Allemachtig prachtig

Diep onder de indruk van de graftomben in het Dal der Koningen realiseren we ons hoe kortstondig het leven is en hoe eeuwig de dood. Een souvenirverkoper wringt zich tussen ons in met een dodenmasker van Toetanchamon. ‘Allemachtig prachtig,’ sist hij. Ik grom dat we die kreet onderhand wel kennen. ‘Kijke kijke niet kope!’ kraait hij.

Het verbaast ons dat de man zo dichtbij kon komen. Normaal weet Letty, onze reisleidster, opdringerige verkopers uit de buurt te houden.

Reis je met z’n tweeën in Egypte, dan word je constant belaagd. Een groep biedt bescherming. Wat ons betreft is dat het enige voordeel. Het gros van onze groep redeneert: ‘Als je één tempel hebt gezien, heb je ze allemaal gezien’ – met als gevolg dat we tegen wil en dank mee moeten naar parfumshops, papyruswinkels en pottenbakkerijen. We hebben er schoon genoeg van. Bij ‘leuke dingen’ als ‘gezellig met z’n allen uit eten’ en meedansen met buikdanseressen zijn we spelbrekers. Onze reisleidster kan het ook niet helpen. Ze doet wat ze moet doen: de groep bij elkaar houden en bezighouden. En de afspraken met de plaatselijke middenstand nakomen natuurlijk.

Letty heeft prima contact met de toeristenpolitie, wat niet wegneemt dat ze haar in de gaten houden. Als buitenlandse mag ze niet als gids optreden. Dat mogen alleen Egyptenaren. Ze neemt dan ook een risico als ze met de groep in de metro stapt (mannen en vrouwen in aparte treinstellen) naar Kasr el-Sham, de koptische wijk van Caïro. Zodra we aan de poort van dit oudste stadsdeel entree hebben betaald, schiet er een politieofficier op haar af. Hij snauwt: ‘Ik heb je gewaarschuwd dat het de laatste keer was, wegwezen!’ Voordat ze verdwijnt, roept ze ons toe dat ze over een uurtje terug is en dat we maar wat rond moeten kijken.

Gerarda en ik hebben ons als enigen op dit uitstapje voorbereid. Met een plattegrondje in de hand lopen we in de richting van de Moalakka, de ‘Hangende Kerk’, een van de vroegchristelijke gebedshuizen. De groep komt in ganzenpas achter ons aan. Dat is niet de bedoeling. We kunnen voor illegale gidsen worden aangezien en opgepakt. Bij elk steegje kijken we eerst om de hoek en schieten dan snel de straat over – met een rennende sliert achter ons aan. Kruipdoor sluipdoor komen we bij de Hangende Kerk. Daar staat de politieofficier breeduit op ons te wachten. Hij wil weten wie onze gids is. We herinneren hem eraan dat hij die zelf heeft weggestuurd, waarna hij gaat staan smoezen met een oude man met een koptisch kruis om zijn nek. De politieman stelt de oude kopt ter plaatse aan als onze gids. Hij heet Marcus.

Marcus staat zich erop voor dat de kopten rechtstreeks afstammen van de oorspronkelijke Egyptenaren. Zij zouden de eerste christenen zijn. Hij gaat ons voor naar de Ben Ezra-synagoge, de oudste sjoel van Egypte. Daar is weinig christelijks aan. Maar onze gids denkt er anders over. Lang nadat de dochter van de farao hier aan de Nijl Mozes in zijn biezen mandje had gevonden, kwam ook de Heilige Maagd Maria op deze plaats, vertelt hij. Ze haalde er water om, volgens Marcus, ‘de billetjes van haar Goddelijke Zoon te wassen’.

De volgende toeristenattractie, de kerk van Sint-Sergius, staat eveneens in het teken van de vlucht naar Egypte. Marcus laat er geen twijfel over bestaan dat Jozef en Maria en het kindje Jezus gewoond hebben in de crypte, waarop later de kerk gebouwd werd.

Na twee uur loodst onze gids ons naar het metrostation. Letty is opgelucht dat ze ons weer ziet. We belonen Marcus met de opbrengst van een groepscollecte. Terwijl de oude kopt het rolletje pondbiljetten met een routineus gebaar in zijn wijde gewaad laat glijden, zegt hij breed grijnzend: ‘We Christians help each other. Allemachtig prachtig.’