De muts van een indiaan
Op onze reizen zijn we gewend geraakt aan het beeld van vrouwen die op het land ploeteren, terwijl de mannen er hun gemak van nemen. Maar wat we op Taquile te zien krijgen is nieuw. Op dit rotseiland in het Titicacameer lopen de heren der schepping te breien. Ze maken mutsen van donkerrode wol volgens oeroude patronen.
We zijn onder de indruk van de stilte, de rust en de schoonheid van het onafzienbare Titicacameer. Op bijna vierduizend meter boven de zeespiegel trekt de open houten boot zilveren rimpels over het water. Er zijn Uros-indianen aan boord. Ze wonen op de drijvende rieteilanden die we onderweg aandoen. De buitenlanders moeten hun naam, nationaliteit en paspoortnummer op een lijst invullen. Een Israëlische student heeft ‘Donald Duck’ opgeschreven. ‘Die grapjas denkt zeker dat hij blijft drijven als we vergaan,’ zeg ik. ‘Wil je dat afkloppen?’ vraagt Gerarda. Dat doe ik, maar het helpt niet; tot ieders schrik komt er opeens zwarte rook uit de motorkast. Om te kunnen kaarten hebben Donald Duck en zijn neefjes het luik dichtgeklapt. De schipper blust het brandje alsof het zijn dagelijkse werk is, maar hij springt uit zijn vel als de eendvogels doodgemoedereerd het luik weer neerklappen om verder te spelen.
De bevolking van Taquile is blij met onze komst. We worden als vorsten ontvangen. Langs de kade staan vrouwen met zwarte hoofddoeken en kleurrijke rokken naast mannen met rode mutsen, die veel weg hebben van ouderwetse slaapmutsen, temeer omdat de dragers gelukzalig weg lijken te dromen boven hun klikkende breipennen.
Om onze slaapplaats te bereiken, moeten we hoger klimmen dan we dachten toen we het eiland naderden. De vrouwen huppelen ons met zware lasten op hun rug voorbij, terwijl wij naar lucht happend onze bagage naar boven zeulen. Onze gastfamilie vangt ons op bij een lemen huisje. We krijgen dikke pannenkoeken. Er zit geen korrel zout in. Na een paar happen delen we ze uit aan de kinderen die nieuwsgierig om ons heen staan.
We installeren ons voor de nacht op de stenen slaapbank. Het is stervenskoud. We trekken alle kleren aan die we bij ons hebben. Er is geen licht, geen water en geen wc. Onder de volle maan hurken we rillend boven een greppel achter het huisje.
In het eerste licht van de dag zien we in het gat van de deur een stokoude, morsige indiaanse. Het is de buurvrouw. Ze komt een kijkje nemen. Iets later verschijnt de dienstplichtige zoon des huizes met een houten geweer. Hij vraagt of we een foto van hem willen nemen en springt voor de camera in de houding.
We informeren wanneer we gaan ontbijten. We blaffen van de honger. Een ontbijt is er niet bij, maar hij is graag bereid een handvol rauwe bonen te ruilen tegen een halflege tube tandpasta. Ze smaken zoet.
We gaan op verkenning uit. In het dorp ontdekken we een piepklein eettentje. Ook is er een loods waar de lokale coöperatie de op het eiland geweven en gebreide spullen verkoopt. We willen een lange rode slaapmuts met een knoedel in de punt, precies zoals de mannen dragen. Ze verkopen alleen platte mutsen. Als we doorvragen, begint de verkoper raadselachtig te glimlachen.
In de namiddag kruist Donald Duck ons pad. Hij is vrolijk. Buiten de coöperatie om heeft hij een door ons begeerde slaapmuts op de kop getikt. Mochten we belangstelling hebben, dan moeten we maar meekomen. Achter een muurtje zit een jonge indiaan, die een bruinige klont uit de punt van een lange rode muts vist. Of wij óók een haal willen. Het geheim van Taquile! Ver van huis en de jaren zeventig zitten we samen met Donald Duck en een indiaan uit een muts te blowen. Nog nooit ging de zon zo groot en rood onder.