Een grote envelop

In de nachttrein van Yaoundé naar Ngaoundéré in Noord-Kameroen reizen zwaarbewapende militairen mee. Ze moeten overvallers afschrikken, maar in het stampvolle gangpad is het één en al bier en plezier. We hebben de grote envelop met geld en papieren, die Mr. Nkoe van het reisbureau ons meegaf, onder mijn kleren verstopt. Als blanke eersteklasreizigers mogen we dan misschien een welkome prooi zijn, niemand zal het in zijn hoofd halen ons een haar te krenken, is ons verzekerd, want als je een dagje ouder bent, wordt dat hier gerespecteerd.

We delen onze coupé met een Kameroenese met zes kinderen, van wie er één keer op keer probeert een slip van mijn hemd op te lichten. Het ventje kan maar niet geloven dat ik overal van dat rare witte vel heb. Ik weer hem af. Ik wil niet dat iemand de envelop te zien krijgt.

Ondanks alle geruststellende woorden staan wij op scherp. Bij elke stop hoor je op het dak van de trein het geroffel van voeten. We binden de deur en het raam dicht. Toch glipt midden in de nacht een man achter de moeder aan die met een kind van de wc komt. Hij beweert dat hij van ‘de bagagebelasting’ is en wil onze koffers zien. Gerarda houdt twee rugzakjes omhoog. Hij druipt af. Als hij in de landrover had gekeken die op de trein meereist en bewaakt wordt door Elyssee, onze chauffeur, had hij onze koffers ontdekt. Elyssee had vast een deal met hem gemaakt, want Elyssee is een schobbejak. We hebben al het een en ander met hem te stellen gehad en begrijpen maar al te goed waarom Mr. Nkoe hem het reisgeld niet heeft willen toevertrouwen.

In Ngaoundéré overhandigen we de envelop aan Tintin, onze gids in het noorden. We zien in één oogopslag dat Tintin en Elyssee van hetzelfde laken een pak zijn. De twee voeren de hele rondreis eindeloze fluistergesprekken. Hun favoriete onderwerpen zijn vrouwen en drank. Tegen wil en dank luisteren we mee. De Kameroenese variant van het Frans is goed te volgen en er mankeert niets aan onze oren. Zodra ze ons gedropt hebben bij een hotel, gaan ze de hort op. We kunnen ons er wel om vermaken. Ook vinden we dat het ons niet aangaat wat ze in hun vrije tijd uitspoken. We hebben er geen flauw vermoeden van dat we hier al gauw heel anders over zullen denken.

Omdat wij zo veel ouder zijn, of om ons in te palmen, noemen Elyssee en Tintin ons papa en mama. Dit vertedert ons zozeer dat we ons pas met een schok realiseren wat er met het reisgeld gebeurd is als het op is – hoewel we nog een dag of wat hebben te gaan. Tintin laat het ons zien: de grote envelop is leeg. ‘Het is ook allemaal zo duur in het noorden,’ verzucht hij. Elyssee valt hem bij: ‘Cher, très cher…’ ‘Vrouwen en drank ook?’ wil ik weten. Daar hebben ze niet van terug. Zouden die oudjes soms iets gemerkt hebben?

Geen reisgeld meer, wat nu? Tintin en Elyssee begrijpen niet waar we ons druk over maken. We kunnen toch gewoon naar de bank gaan? Wij hebben een beter idee. We laten ze weten dat we het tekort wegstrepen tegen de dikke fooi die we voor hen in gedachten hadden. Als de heren vinden dat ze een pourboire verdiend hebben, moeten ze maar bij hun baas aankloppen. Het slaat in als een bom. ‘Papa, mama,’ smeken ze, ‘alstublieft, vertel het niet aan Mr. Nkoe.’

Op de valreep blijkt dat de landrover niet mee terug kan op de trein. Er is alleen voor de heenreis betaald. De weg naar het zuiden is zo slecht dat je er zelfs met een fourwheeldrive drie, vier dagen over doet. We lenen Elyssee onze laatste CFA’s om benzine te kunnen kopen. Met gebogen hoofd tekent hij een schuldbekentenis. Voordat we op de trein stappen, vragen we Tintin of hij ons de grote envelop wil geven, als herinnering. Maar hij wil ’m graag zelf houden: ‘Anders kunnen we Mr. Nkoe niet laten zien dat het geld op is.’