16

De enige die Tina’s kou overnam was Tom. Alice ging na de vrije kerstdagen weer aan het werk met een gevoel van bevrijding omdat hij niet in de onderdoorgang was op Holborn toen ze naar huis ging. In zijn plaats waren er een man met een drumstel, een man met een gitaar en een meisje dat songs van Tammy Wynette zong.

Ze dacht zoals gewoonlijk aan Axel Jonas en zag zijn gezicht overal in de menigte, op elk perron van de ondergrondse, op foto’s als ze een krant inkeek. In eigen persoon had ze hem niet meer gezien sinds ze hem boven aan de trap waren tegengekomen, maar ze had zijn voetstappen boven haar hoofd gehoord en de vorige avond had ze hem achter de gesloten deur van de Tussenklas gehoord. Tom lag in bed in Vier, zijn eigen kamer, zijn kou uit te zieken. Het was al laat, maar er was een nachtwinkel open in West End Lane. Alice ging weg om aspirine te halen en toen ze terugkwam zag ze door het grote erkerraam een vaag lichtschijnsel, als de bewegende straal van een zaklantaarn.

Het verdween en ze kon zichzelf bijna wijsmaken dat ze het zich verbeeld had. In de hal bleef ze voor de deur van de Tussenklas staan luisteren. Ze hoorde geluiden van binnen komen, niet van voetstappen maar van voorwerpen die verplaatst werden, papieren die over een houten oppervlak schoven, hout dat over hout gleed. Of ze verbeeldde zich dat ze dat hoorde, ze wist het niet zeker.

Ze wist dat het Axel moest zijn. Noch Tina, noch Jed had enige belangstelling voor wat er zich op Jarvis’ kamer bevond. Maar als het Tina of Jed geweest was, had ze de deur opengemaakt en gevraagd wat ze daar deden. Ze stelde zich voor dat ze in het donker bij Axel naar binnen zou lopen en wist dat ze dat niet durfde, dat ze gewoon bang was voor wat er zou gebeuren. Daarom liep ze maar snel naar boven en deed de lichten achter zich uit. Terwijl ze een warme drank voor Tom klaarmaakte en aspirines in een glas water oploste, dacht ze: maar het is toch goed, hij is een vriend van Jarvis, Jarvis heeft hem toestemming gegeven om naar binnen te gaan. Maar ze wist dat het dat niet was waar ze over piekerde.

Later hoorde ze hem naar boven komen. Om naar de trap naar de tweede verdieping te lopen, hoefde hij niet voorbij haar deur te gaan, maar had hij rechtdoor kunnen lopen. Zijn voetstappen kwamen de gaanderij op en stopten voor haar deur. Ze wist dat hij aan de deur zou voelen en als hij die niet op slot vond, zou binnenkomen. Met ingehouden adem wachtte ze verstijfd van angst, ze dacht nog nooit van haar leven zo bang geweest te zijn. Nog nooit van haar leven had ze zo vurig gehoopt.

Hij bleef daar een hele tijd staan. Hij moest daar een volle minuut gestaan hebben, en een minuut kan heel lang duren, voor hij wegliep naar de trap naar boven. Ze hoorde zijn deur boven haar hoofd dichtgaan en het zweet brak haar over haar hele lichaam uit. Ze had niet kunnen zeggen of ze opgelucht was of diep teleurgesteld en ze had geen idee waar ze zo bang voor geweest was.

Voor de zoveelste keer herhaalde ze in gedachten het gesprek waarin hij had gezegd dat hij krankzinnig was. Hij had dat heel serieus en rustig gezegd, zoals een ander gezegd zou hebben dat hij astmatisch was of een pechvogel. En nu was ze, in tegenstelling tot haar aanvankelijke indruk, geneigd om te denken dat hij die term gebruikt had in de zin van vrijgevochten of excentriek of wereldvreemd. Hij zei toen dat hij in de liefde geloofde. In haar herinnering stond zijn gezicht op storm toen hij dat zei, maar misschien was het niet zo, misschien was dat een verzinsel van haar eigen geheugen. Hij geloofde in eeuwigdurende liefde, liefde na de dood. Waarom zou hij haar dat verteld hebben als hij niet bedoelde dat hij haar op die manier zou kunnen liefhebben?

In weerwil van de gangbare opvatting worden er niet veel misdrijven gepleegd in de Londense Ondergrondse.

Zo heeft bijvoorbeeld de politie in Brixton drie keer zo vaak met overvallen te maken als de London Transport Police.

Het meest gangbare misdrijf is ‘ratsen’, een ander woord voor het stelen van portemonnees en tasjes en voor zakkenrollen.

Gravin Teresa Lubienska, een 73-jarige Poolse, werd in 1957 neergestoken in een dalende lift op Gloucester Road. Het was laat in de avond van een zomerse vrijdag. In 1983 werd een kaartjesverkoper doodgeschoten met een geweer met afgezaagde loop. Hij stierf niet door hagel of een kogel, maar door met het geweer afgeschoten proppen. Er werden drieëntwintig verdachten ondervraagd, maar de moordenaar werd niet gevonden.

In hetzelfde jaar probeerde een zwerver, Kiernan Kelly, iemand onder een trein te duwen. Hij werd aangeklaagd wegens poging tot doodslag en ingesloten in een cel in Clapham, samen met twee anderen, waar hij toen één van zijn celgenoten wurgde met diens eigen schoenveters. Kelly beweerde dat hij vele moorden had gepleegd en werd in 1983 tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld.

Molestaties in de Ondergrondse zijn meestal het gevolg van drankmisbruik. Wie iemand vraagt zijn sigaret uit te maken, kan neergeslagen worden.

De man die op overvolle perrons rondrent en probeert mensen op de rails te duwen staat bij de politie – helaas weinig fantasievol – bekend als de Wilde Man van Borneo. Hij heeft een wilde bos lang haar en zijn kleren zijn smerig. Een van zijn slachtoffers viel van het perron maar bleef ongedeerd. De ‘prikkels’ lopen door een rail aan de muurkant.

Er is nooit iemand vermoord in een Londense metrotrein. Als er ooit iemand verkracht is, is dat niet bekend. Aanranding komt veelvuldig voor. De politie noemt dat ‘spitsroeden lopen’. Het valt moeilijk uit te maken hoeveel hiervan opzettelijk gebeurt of het gevolg is van het soms ongelooflijk dicht op elkaar gepakt zijn tijdens het spitsuur.

Er zijn natuurlijk mannen die in het gehate gedrang de kans zien om hun fantasieën waar te maken.

Alice liep het station Holborn in en ging de roltrappen af. De flarden muziek die haar tegemoetkwamen verbaasden haar, want het was de muziek van Tom, uit zijn repertoire van populaire klassieken: Eine kleine Nachtmusik, gevolgd door een wals van Strauss toen ze naderbij kwam. Het kon Tom niet zijn, tenzij hij razendsnel was opgeknapt. Ze ging de hoek om en zag voor zich uit een groepje in een ruime bocht van de tunnelmuur: Peter met zijn gitaar en Jay met zijn tenorsax, een beer die met sjokkende stappen ronddanste en Axel die in een kazoo neuriede die hij van een kam en een velletje papier had gemaakt.

‘Dit is geen raar toeval of zo,’ zei Peter. ‘We wisten dat je hierlangs moest.’

Ze waren niet opgehouden met spelen. De beer was niet opgehouden met dansen. Alleen Axel liet zijn instrument varen, verfrommelde het papier en stopte de kam in een zak van zijn lange donkere jas. Hij keek haar met een flauw lachje aan. Ze ging met haar rug tegen de muur staan om de stroom van mensen niet in de weg te staan. Dit was verontrustend, dit gebeuren. Ze had heel even het gevoel, en bande het snel uit, dat ze elkaar allemaal al jaren kenden en op de een of andere manier hadden samengezworen, dat ze lachten om haar goedgelovigheid en verwarring.

Maar Peter besloot de wals met een lange riedel op de snaren en mompelde tegen haar: ‘Ze waren zo vriendelijk om voor Tom te willen invallen. We kwamen ze tegen toen we hem gingen ophalen. De beer is een groot succes.’

De beer hoorde het en graaide naar haar, zwaaiend met zijn zware kop. Alice kon het gezicht van de man net tussen de kaken door onderscheiden, een lelijk, slecht gevormd gezicht met een lepelvormige neus. Hij zag haar kijken en keerde zich met een ruk af. Ze probeerde te lachen, maar de capriolen van de beer konden haar al evenmin bekoren als Cecilia. Toen trok Axel hem weg, noemde hem Bruin en zei dat hij zich niet als een ongelikte beer moest gedragen. Jay pakte de hoed op, keerde hem om boven een papieren zak en zei dat Peter moe was en dat het voor die dag welletjes was geweest.

Ze gingen weg, in de richting van de Piccadilly Line. De beer stapte uit zijn berenpak, maar onthulde zich toch niet helemaal, want hij droeg een anorak met een capuchon, zo ver dichtgeritst dat zijn mond bedekt was. Toen hij bij hen wegliep om naar het noorden te gaan, deed hij dat met de lange, soepele passen van een groot dier. Ze was alleen met Axel, hoewel ze omgeven waren door drommen mensen. Ze stonden op het perron van de Central Line, tegen de muur die volgeplakt was met reproducties van antiquiteiten uit het British Museum.

‘Ik heb met je geliefde gepraat,’ zei hij. ‘Met jouw Tom.’

Ze vond zijn stem betuttelend, een beetje verwijtend, en nu ze opkeek naar zijn ernstige gezicht, zijn droevige, doordringende ogen, zag ze hem opnieuw als een soort priester, als een strenge geestelijke. Die indruk werd nog versterkt door de kleren die hij droeg, die de suggestie wekten van een priesterboord: een wit T-shirt met daarover een zwarte trui met een ronde hals en dan die lange zwarte sjaal. Haar eerste opwelling was om de relatie te ontkennen, om Tom te verloochenen. Ze zei alleen maar: ‘Dat dacht ik al.’

‘We hebben gepraat. Het was heel interessant.’

Hij klonk als een chanteur. Ze vond dat zijn stem het bitse, scherpe van een dreigement had. Ze hoorde de hare schril worden toen ze vroeg: ‘Hoe bedoel je dat?’

Een trage glimlach breidde zich uit over zijn gezicht: ‘Hoe dacht je dat ik het bedoelde? Alice, Alice toch, je dacht dat ik uit de school geklapt had, hè? Je dacht dat ik het over clandestiene afspraakjes en een zekere zoen had gehad. Heb ik gelijk of niet?’

Er was geen ander die haar zo aan het blozen kon krijgen. Ze haatte hem erom. Haar gezicht voelde heet aan en het bloed bonsde erin. De manier waarop hij nu stond, vond ze de vreselijkste overheersende houding waarin een man tegenover een vrouw kan staan, met zijn handen aan weerskanten van haar tegen de muur zodat ze niet weg kon, maar zonder haar aan te raken.

Hij hield zijn hoofd schuin naar één kant, hij leek te luisteren, of te voelen.

‘De trein komt eraan.’

Ze hoorde niets, voelde geen vibratie.

‘Hoe weet je dat?’

‘Van Jarvis.’ Hij liet zijn handen zakken. ‘Ik haat de metro, hij is mijn vijand.’

‘Je kunt een ding geen vijand noemen.’

‘Jawel, dat kun je wel als het zich als een vijand gedragen heeft, als het je kwaad gedaan heeft.’

Zijn ogen flitsten terwijl het sidderen en denderen van heel ver weg de spoorlijn in beweging bracht. De trein kwam met geraas uit de tunnel. De wagons waren al vol, maar er stapte niemand uit. Alice stapte in en werd tegen iemand aan geperst. Het werd zo’n ritje op huis aan waarbij het stationspersoneel eerst ruggen naar binnen moest duwen voor de deuren dicht konden.

Ze zag kans om zich tegen het glazen schot aan te wringen. Axel stond tegen haar aangedrukt. Hij kon nauwelijks anders dan tegen haar aangedrukt staan, het zou net zo gegaan zijn met elke man die achter haar aan was ingestapt. Ze was zich intens bewust van zijn lange lijf, van deze lange, gedwongen omhelzing, want die was lang en duurzaam alleen al omdat de menigte bij de volgende halte niet minder werd, maar toenam totdat er niet één persoon meer bij geperst kon worden.

De trein ging in de tunnel tussen Tottenham Court Road en Oxford Circus langzamer rijden en stopte toen. Er stond iemand tegen Alice aangeperst aan de linkerkant en iemand aan de rechterkant, maar ze was zich niet van hen bewust. Dat wil zeggen, ze was zich wel van hen bewust, maar meer als massieve obstakels dan als mensen, als meubelstukken misschien. Alleen Axel, met zijn borst tegen haar borsten, met zijn heupen tegen de hare en hun benen tegen elkaar aan geperst, voelde levend aan. Ze kon zijn hart voelen kloppen en ze dacht het zijn tempo te horen opvoeren, sneller en sneller, tot het heel snel klopte. Ze probeerde haar ademhaling te regelen als iemand die benauwd of bang is, maar ze bleef maar heel oppervlakkig ademen.

Hij was veel groter dan zij en haar ogen zaten ter hoogte van zijn mond. Ze dacht dat hij naar haar keek, maar ze wilde haar hoofd niet opheffen om het te zien. Ze deed haar ogen dicht. Hij had maar een kleine beweging nodig om haar ogen te kussen. De trein zette zich in beweging. Toen bedacht ze dat hij op deze manier zo dicht bij haar stond als de ene mens maar bij een ander kan staan als ze rechtop staan met hun kleren aan, niet omdat hij het wilde, maar omdat hij geen keus had. Hij stond even onpersoonlijk tegen haar aan geperst als de eerste de beste onbekende in deze overvolle trein.

Toen ze ten slotte haar hoofd ophief om naar hem te kijken, ontmoetten haar ogen de zijne. Zijn hoofd was gebogen. Meteen deed hij zijn ogen dicht. Zijn gezicht vertoonde een uitdrukking van intense gekweldheid; het was niet de irritatie, het ongemak en de ellende van de andere gezichten, maar een soort wanhoop.

Ze rilde. Bij Bond Street vochten ze zich een weg naar buiten. De Jubilee Line-trein naar het noorden was al bijna even stampvol, maar deze keer werden zij en Axel gescheiden, met twee andere lijven tussen hen in geplet. Het leek koud op het winderige perron van West Hampstead na de warme bedomptheid in de wagon. Tom zou zijn arm om haar heen geslagen hebben om haar warm te houden, maar ze verlangde niet naar Tom. Ze voorzag dat ze die avond bij zijn bed zou zitten om hem te verplegen, want dat had hij graag, dat ze hem hapjes zou brengen en warme drankjes, terwijl hij praatte over hoe hij de koning van de bedelaars zou worden, de grootste straatmuzikant aller tijden, de grote vioolbouwer, de Stradivarius van West-Hampstead.

Ze zei kortademig tegen Axel: ‘Kunnen we ergens wat gaan drinken?’

Hij had niets meer gezegd sinds ze hem zijn ogen had zien dichtdoen en de pijn zijn gezicht had zien veranderen. ‘Ik vind de kroegen hier maar niks.’

Zijn reactie, koud, onverschillig, alsof het uitsluitend een kwestie van plaats was en niet of zij samen waren, deed haar in elkaar krimpen. Ze probeerde in diezelfde trant te praten. ‘Prima.’

‘Eigenlijk moet ik niet met de metro gaan,’ zei hij. ‘Ik weet niet waarom ik het doe. Vast uit masochisme.’

‘Soms heb je geen keus.’

Alsof ze niets gezegd had, ging hij door: ‘In feite is het omdat ik mijn geheugen moet opfrissen. Ik moet het weten. Anders vergeet ik het misschien en dat moet niet. Ik moet weten hoe het was.’ Hij keerde zich naar haar toe.

‘We kunnen in het Tekenlokaal wel wat drinken.’

Het kwam zo onverwacht dat het bloed naar haar gezicht gestuwd werd. Ze was blij dat het zo donker was dat hij het niet kon zien. De klammigheid die de lucht verdichtte en verduisterde was als een koude aanraking op haar huid. De trottoirs waren klefferig nat. Auto’s overheersten hier het straatbeeld, er waren maar weinig voetgangers buiten de onmiddellijke omgeving van de stations. Axel lette niet op haar toen ze over de brug liepen en de trap afgingen.

Ze hadden net zogoed elk alleen kunnen zijn, twee aparte huiswaarts kerende forenzen die toevallig naast elkaar liepen. En toen ze bij het hek van de Cambridge School kwamen, liep hij inmiddels voor haar uit, lag een paar meter op haar voor, zodat ze ineens een beklemmende angst voelde dat hij de voordeur open zou maken, naar binnen zou gaan en hem achter zich dicht zou doen voor ze hem bereikte. Maar hij hield de deur open en ging opzij om haar voor hem naar binnen te laten gaan.

Het begon ernaar uit te zien dat het plan van Jasper gedoemd was te mislukken. Dat wil zeggen, zijn plan om het klokkentouw langer te maken en de luiken in vloeren en plafonds weer te openen, zodat het touw weer tot in de vestiaire zou reiken. Toen alleen Jed – en af en toe de havik – nog op de bovenverdieping woonde, had het niet zo moeilijk geleken, vooral nu Jarvis weg was. Jarvis’ verblijf in Drie had het doortrekken van het touw langs de deur van zijn slaapkamer tot een hachelijke onderneming gemaakt. Maar Jarvis was weg en de kamers van Tom en Alice lagen aan de andere kant van het huis. Boven had het touw heel dicht langs de deur van Jed gehaald moeten worden, maar aan de donkere rechterkant ervan, en Jasper was er tamelijk zeker van dat Jed geen reden had om ooit die kant op te lopen.

De dag daarvoor had Tina Jasper verteld dat er een nieuwe huurder in huis was, iemand die Vijf en het Tekenlokaal had gehuurd. Ze zei dat niet met een bijzondere reden, ze maakte gewoon een praatje. Jasper was er niet blij mee. De aanwezigheid van een ander daarboven zou zijn plannen behoorlijk in de war sturen. Het hing er natuurlijk maar van af, had Bienvida opgemerkt, wat voor soort iemand het was. Een vrouw zoals hun moeder zou er niets van merken, een vrouw zoals hun grootmoeder zou het wel merken en het zich ook aantrekken. Een man zoals Jarvis of Brian of zelfs Daniël Korn zou het opvallen, maar Tom weer niet.

Bienvida met de pop die Caroline heette en Jasper met een zaklantaarn stonden in het gangetje voor de deur van het Nat.-Historielab, linksboven aan de trap naar de bovenste verdieping. Er brandde geen licht hier, alleen op de twee verdiepingen daaronder. Het was schemerig, maar niet echt donker. Ze hadden een deel van de loper opgerold en het luik opengewrikt met een schroevendraaier die Daniël Korn had achtergelaten toen hij in de keuken een plank had opgehangen voor hun moeder. Jasper had een nieuwe zaklantaarn, die hij had gekocht van het geld dat hij voor de kerst van Cecilia had gekregen. Hij scheen ermee in het gat, dat een donker, stoffig hol vol oud, ongeschaafd hout en spinnenwebben was.

‘Je kunt het andere gat beneden in het plafond zien zitten. Het is doodgemakkelijk als er niemand komt om ons tegen te houden.’

Nog terwijl hij het zei, hoorden ze de voordeur open- en weer dichtgaan. Ze waren deels ook op de bovenverdieping omdat ze wilden proberen de nieuwe huurder te zien te krijgen. En aangezien Jed in de tuin was bij Abélard, hun moeder uit en voorzover zij wisten Alice bij Tom op de kamer, was het zeer aannemelijk dat dit hem was. Jasper deed snel het luik weer dicht, Bienvida rolde de loper weer terug en ze trokken zich snel terug in het duister van het gangetje. Jasper had verwacht dat de nieuweling voor zich uit licht wilde zien en het aan zou doen, met het knopje beneden aan de trap, en in dat geval zouden hij en Bienvida achter de deur van het Nat.-Historielab wegduiken en door de kier kijken. Er ging geen licht aan, hoewel er voetstappen naar boven kwamen, twee paar voetstappen.

De vrouw was Alice, die vooropliep, snel op het Tekenlokaal af. De man was groot en donker, met een baard en een lange, donkere overjas aan. Jasper herkende Axel Jonas onmiddellijk en sloeg zijn hand voor zijn mond om het niet uit te schreeuwen.

Er was een gootsteen in het Tekenlokaal en stromend water. Axel pakte een fles whisky uit het gootsteenkastje en drie whiskyglazen, waarvan hij er één met water vulde. Een naakt peertje dat in het midden aan het plafond hing, was de enige verlichting en het gaf maar weinig licht. Het was erg koud in de kamer en het voelde klam aan. Axel drukte met zijn teen de schakelaar van een elektrische ventilatorkachel in.

Hij gaf Alice een van de glazen, schonk er vijf centimeter whisky in en een drupje water. Ze hield niet van whisky en zou er nooit uit eigen verkiezing van gedronken hebben. Hij schonk zichzelf precies zo in, gelijke hoeveelheden in eenzelfde glas. De enige stoelen waren recht en gemaakt van glanzend grenen. Hij wees haar met een gebaar van zijn duim naar de ene stoel en ging zelf op een andere zitten, tegenover haar aan de tafel. Het kon haast niet ongezelliger: nog steeds ijskoud, de herrie van de ventilator en het vale peertje dat heen en weer zwaaide op de erdoor opgewekte luchtstroom.

Ze hielden hun jassen aan. Alice wilde net een slokje whisky nemen toen hij haar met één hand tegenhield en zei: ‘Nee, laten we op elkaar drinken.’

Hun glazen klonken tegen elkaar met een verrassend helder, muzikaal geluid voor zulk goedkoop glas. Zijn gezicht stond ernstig, bijna droevig.

‘Op de geliefde van een ander.’

Ze wist niet wat ze zeggen moest. ‘Op jou.’

De whisky die in het glas koud aanvoelde, brandde in haar mond en liep als een sijpelend vuur haar keel in. Ze kon een rilling niet onderdrukken en het ook niet nalaten om zich te verdedigen.

‘Ik heb je niet gezegd dat ik niemand had. Ik heb je niet bedrogen.’

Ze verwachtte dat hij zou lachen, maar dat deed hij niet. De whisky was haar regelrecht naar het hoofd gestegen. Ze was nu al draaierig, ze was nu al een beetje overmoedig.

‘Waarom verwacht je van me dat ik je alles over mezelf vertel? Jij hebt niets over jezelf verteld.’ Ze herinnerde zich dat hij dat wel had gedaan, een beetje maar. ‘Nou ja, alleen wat dingen die ik niet geloof, dingen die niemand kan geloven.’

‘Wat dan?’

‘Je zei dat je krankzinnig was, dat je een hekel hebt aan dingen, aan de metro. Ben je echt fotograaf?’

‘Daar liggen mijn camera’s.’

Er lagen er twee met andere fotospullen op een tafel onder het schilderij van het meisje. Ze keek, knikte. ‘Oké, maar die beer...’ Ze probeerde het weg te lachen. Een opmerking van Tina schoot haar te binnen. Die had het weer van haar moeder gehoord. ‘Vind je dat ik op haar lijk?’

Ze had iets verkeerds gezegd, ze merkte het meteen aan hem. Die dode, glazige blik trok weer over zijn gezicht.

‘Nee. Absoluut niet. Heeft iemand dat dan tegen je gezegd?’ Het kwam zeker doordat ze zo tam keek toen ze knikte dat hij wat aardiger werd. ‘Het is Mary Zambaco, geschilderd door Burne-Jones. Hij was verliefd op haar. Dat kun je wel zien, hè? Misschien lijk je toch wel een beetje op haar.’ Zijn gezicht ontspande en zijn ogen lichtten op. ‘Er is wel een zekere gelijkenis.’ Als tegen zichzelf zei hij: ‘Zou ik je daarom zo aardig vinden?’

Ze was er enorm blij om, sterker nog, het was net of ze ineens dolgelukkig was gemaakt. Het leek ineens niet meer van belang of zelfs maar relevant om hem naar de beer te vragen en waarom hij hier gekomen was of naar zijn lege, werkloze bestaan. Opnieuw raadde hij haar gedachten.

‘Ik heb je toch verteld dat ik psycholoog ben. Je weet dat die allemaal gek zijn. Als je had gehoord dat Freud zoiets gedaan had, dat die in Wenen rondliep met de Beermens, dan had je dat helemaal niet zo onwaarschijnlijk gevonden. Waarom geloof je dan niet in mij?’

‘Dat doe ik wel,’ zei ze. ‘Het spijt me. Het lijkt allemaal zo vreemd.’

‘Het is ook vreemd.’

Hij stond op en pakte de whiskyfles. Ze mompelde nee, nee en bedekte het glas met haar hand. Hij pakte haar pols beet en nam haar hand weg, automatisch, als iemand die een knop indrukte. Er kwam nog eens vijf centimeter whisky in haar glas. Hij schonk nog meer in zijn eigen glas. Ze zat naar hem op te staren, net als bij hun vorige ontmoetingen gegrepen door iets hypnotisch in zijn donkerblauwe blik.

Ze zei licht hijgend: ‘Ik wil je nog iets vragen.’

‘Ik geef misschien geen antwoord.’

‘Dat zal wel meevallen. Hoe ben je aan het telefoonnummer op mijn werk gekomen? Niet van Jarvis. Hij kan het je niet gegeven hebben, want hij wist de naam van het bedrijf niet; hij wist alleen dat ik in een gebouw werk naast een luchtkoker van de metro. Je weet dat hij altijd bezig is met treinen en metrolijnen. Tom kende je toen nog niet. Je wist niet eens dat Jarvis kamers verhuurde.’

Hij was niet naar zijn stoel teruggegaan, maar stond tegenover haar met zijn handen op de tafel. Toen ze de naam Tom zei, zag ze zijn vingers harder op het hout drukken en de knokkels wit worden. Even zei hij niets.

‘Het spijt me, maar ik wil het graag weten.’

Zijn stem klonk anders, zachter, peinzend. ‘Ik ben je gevolgd. Ik ben je ’s morgens een keer vanhier uit gevolgd.’

Dus hij was het tóch geweest.

‘Heb je me gevolgd?’

Hij lachte flauwtjes. ‘Waarom niet? Ben je daar dan niet blij om?’

Het duizelde haar. Ze duwde haar glas weg. ‘Ik wil geen drank meer.’

‘Ben je boos op me?’ Het klonk niet alsof het hem veel kon schelen, benieuwd hoogstens.

‘Nee. Nee, ik ben niet boos. Ik begrijp je niet. Ik weet niet wat je wilt, wat je hier doet.’

‘Ik wil jou,’ zei hij.

Hij trok zijn stoel bij, ging erop zitten en legde zijn handen op haar armen, niet op haar schouders, maar op haar bovenarmen, en streelde met zachte druk door de dikke winterkleren heen. Het was belachelijk dat ze zoveel kleren aanhadden, maar de kamer was nog steeds niet opgewarmd, ondanks de stroom hete lucht. Ze keerde haar gezicht iets van hem af door haar hals te draaien. Hij deed wat hij eerder ook gedaan had toen hij haar kuste, nam haar gezicht in zijn hand en hield het vast, bewoog zijn vingers over de huid en bevoelde het kaakbeen, alsof hij niet kon zien, alsof hij blind was. Hij bracht zijn eigen gezicht dicht bij het hare, dichter- en dichterbij, tot hun lippen elkaar raakten zonder te kussen.

Ze kon de aanraking van die zware kleren niet meer verdragen en maakte haar sjaal los, trok haar jas open. Zijn tong raakte haar lippen aan en likte ze van elkaar. Hij was ruw, als die van een kat. Hij hield haar bij haar hals vast, vlinderlicht en zacht, en zijn vingers streelden de fijne, tere huid achter haar oren. Ze werd slap, haar botten voelden aan als losse touwtjes. De kus was traag en onderzoekend, haast zonder druk, zonder iets hards, hun monden waren van zijde. Ze gleed als vanzelf naar achteren op de bespottelijk harde houten stoel.

Hij maakte haar jas en haar vest en haar bloes open, behendig, lief, zonder haar huid aan te raken, hij kleedde haar uit zoals een ervaren kamenierster het hoorde te doen. Toen ze zijn vingers voelde, waren ze wonderlijk warm in die koude kamer. Hij kuste haar borsten, wreef met zijn lippen over haar huid, hield haar borsten voorzichtig in zijn handen als iemand die een bloem aanraakt.

Ze wist uit te brengen: ‘Ga mee naar je slaapkamer.’

Later bedacht ze dat het was als in een sprookje of een mythe waarbij de betovering wordt verbroken door het verkeerde woord of een verboden handeling. Psyche kijkt naar de slapende Eros en laat een druppel hete olie uit de lamp op hem vallen. De kersverse jonge prinses waagt het haar echtgenoot te vragen waar hij naartoe gaat als hij ’s nachts bij haar weggaat. Maar dat is genoeg, het juiste moment is voorbij, de betovering is verbroken.

Ze had niet met olie gemorst, geen gebod overtreden, niet meer gedaan dan spreken en eerst leek het verstandig, leek het noodzakelijk. Het was haar onmogelijk om het niet te zeggen. Hij tilde zijn hoofd op en bleef even volkomen roerloos. Toen trok hij haar kleren bij elkaar over haar blote borsten. Even hield hij haar vast in een omhelzing van handen om de schouders en wang tegen wang. Het achteloze hiervan, het zuinige, had haar moeten waarschuwen. Maar zij was mijlen ver weg, meegevoerd op vleugelen van begeerte, niet in staat om te denken, niet in staat om zelfs maar diep in te ademen. Ze leunde op hem toen hij haar naar de deur leidde. Zijn arm lag om haar schouder en hield haar tegen hem aan, maar bij de deur nam hij die weg. Hij legde een vinger op zijn lippen en maakte de deur open.

Het was nog steeds donker hierboven. De kinderen waren weg. Het huis was stil en had wat Alice betrof ook wel leeg kunnen zijn. Tegenover hen was de deur van Vijf, zijn andere kamer. Hij nam haar hand tussen zijn beide handen. Vol ongeloof zag ze hem zijn hoofd schudden, tegen haar lachen en zijn hoofd schudden. Hij wreef haar hand als iemand die een kind troost.

‘Niet hier,’ zei hij. ‘Hier kan het niet. Niet met jouw Tom beneden.’

Alice kon hem alleen maar aankijken.

‘Denk na. Wees redelijk. Dat gaat toch niet, niet hier in dit huis.’ Hij fluisterde. ‘Je begrijpt het wel als je even nadenkt.’

Ze vond haar stem terug, een beverig stemmetje. ‘Hoe kan ik nou nadenken?’

‘Niet met jouw zieke Tom hieronder.’ Hij schudde even licht de hand die hij vasthield en liet hem toen voorzichtig los. Nu raakten ze elkaar niet meer aan, waren uit elkaar gegaan, of hij was van haar weggegaan.

‘Het wordt – smoezelig. Het kan zo gauw smoezelig worden, en dat zou ik heel erg vinden. We vinden er wel wat op.’

‘Hoe dan?’ fluisterde ze.

Hij zei alsof hij het over een nobele zaak had, over haar heen kijkend: ‘We zullen de strijd winnen.’

Hij liet haar daar staan. Ze kon niet geloven dat hij zomaar zou weggaan, dat hij haar zou laten staan, maar hij deed het. Hij stak het gangetje over naar de deur van Vijf, legde zijn hand om de deurkruk en draaide die langzaam om, zodat ze heel even in een flits dacht dat hij zich bedacht, dat zijn arm uitgestoken zou worden, zijn hand haar zou grijpen en naar binnen trekken. Hij stapte naar binnen zonder om te kijken en deed de deur dicht. Die glimp van een lachje op zijn gezicht moest ze zich verbeeld hebben.

Ze wou op de deur timmeren en gillen. Maar ze liep naar beneden en wist dat ze naar Tom toe moest, dat ze over een paar minuten naar hem toe moest, dat ze dit niet langer dan een halfuur kon uitstellen, maar nog niet, nog niet; ze ging de kamer van het Hoofd binnen en liet zich op het bed vallen.