De hoed van een pope

In Fodele, het geboortedorp van El Greco, zien we een pope lopen. ‘Zo’n hoed zou mooi staan in onze verzameling,’ zegt Gerarda, ‘tussen die pet van de stationschef in Bandung en de tulband van de oude sikh.’

Hoe kom je aan een popehoed? Mijn vrouw raadpleegt het woordenboekje. Wij – zoeken – hoed – pope. Ik noteer: ‘Emmíes – psáchno – kapello – papás.’

Normaal ziet het op Kreta zwart van de popes, maar uitgerekend nu we zo’n geestelijk leidsman nodig hebben, duurt het uren eer we er een in het vizier krijgen. Als ik de eerwaarde met ons eigengemaakte Grieks benader, vlucht hij een huis binnen.

We rijden naar het klooster Moni Kapsa, bekend van de zwarte icoon. Daar moeten popehoeden bij de vleet zijn. Het is een flinke klim. Gerarda mag de rotskerk in; ik niet met mijn korte broek. Ze kijkt om de hoek van de deur: ‘Zo mooi, je weet niet wat je mist.’

Ik geef broeder uitsmijter het notitieblaadje met de tekst over de popehoed. Of hij nu geen raad weet met het fonetisch schrift of dat hij überhaupt niet kan lezen, Joost mag het weten, maar pas als ik de woorden een voor een aanwijs en uitspreek, gloort er herkenning: ‘Emmíes – psáchno – kapello – papás.’ Hij peinst en zwijgt. Zodra Gerarda, nog in hoger sferen, uit de kerk komt, geeft hij te kennen dat we moeten ophoepelen. Ze is verbaasd: ‘Wat heb je nú weer gedaan?’ ‘Ik deed het voor jou,’ zeg ik gelaten.

Ik moet en zal een popehoed te pakken krijgen. Ik bel het Nederlands consulaat of ze het adres hebben van een popehoedenfabriek. Ze kunnen me niet helpen. ‘Er zijn geen popehoeden voor toeristen,’ zeggen ze.

Gerarda voorziet dat mijn fanatieke jacht onze hele vakantie gaat beheersen, net zoals toen ik in Spanje achter een pet van de Guardia Civil aan zat. We spreken af dat ik de popehoed vergeet en dat we ons Kreta-programma afwerken. Er is genoeg te zien en ook te doen, want onze huurauto is een ramp. Om de haverklap staat het koelwater te koken. We bezoeken de Minoïsche en Myceense nederzettingen, huiveren in het klooster van Arkadi waar de Turken een bloedbad aanrichtten, lopen door de Samaria-kloof en puffen uit op het palmenstrand van Vai.

Ik kan de popehoed maar niet uit mijn hoofd zetten. In Iráklion onderneem ik een laatste poging. Op een kroegterras vol mannen bied ik een rondje raki aan. En nog een. En nog een. Ze vinden mij een toffe peer. Ze geven zelf ook een rondje. Gerarda past. Griekse raki wordt gestookt van druivenschillen en dat is te merken. Ik rijg een reeks woorden uit het woordenboekje aaneen en lees hardop voor: ‘Ollandiki – ándras – dinatoos! – Kathé – nichta – pollá! – Jienekka – koerasména: – alli – jienekka!’ Het is een schot in de roos. Ze glunderen boven hun glaasjes en kijken steels naar mijn vrouw. Ze wil weten wat ik zei. ‘Mannenpraat,’ zeg ik.

‘Dat begrijp ik, maar wát precies?’

‘Hollandse man sterk! Elke nacht vaak! Vrouw moe: andere vrouw!’

‘Waar is dat voor nodig?’

‘Ik moet ze op mijn hand krijgen.’

Ze staat op. ‘Ik ga naar het hotel, als je mee wilt moet je snel zijn.’ Ze helpt me overeind. Voor we uit het zicht verdwenen zijn, draai ik me om en roep: ‘Emmíes – psáchno – kapello – papás!’ Nadat ze me als een kind naar bed heeft gebracht, verzucht ik: ‘Was ik maar een pope, dan had ik een hoed.’

‘Maar dan had je mij niet.’

Op de laatste dag ontdekken we zowaar een winkel in religieuze artikelen. Ik vraag Gerarda buiten te blijven. In de winkel vertel ik dat ik een popehoed nodig heb voor educatieve doeleinden. De winkelier moet me teleurstellen. Die mag hij niet aan mij verkopen. Ik leg uit dat ik als rooms-katholieke priester mijn banden wil versterken met de Grieks-katholieke Kerk. Hij wijst naar Gerarda die naar binnen staat te turen en zegt dat roomse priesters niet mogen trouwen. Ik leg mijn vinger op mijn lippen: ‘Ssst... het is mijn vriendin.’ De winkelier knikt. Hij begrijpt het. Ik zegen hem en verlaat de winkel met een popehoed.