Die van Guernsey

Kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog trok Duitsland een lange neus naar Engeland door de Britse Kanaaleilanden te bezetten. Op Jersey nemen ze nog steeds wraak. Een serveerster denkt dat wij Duitsers zijn. Op de vraag waar onze bestelling blijft, reageert zij met: ‘In de oorlog hadden jullie ook niet zo’n haast.’ Als we haar laten weten dat we een bevriende natie vertegenwoordigen, maakt ze het meteen goed. We noemen elkaar zelfs over en weer ‘love’, wat voor een Nederlandse die langs ons tafeltje loopt aanleiding is om naar haar metgezel te lispelen dat wij typisch lower class people zijn.

Overigens hebben we het sterke vermoeden dat de Duitsers op Jersey en de andere eilanden indertijd wel degelijk haast hebben gehad. Waarschijnlijk zijn ze nauwelijks toegekomen aan de bekende genoegens, zoals het zachte klimaat, de palmenstranden en de Franse keuken. Ze hadden hun handen vol aan de Atlantikwall. Jersey, Guernsey en Alderney waren belangrijke schakels in deze keten van staal en beton die langs de kust van het Derde Rijk uit de grond werd gestampt.

Ons verblijf op Jersey bevestigt dat er ook dicht bij huis wel het een en ander valt te zien. Elke dag maken we lange wandelingen. Niet alleen óver Jersey, maar ook eromheen. Het eiland is namelijk bij eb bijna twee keer zo groot. Het verschil in tij is maar liefst twaalf meter, waardoor de zee bij laag water verandert in een maanlandschap. Wanneer je erin afdaalt, moet je goed de tijd in de gaten houden, want de vloed komt razendsnel opzetten.

Het eiland staat nog volop in het teken van de oorlog. Ruim zestig jaar na de bevrijding houden verschillende musea de herinnering levend aan de tijd dat de bevolking massaal werd geëvacueerd en dwangarbeiders uit heel Europa onder erbarmelijke omstandigheden een netwerk van gangen in de rotsen moesten uithakken. Vooral het voormalige Duitse militaire hospitaal, een groot ondergronds complex, zou huiveringwekkend zijn. Het weerhoudt ons er niet van een toegangskaartje te kopen. We sluiten ons aan bij een groep Amerikanen. De gids, die het heeft over ‘uw onverschrokken vaders en grootvaders die op D-day hun leven voor hun land lieten’, vraagt ons in het Frans of we het kunnen volgen. Zijn we nu ook al Fransen?

We maken ons los van de groep en verdwalen. Het is akelig stil in het verlaten lazaret. We horen hoe onze voetstappen weergalmen. In de verte druppelt een kraan. Alsof de sfeer nog niet onheilspellend genoeg is, floept het licht uit. In het aardedonker houden we elkaar stevig vast. Om ons heen tastend stuiten we op ijzeren bedden. Ze ruiken muf en kraken. Ook horen we geritsel. ‘Vleermuizen,’ fluister ik, maar Gerarda weet wel beter. In een afgesloten ruimte wonen geen vleermuizen. Wel ratten. Terwijl we in elkanders armen staan te kibbelen, vraagt ze zich af waarom we eigenlijk fluisteren. Even voor sluitingstijd bedenkt de medewerker aan de kassa dat er nog mensen binnen kunnen zijn. Het licht floept weer aan.

Met de schrik nog in de benen ontdekken we dat er op de Kanaaleilanden ook een andere oorlog wordt uitgevochten: die tussen de eilanden onderling. Als we een trip willen maken naar het buureiland Guernsey worden we gewaarschuwd. Kijk uit voor die van Guernsey; ze deugen niet. Tijdens ons uitstapje op vijandelijk gebied, waar we trouwens voor Denen worden aangezien, blijkt dat de liefde wederzijds is.

Veilig op onze uitvalsbasis bestellen we in een havenkroegje een Apple Brandy, ons favoriete lokale drankje. We worden van een afstandje uiterst kritisch gadegeslagen door een groepje eilanders. Ze spreken Jèrriais, het plaatselijke patois. Een van hen, een jongeman, komt op ons af en zegt in het Engels: ‘We hebben het erover waar jullie vandaan komen. Ik hou het op Guernsey.’