’

‘Dat meen je niet.’

Hij zei dit wat al te vaak en het begon haar te irriteren.

‘Ze wil praten.’

‘Alice,’ zei hij. ‘Alice, laat je niet dwingen om terug te gaan. Laat je niet door haar ompraten.’

De intensiteit in zijn stem bezorgde haar rillingen. Zijn stem was als een gewicht dat op haar schouders werd gelegd.

‘Wie wil mij nou terug hebben?’ vroeg ze luchtig.

‘Iedereen natuurlijk.’

Het gesprek met haar moeder verliep voor geen van beiden gelukkig. Ze lunchten samen in het restaurant van een warenhuis, waar een jonge vrouw op een podiumpje viool zat te spelen. Alice vond haar best goed spelen, te goed zelfs, en ze had liever gehad dat ze met vertrokken gezicht haar oren dicht had willen houden. Ze vertelde haar moeder van haar vioollessen, om haar te tonen dat ze serieus ermee bezig was. Ze overwoog er een verzinsel aan toe te voegen, dat Madame Donskoy haar had geadviseerd zich op te geven bij de Britten-Pears School in Aldeburgh voor een veertiendaagse stoomcursus van een beroemde virtuoos, maar ze zag ervan af. Ze wilde niet zowel tegen haar moeder als tegen Tom liegen.

‘Dus het gaat allemaal best goed met jou.’

‘Het loopt wel.’

‘Wil je niet weten hoe het met je kindje gaat?’

‘Het is beter als ik het niet weet. Het is beter om dat helemaal af te kappen.’

‘Vind je het nou niet erg slecht van jezelf om zo weg te lopen? Had je niet kunnen uitleggen hoe je je voelde, kunnen praten?’

‘Als ik dat gedaan had, was ik nooit weggegaan. Dan had ik de moed niet kunnen opbrengen.’

‘Ik heb Mike een paar keer gezien,’ zei haar moeder. ‘Hij heeft het nooit over jou, dat is te pijnlijk voor hem. Hij denkt erover om de flat te verkopen en bij Julia en haar man in te trekken. Catherine en de baby van Julia zijn van dezelfde leeftijd. Ze zal wel gauw vergeten dat ze ooit een andere moeder gehad heeft, als ze dat nu niet al vergeten is. Julia is een prachtmeid, een prachtmoeder, misschien niet zoveel bijzonders om te zien, maar wat bereik je nou met een mooi uiterlijk?’

Alice wou zeggen: dat je in Oxford Street zit te luisteren naar iemand die beter Tsjaikovski speelt dan jij. Marcia zei dat zij, met haar uiterlijk, vast al wel iemand anders gevonden had. Of had ze al een ander gehad voor ze wegging?

‘Zullen we ergens om wedden?’

Haar moeder had nog nooit ergens om gewed met haar en het verbaasde Alice.

‘Ik wil om een heleboel geld, zeg duizend pond, met je wedden dat jij nooit op een concertpodium komt. Nee, dat neem ik terug. Dat jij nooit in een orkest komt. Nou, dat is toch redelijk. Om duizend pond.’

Toen Axel Jonas haar ten slotte belde, was dat op haar werk. Ze zat op haar kamer, naast die van James Christianson. Ze geloofde haar eigen oren nauwelijks toen hij zei wie hij was. Haar mond werd droog, maar ze kon toch de vraag uitbrengen hoe hij aan dat nummer gekomen was. Hij zei van iemand die ze allebei kenden en ze nam dus aan van Jarvis. Axel weigerde er nader op in te gaan. Hij wilde met haar afspreken in een café in West Hampstead, in de Railway of de Black Lion, hij scheen er alles van af te weten.

‘Dat is te dicht bij huis.’ Het was haar eerste stap op het pad van bedrog.

De stilte die hierop volgde, leek haar te gonzen van het lachen. Het was wel degelijk stilte, maar een stilte die warm was van de pret. Toen zei hij heel luchtigjes dat ze naar een tent in Kensington konden, vlak bij waar hij woonde.

‘Ik heb jouw merkwaardige neiging niet om grote afstanden te willen afleggen voor een cognacje.’

Ze vroeg zich af waarom ze met een man wilde afspreken die haar het gevoel gaf dat ze voor gek stond. Ze kon hem op geen enkele manier uitleggen dat ze niet wou dat Tom het wist, zonder te impliceren dat ze meer van de ontmoeting verwachtte dan hij in de zin had. En verwachtte ze dat dan? Wat verwachtte ze dan? Ze moest er minstens achter zien te komen waarom hij haar wilde ontmoeten.

‘Het is niet gebruikelijk om dat aan een man te vragen als hij een vrouw mee uit vraagt.’

Hij zei het koeltjes, met een ondertoon van verwijt. Het was net alsof ze tegen de een of andere etiquette had gezondigd. Toen hij de hoorn had neergelegd, besloot ze niet te gaan. Ze kende de man niet, had amper met hem gepraat. Wat stelde een kus nou helemaal voor? De generatie van haar moeder tilde daar misschien zwaar aan, maar de hare niet.

Het was ontzettend moeilijk om weg te komen bij Tom, die slapend of wakend al zijn tijd met haar door wilde brengen. Alice verzon een leugen over het herstellen van de breuk en zei dat ze haar vader en moeder wilde gaan bezoeken in Chelmsford.

‘Dan ga ik mee,’ zei Tom. ‘Ik wil je ouders graag ontmoeten.’

‘Het is al erg genoeg voor ze dat ik bij Mike ben weggegaan,’ zei Alice. ‘Heb je er enig idee van hoe ze zullen reageren als ik met een andere man aan kom zetten?’

‘Daar zullen ze toch aan moeten wennen, nietwaar?’

‘Nog niet,’ zei ze, maar amper wetend wat ze daarmee bedoelde.

Tom was in een van zijn driftbuien uitgebarsten. Deze keer smeet hij een bord kapot. Toen ze opschrok en een kreet uitstootte, maaide hij met zijn armen en veegde het servies van tafel. Ze probeerde de kamer uit te komen en hij versperde haar de weg, beschuldigde haar ervan dat ze niets om hem gaf, dat ze hem net zo behandelde als ze haar man had gedaan. Alice zei dat ze wel om hem gaf, wat in zekere zin ook waar was, en hij ging ertegenin en raasde nog wat door, barstte toen in tranen uit en viel snikkend in haar armen, iets wat hij nog niet eerder had gedaan.

Ze had er grote behoefte aan om met iemand over Axel Jonas te praten. Als ze met Tom over hem zou praten, was het afgelopen. Eén woord over hem tegen Tom en niks afspraakje in een café in Kensington, niks kilometers reizen voor een cognacje. Hij was een vriend van Jarvis. Ze overwoog om over hem te praten met Jarvis, maar toen ze hem op een avond na haar werk in de vestibule tegenkwam, drong het tot haar door dat ze dan zou moeten uitleggen hoe ze Axel kende, dat ze hem in de Tussenklas had gelaten toen Jarvis er niet was en bovenal waarom ze het nog niet eerder over hem had gehad.

Dus zei ze maar, toen hij haar vroeg of ze het niet vervelend vond om in het spitsuur helemaal van Holborn te komen: ‘Ik wist niet dat jij wist waar ik werk.’

Hij keek haar onderzoekend aan, en terecht natuurlijk. ‘Ik weet het van Tina.’

‘Ach ja, natuurlijk.’

‘Het interesseerde me,’ zei hij, ‘omdat het gebouw waar jij werkt pal naast het gebouw staat waar de schacht in uitkomt. Het is een grote schacht waar vroeger een trap door liep naar de Central Line. Toen ze de roltrappen aanlegden, hebben ze de trap daar uitgebroken en de schacht vergroot voor meer ventilatie. Van het dak van jouw gebouw af moet je in die schacht kunnen kijken.’

Ze had moeten bedenken hoe gefixeerd hij was op ondergrondse treinen en hoe weinig belangstelling hij over het algemeen voor iets anders had. Hij had zonder het te weten haar vraag beantwoord, maar liet haar nog meer in het ongewisse over hoe Axel aan het telefoonnummer van Angell, Scherrer en Christianson gekomen was. Ze liep naar boven. Er brandde licht op de gaanderijen maar niet in de vestibule beneden, en toen ze omlaagkeek, zag ze Jarvis daar nog staan alsof hij gevangen was in het web van een monsterlijke spin op de plek waar de kroonluchter zonder licht zijn schaduw wierp.

Ze was nu absoluut vastbesloten niet naar haar afspraak met Axel te gaan. Er waren zonder dat al genoeg complicaties in haar leven. Ze ging niet, en voor het geval hij haar weer op het werk zou bellen, zou ze de telefoniste vragen hem niet door te verbinden. Hij zou niet nog eens naar de School komen, ze zou hem nooit meer zien. Over een week of wat zou hij vergeten zijn.

Die zaterdag was ze nog voor Axel in het café op Cheval Place. Hij liet haar een kwartier wachten. Ze had een glas wijn besteld en opgedronken en wilde net weggaan. Ze was bijna opgelucht dat hij niet gekomen was. Nu zou er geen bedrog meer zijn, geen moeilijke beslissingen, twijfels, innerlijke vragen, voornemens.

Toen hij kwam verontschuldigde hij zich niet. Hij zei: ‘Hé, hallo,’ alsof ze elkaar hun leven lang al kenden en hier elke week om deze tijd kwamen.

Hij had nog steeds die sjofele, krappe zwarte jas aan die bijna tot op zijn enkels reikte. Zijn baard was geknipt, zijn gezicht was erg bleek. Het dikke, zwarte, licht golvende haar was in een staart gebonden met een zwart bandje. Alice vond dat hij leek op een figurant in een televisiespel over Freud. Hij bestelde nog een glas wijn voor haar en nam zelf een cognac. Ze zag dat hij een zware, massieve ring droeg, met ribbels van om en om wit en rood goud, aan de wijsvinger van zijn linkerhand. Die ring had hij bij hun eerste ontmoeting niet gedragen, dat wist ze zeker. Alice had er een vreemd gevoel over. Ze vond het best dat een man een ring droeg, maar niet dat hij hem soms wel en soms niet droeg, en niet aan zijn wijsvinger.

Hij vroeg haar merkwaardig genoeg hoe het met Jarvis ging. Ze wist niet wat ze daarop moest zeggen.

‘Hij gaat volgende week naar Rusland,’ zei ze.

‘Aha, de geheim agent.’

‘Hij gaat ondergrondse spoorwegen bekijken.’

‘De man die naar voorbijrijdende treinen kijkt.’

‘Ja, zo kun je het wel stellen. Hij blijft een hele tijd weg. Hij gaat nieuwe metrosystemen bekijken.’

‘Die Jarvis toch.’

Ze nam een slok wijn. ‘Wie ben jij?’ vroeg ze. ‘Wat doe jij?’

‘Ik ben fotograaf. O, en berenleider.’

‘Dat meen je niet,’ zei ze, net als Tom. Waarom nam ze het spraakgebruik van mannen over?

Hij begon te lachen. ‘Welk onderdeel dan niet? Eigenlijk ben ik psycholoog, maar ik ben nooit een praktijk begonnen. Ik ben trouwens nog nooit kostwinner geweest.’

‘Ja, dat wil ik wel geloven. Wat bedoel je met berenleider?’

‘Ik vermaak het publiek in de Ondergrondse samen met een dansende beer. Geen echte beer, zie je. Een verklede man.’

‘Dan heb ik je gezien!’ riep ze uit. ‘Ik was met een groep aan het muziek maken in de metro en toen zag ik jullie!’

De kilte was weer in zijn stem terug. Hij had een lage, zachte stem die heel warm en heel kil kon klinken. ‘Ik neem aan dat duizenden ons gezien hebben,’ zei hij. En nu heel ijzig, met doffe stem: ‘Ik ben gek, weet je.’

‘Ik merk het.’

‘Nee, je neemt me niet au sérieux. Maar ik meen het. Ik ben gek. Ik ben krankzinnig.’

‘Ze zeggen,’ zei ze luchtig, ‘dat als je het weet, dat je het dan niet bent.’

‘Maar dat is helaas niet waar. Dat is het ergst, gek zijn en het weten.’

Hij keek haar heel strak aan. Ze dacht, inwendig rillend, hij heeft gelijk, het is echt zo, hij is gek. Ik ga, dacht ze, ik sta op en loop hard weg. Hij lachte, een warme, aanstekelijke, rationele lach.

‘Ga mee, ik wil met je lunchen.’

Ze verwachtte een snackbar of hooguit een bistro. Hij nam haar mee naar een exclusief restaurant in Walton Street waar de gerant hem uitermate beleefd liet kiezen uit een collectie dassen voor hij hen naar een tafeltje bracht. Axel koos er eentje uit, niet direct zonder slag of stoot, maar met een nietszeggend lachje. Alice voelde zich niet gekleed genoeg en was zich pijnlijk bewust van haar spijkerbroek en armoedige bloes met vest.

Ze dronken champagne en toen nog meer wijn. Toen ze op de helft waren, drong het tot Alice door dat dit de duurste maaltijd ging worden die ze ooit gegeten had. En dan te bedenken dat ze Tom had verweten te veel geld uit te geven aan de afhaalchinees.

Hij begon over Jarvis. Ze kenden elkaar via Ivan, ‘de beer’, die bij Axel in dezelfde flat woonde en een studiegenoot van Jarvis was geweest. Hij converseerde geïnteresseerd en heel vriendelijk. Hij vroeg haar naar het huis, naar de Cambridge School, hoelang ze er al woonde, wie er nog meer woonde. Hij had, legde hij uit, er geen idee van gehad dat Jarvis huisbaas geworden was.

‘Daar leeft hij van,’ zei ze. ‘Het is zijn bron van inkomsten.’

Ze vertelde hem over de kamers, met naam of nummer van de klas nog op de kamerdeur, en over wie waar woonde. Hij luisterde. Toen leek zijn belangstelling te verflauwen. Hij praatte over haar. Ze moest hem vertellen over haar muziek, over haar streven.

Terwijl ze praatte, bekeek hij haar aandachtig. Zo moest het toegaan bij psychoanalyse, dacht Alice. Axel leek te luisteren en elk woord te wegen, soms vormden zijn lippen een half lachje, soms kwam de diepe ernst in zijn gezichtsuitdrukking terug. Weer trof haar het priesterachtige van zijn uiterlijk, de beschouwelijke blik, de ogen van een ziener. Wat hij gezegd had over gek zijn kwam haar nu belachelijk voor. Toen ze uitgegeten waren, toen hij had betaald met een gouden American Express-kaart – weer een verrassing – rezen er vragen bij haar over dat priesterachtige, over zijn nonchalante koelheid. Wat gingen ze nu doen? Wat zou hij van haar verwachten?

Hij had haar verteld dat hij een flat had ‘net om de hoek’. Die Ivan woonde er ook, maar was nu misschien niet thuis. Alice, die altijd gedacht had dit soort situaties aan te kunnen, wist nu gewoon niet wat ze zou doen als Axel haar op een bepaalde manier aankeek en op een bepaalde toon zou vragen of ze met hem mee naar huis zou willen gaan. Ze dacht terug aan die kus. Maar de man die nu naast haar liep op Beauchamp Place leek wel een heel ander iemand dan degene die haar gezicht had beetgepakt en haar mond naar de zijne had gebracht.

Toch nam ze aan dat ze de kant van zijn flat op liepen. Ze liep door. Hij praatte niet meer tegen haar. Aan het eind van de straat, in de Brompton Road, stond hij stil, draaide zich om, keek haar aan en ze was gebiologeerd. Haar benen waren slap geworden. Ze stond hem aan te gapen met haar hand voor haar mond.

Het ging allemaal heel snel. Ze kon nauwelijks bevatten wat er gebeurde. Hij had een taxi aangehouden, hield het portier voor haar open en gaf, terwijl zij instapte en zonder achter haar aan te komen, de chauffeur opdracht haar naar de straat te brengen waaraan de Cambridge School lag in West Hampstead en hij drukte hem vijf pond in de hand. Ze leunde ontdaan achterover in de taxi. Hij had vast wel afscheid van haar genomen, ze zou wel iets teruggezegd hebben, maar ze wist absoluut niet meer wat. Het was een schok, maar wat had ze dan verwacht?

De belofte van een soort toekomst, een regeling voor een volgende ontmoeting. Hij liep weg zonder om te kijken en ze dacht dat ze nooit meer iets van hem zou horen.

Hij belde haar de donderdag daarna op haar werk op. Ze had gerepeteerd wat ze zou zeggen als dit zou gebeuren, maar die donderdag had ze inmiddels de hoop of de angst laten varen dat het zou gebeuren. Ze wist nu al niet of ze in verband met Axel hoop voelde of angst. Ze was van plan geweest om te zeggen: nee, onmogelijk, het spijt me, ik kan niet, maar in plaats daarvan zei ze ja, goed. Ze zouden elkaar op dezelfde plek, in hetzelfde café ontmoeten.

Die tweede zaterdag werd ze al heel vroeg wakker. Het was nog pikdonker. Het vertrek van Jarvis naar Rusland had haar wakker gemaakt, het zacht en voorzichtig achter zich dichttrekken van de voordeur. Voor Jarvis geen taxi. Die nam de Jubilee-Line-trein van West Hampstead naar Green Park en de Piccadilly Line, die helemaal doorgaat naar het eindpunt op Heathrow. Vlucht BA 872 van British Airways vertrok naar Moskou om 9.15 uur.

Alice piekerde wat ze voor Axel zou aantrekken. Ze had niks, ze bezat geen mooie kleren. Haar beste kleren droeg ze naar haar werk. Ze voelde zich vernederd dat het haar iets kon schelen, dat ze er zelfs maar over nadacht hoe ze eruit zou zien voor die man die haar plaagde, die haar gebruikte, die te laat zou komen opdagen in een overhemd zonder das en met een jas aan die alleen een bedelende zwerver bij de ingang van de metro droeg.

Tom lag rustig naast haar te slapen. Hij was zo knap dat het een genot was om naar hem te kijken. Niet één vrouw die Tom kon krijgen zou ook maar een blik aan Axel wijden. Alice stond op en trok stil de gordijnen open om het grijze licht van de winterse dageraad binnen te laten. Tom sliep door. Hij werd nooit wakker van licht. Ze bekeek haar schamele garderobe, op zoek naar iets flatteus om voor Axel te dragen.

Deze keer was hij vroeg, hij was er al toen ze binnenkwam. Zijn cognac stond op tafel voor hem en er was een glas champagne voor haar. Hij stond op en nam haar beide handen in de zijne, en ze voelde de zware geel- en roodgouden ring aan zijn wijsvinger in haar handpalm dringen.

Vrijwel de eerste woorden die hij tot haar richtte, waren: ‘Ik wou dat we elkaar later op de dag konden ontmoeten. Ik vrij niet graag ’s middags.’

Ze bloosde. Het toestromende bloed verhitte haar gezicht niet alleen, maar de snelle stroom bleef daar en bonsde. Ze trok haar handen uit de zijne en ging zitten.

Hij lachte om haar en gaf haar weer het gevoel dat ze voor gek stond.

Tom had Alice beloofd dat hij zich aan zou melden voor de verschillende muziekopleidingen waarvan zij een lijst had opgesteld. Hij had die belofte al ruim een week geleden gedaan, maar had nog niets ondernomen. Hij kon zich niet voorstellen dat hij weer naar college zou moeten om les te nemen met studenten van twintig. Het lag anders voor Alice, die al afgestudeerd was en geen verdere vooropleiding nodig had, maar die als ze wilde, kon volstaan met audities bij orkesten. Tom was met zijn muziekopleiding gestopt omdat hij ziek was, omdat hij hoofdpijn had en zich niet kon concentreren, en als er even niet zo aardig of vleiend tegen hem gepraat werd, werd hij doldriftig. Zou dat nu anders zijn? Zijn hoofd was niet meer zo pijnlijk, maar hij wist zeker dat hij nog steeds niet in staat was om zich te concentreren, en net als toen gaf hij elke dag wel een staaltje van zijn driftbuien.

Hij was nu zelfs kwaad omdat Alice deze week voor de tweede keer naar haar ouders was en nogmaals had geweigerd hem met haar mee te laten gaan. Dat ze alleen naar haar ouders ging, maakte hem onzeker. Hij was bang dat ze haar tot van alles en nog wat zouden overhalen – zo niet dat ze terugging naar Mike, dan toch dat ze haar opleiding zou vervolgen, dat ze dat idiote idee van haar zou doorzetten om in Brussel te gaan studeren. Ze konden haar daar zelfs wel geld voor aanbieden. Tom wist dat hij zelf aan geld moest zien te komen.

Een tweede James Galway zou hij niet worden. Hij zou nooit een Thomas Allen zijn. Hij was behoorlijk trots op dit blijk van zelfkennis, dat hij het onder ogen zag en aankon. Al dat talent van hem, zijn spel en zijn zangstem, waren voorgoed afgekapt die avond op de donkere weg bij Rickmansworth. Hij keek naar zijn slechte hand, probeerde zijn pink te buigen en werd toen dat niet lukte overspoeld door medelijden met zichzelf.

Ging zijn grootmoeder maar dood! Hij had er Alice niet bij nodig om hem te vertellen dat hij zo niet mocht praten, mocht denken. Hij was vroeger op haar gesteld geweest, was dat nog. Terwijl hij op de School zat te wachten tot Peter en Jay hem kwamen ophalen, bedacht Tom dat hij in plaats van met hen naar de Ondergrondse te gaan ook op bezoek kon gaan bij zijn grootmoeder. Waarom kon hij niet tegen haar zeggen: je hebt me het geld voor later beloofd, geef me er nu alvast wat van? Ze kon alleen maar weigeren, en misschien ook niet.

Hij zou een huis kopen waar hij en Alice konden wonen en als Alice dat wilde, kon hij voor een jaar met haar naar Brussel gaan. Hij bedacht hoeveel ze van hem zou houden als hij dat voor haar mogelijk maakte. Als ze terugkwamen, zou hij een zaak beginnen. Hij zou muziek blijven maken in de metro, muziek maken in de metro was wat hij het liefste deed, dat gaf hem echt meer voldoening dan wat hij ook daarvoor had gedaan, maar hij zou daarnaast ook een zaak beginnen. Iets met muziek. Tom was op school goed geweest in houtbewerking, hij was handig met zijn handen en hij dacht wel dat hij het vioolbouwen kon leren. Hij zag een aangenaam beeld voor zich van zijn leven met Alice over tien jaar, het huis vol violen die klaar of nog in aanbouw waren, Alice als tweede viool in een orkest ergens in het noorden, of misschien had ze dat opgegeven om hun kinderen te krijgen. Aan de buitenkant van het huis in een voorstadje van die stad in het noorden zou hij een uithangbord ophangen met een viool erop geschilderd. Hij had op school ook aardig kunnen schilderen.

Deze keer nam hij haar niet weer mee naar dat restaurant of naar een ander, maar bestelde hij broodjes in de bar. Hij was moe, zei Axel. Hij was om zes uur opgestaan om Jarvis op Heathrow uit te zwaaien. Ze waren met hun allen geweest, allemaal oude vrienden, die samen op het eindstation koffie hadden gedronken. Ivan was er ook bij geweest, maar die was zo verstandig geweest om naar huis en naar bed te gaan.

‘Ik moet je iets vertellen,’ zei hij tegen Alice, maar hij wou er niet verder op ingaan.

Het was niet geweldig in het café, rokerig en druk. Ze hadden wel een piepklein tafeltje met een marmeren blad gevonden en ijzeren stoeltjes, maar zaten in een donkere hoek weggedrukt. Er was nergens anders plaats. Axel kwam terug met broodjes kaas en augurk waar Alice geen trek in had, nog een cognac voor zichzelf en een glas caféchampagne. Ze moest steeds denken aan wat hij gezegd had over ’s middags vrijen. Het was de merkwaardigste opmerking die er ooit tegen haar gemaakt was. Ze dacht erover na en vroeg zich af of het een grap was geweest of echt gemeend. En toen ze opkeek en zijn blik opving, had ze het onrustige gevoel dat hij wist dat ze hieraan dacht. Het kon weliswaar niet, maar ze had het gevoel dat hij altijd wist wat ze dacht.

‘Wat wilde je me vertellen?’ vroeg ze ten slotte.

Hij leek oprecht verbaasd. ‘Wilde ik jou dan iets vertellen?’

‘Dat zei je. Je zei dat je me iets te vertellen had.’

‘Ach, ja. Dat is ook zo. Ik ben benieuwd wat je ervan vindt’.

Hij keek naar haar, dacht ze, als een bioloog naar een slachtoffer van vivisectie, koel, belangstellend zonder een greintje meegevoel. Zijn uitdrukking veranderde snel. Hij werd gevoelig, bijna teder. Hij stak de hand uit met de ring eraan en greep over de tafel heen naar haar hand. Hij pakte die niet beet, maar streelde haar vingers. Hij lachte spijtig.

‘Ik hoop dat je het fijn vindt. Wil je alsjeblieft net doen of je het prettig vindt, ook als het niet zo is? Toe, Alice.’

‘Weet ik niet,’ zei ze, als een klein meisje.

‘Toe nou, je weet het best, het moet. Ja of nee?’

‘Ja.’

‘Ik kom bij jou in huis wonen.’

Ze zei niets. Even dacht ze dat ze het verkeerd gehoord had of dat het een uitdrukking was, een soort jargon of verbloeming voor iets anders. Net zoals je, als je iemand wegstuurde, zei dat je hem de deur wees of hem de laan uit stuurde.

‘Het spijt me. Ik weet niet wat je bedoelt.’

Hij herhaalde wat hij gezegd had, scherp door zijn overdreven geduld. ‘Ik kom bij jou in huis wonen. In het huis waar jij woont. Ik heb er een kamer gehuurd – nou ja, twee kamers.’

‘Dat kan toch niet? Het is het huis van Jarvis.’

‘Toe nou, Alice,’ zei hij, en de vingers streelden de hare weer. ‘Waar zie je me voor aan?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Hoe dacht je dat ik het bedoelde? Dacht je dat ik het kwam kraken? Ik heb het Jarvis gevraagd, natuurlijk. Of eigenlijk heeft Jarvis het mij gevraagd.’

‘Maar waarom wil je het? Je hebt toch een huis.’

‘Ik kan niet met een beer samen blijven wonen.’ Hij lachte een beetje. Ze zat hem aan te gapen. Haar hand voelde aan alsof hij zou smelten door die vederlichte streling. ‘Ik kan met niemand samenwonen. Alice, je hebt beloofd dat je zou doen alsof je het fijn vond.’

Had ze dat beloofd? Ze was verdoofd door zijn mededeling. Ze had geen idee van haar gevoelens.

‘Ik krijg de Vijfde en het Tekenlokaal,’ zei hij. ‘Hij zei dat die leegstaan.’

Dan zou hij boven haar en Tom wonen, op de tweede verdieping bij Jed en de treintjes en de bel. Het zou niet altijd middag zijn. Ze voelde dat ze weer bloosde en hij zag het. Ze merkte dat hij het zag aan dat lacherige trekje van hem. Ze had al heel lang niets meer gemerkt van de aanwezigheid van anderen in de bar, of van de rooklucht of het opklinkende gelach. Ze waren alleen. Ze voelde zich heel zwak en kwetsbaar. Hij verstevigde zijn greep op haar vingers en pakte ze beet.

‘Waar geloof jij in, Alice?’

Ze tastte het terrein af, bezorgd om wat hij bedoelde.

‘Bedoel je in God of principes of zo?’

‘Wat je maar wilt.’

‘Muziek...’

‘Ha, dat dacht ik al.’

‘En jij?’ Ze fluisterde het.

‘Ik? Ik geloof in liefde. Eeuwigdurende liefde, liefde tot over het graf. Wraakzuchtige liefde en vergelding.’

Hij bracht haar hand naar zijn lippen en drukte er een lange kus op. ‘En nu moet je me vergiffenis schenken. Ik moet weg.’

Ze kon niet geloven dat ze dit echt hoorde. Ze hoorde zichzelf fluisteren: ‘O nee, toe nou...’

‘Maar mijn beste, ik heb een afspraak waar ik mij beslist aan dien te houden.’ De bekakte stem was vrijwel onherkenbaar. Hij lachte om haar verwarring. ‘Toe, Alice, kijk niet zo. Volgens mij ben je wel blij dat ik op de School kom wonen.’

‘Ik ben blij,’ zei ze dof.

Weer hield hij een taxi aan, maakte het portier voor haar open en hielp haar instappen.