Haat jegens de kater
Het gaat niet goed met Roland van Wilma, onze Nederlandse vrienden in Dalmatië. We zitten aan de rakija op het balkon van hun huis op het eiland Pašman. Wilma heeft Roland in zijn rolstoel met zuurstoffles en al in de zon gezet. Hij heeft een piepklein katje op schoot. Eén oogje is troebel en puilt uit. De afgelopen nacht drong een vreemde kater het huis binnen en nam het kleintje te grazen. Dat mag dan de aard van het beestje zijn; bij Roland sloegen alle stoppen door. Hij briest en snakt naar adem. We zijn ons ervan bewust dat ons bezoek tevens ons afscheid van hem zal zijn, maar hopen toch dat het nog niet zover is. ‘Rustig Rol,’ maant Wilma.
Onze vrienden wonen met hun katten in het dorpje Nevidjane. Iedereen in Kroatië kent dit plaatsje van een tv-spotje, waarin de vader van een meisje dat eindeloos aan de telefoon zit zich opwindt over de kosten, temeer omdat zij volgens hem ‘een of andere kikkerbillenvreter’ uit Nevidjane aan de lijn heeft, waarmee de Italianen bedoeld worden die op de eilanden voor de Kroatische kust wonen.
Minder bekend van Nevidjane is dat het dorpje een klokkenluider heeft die Boris heet en Quasimodo genoemd wordt en dat deze Boris door de pastoor, Don Stipe, aan de kant gezet werd toen de parochie voldoende geld bijeen had gebracht voor de aanschaf van een elektronische luidinstallatie.
Roland, weer wat tot rust gekomen, zit op zijn praatstoel. Hij citeert George Bernard Shaw, die schreef dat God op de laatste dag van de schepping de kroon op Zijn werk zette door uit een mengsel van tranen, sterren en de adem van de zee, de Kornatiarchipel te boetseren. Het waren deze eilanden die voor Roland en Wilma de doorslag gaven om hier voorgoed te blijven.
Toen bleek dat het sprookje voor Roland van korte duur zou zijn, kochten ze een graf op het kerkhofje buiten het dorp. Ze hadden het vertikt om mee te betalen aan de elektronische klokkenluider, maar aan de kosten van de asfaltering van het pad naar de laatste rustplaats wilden ze graag bijdragen, want bij slecht weer kwam de begrafenisstoet altijd onder de modder op het kerkhof aan.
Overigens is ‘graf’ een groot woord voor de betonnen bak nummer 82, waar ze 1900 Deutschmark voor moesten neerleggen. Hoewel ze niet zover gingen als hun overburen die alvast hun namen en geboortedata in de steen boven hun lege bak lieten beitelen, houdt Don Stipe het erop dat ze met hun ‘Doppelzimmer’, zoals hij hun betonblok noemt, een verstandige aankoop hebben gedaan. Want ‘je hebt er iets aan voor de rest van je leven’. In elk geval was het voor de eerwaarde voldoende aanleiding om Roland vanaf de preekstoel doodgemoedereerd beterschap toe te wensen.
De avond valt over Pašman. Het wordt donker en koud, maar Roland wil niet naar binnen. Hij vraagt Wilma hem een deken te brengen en ook zijn jachtgeweer met twee hagelpatronen. Mede door de rakija is zijn haat jegens de kater die het katje wilde vermoorden, hoog opgelaaid. Hij zal die ‘klootzak mores leren’ – al was het zijn laatste daad. Wilma laat hem maar begaan. Wel doet ze het buitenlicht boven het kattenluik aan om er zeker van te zijn dat niet een van hun eigen katten het haasje wordt.
We doen geen oog dicht. In de diepe nachtelijke stilte van het eiland wachten we vergeefs op het schot. Bij het krieken van de dag haasten we ons naar het balkon. Wilma en Roland zitten naast elkaar met een deken om zich heen. Voor hun voeten ligt het jachtgeweer. Op Rolands schoot zit een onbekende kater.