21

Vincenzo maakte haar aan het lachen en hij wist zo veel van de schilderijen die ze mooi vond, veel meer dan Franco. Op de dagen dat hij niet naar de kleine cafetaria kwam, merkte Maria Domenica tot haar verbazing dat ze hem miste.

Hij was meer dan zomaar een schilder, zoals ze snel besefte, en hij leek grootse plannen te hebben voor het lege stuk muur van Franco.

Hij had echter nog niet veel bereikt. Op de muur was nog geen lik verf aangebracht, en zijn verfpotten en kwasten stonden onaangeroerd achter het rode gordijn. Maar dag na dag was hij aan het schetsen. Vellen papier lagen op de tafel die hij zich had toegeëigend, sommige kwaad verfrommeld, andere netjes opgestapeld.

“O, dat is een madonna met kind,” riep Maria Domenica uit toen ze zich over zijn tafeltje boog en naar de vorm tuurde die hij steeds aan het omlijnen was. “Ga je dat schilderen? Een madonna met kind?”

“Dat is de bedoeling.” Vincenzo streek met zijn grote handen door zijn slordige zwarte krullen. “Maar ik krijg de vorm niet goed.”

“Ben je dat aan het natekenen?” Maria Domenica knikte naar een afbeelding die hij uit een van zijn kunstboeken had gescheurd. Het was een portret van een nogal gezette, niet erg knappe madonna met een dikke, gezonde baby op haar dikke knieën.

“Ja, dat is de Madonna met kind van Masaccio. Franco wil dat ik die op de muur schilder.”

“Maar dan klopt je tekening niet,” merkte Maria Domenica op. “Masaccio’s Madonna ziet eruit of ze graag eet, en die van jou is veel te mager.”

Vincenzo lachte. “Nou, mijn Madonna is de hele dag in de weer. Ze heeft de kans niet om dik te worden.”

“Wat ga je dan doen als je klaar bent met schetsen? Wat moet je doen om een fresco te maken?” Maria Domenica was geboeid.

“Dat is een lang proces,” begon Vincenzo uit te leggen. “Daar mag je je niet bij haasten, dus misschien blijf ik hier nog wel een poos rondhangen.”

“En waarom verbaast me dat niet?” plaagde Maria Domenica.

“Nee, nee, ik meen het. Het moet gewoon goed zijn. Vroeger was het nog ingewikkelder als ze een fresco maakten. Ze gebruikten natte gips en ze waren met meerderen tegelijk aan het werk. Dat kon wel eens een rommeltje worden.”

“En dat willen we hier niet hebben.”

“Nee, beslist niet.” Vincenzo sloeg de bladzij om en scheurde een nieuw vel papier uit zijn schetsboek. Hij overhandigde het haar en deed er een dik, zacht potlood bij. “Teken eens iets.”

“Wat?”

“Ik heb gemerkt dat je graag naar kunst kijkt, maar ik wil weten of je misschien talent hebt,” zei hij. “Dus teken iets.”

“Dat kan niet, ik ben aan het werk.”

“Er is bijna niemand. Houd op met die uitvluchten.”

“Maar wat moet ik dan tekenen?”

“Wat je maar wilt.” Hij maakte een handgebaar. “Er zijn hier wel honderd dingen die je zou kunnen tekenen. Maar teken mij dan maar, als je niets beters weet te bedenken.” Maria Domenica hield het potlood vast en keek naar het lege vel papier. Ze voelde zich opgelaten, onhandig, dom. Ze wist niet hoe ze moest beginnen.

“Nou, als je mij wilt natekenen, dan moet je om te beginnen naar me kijken,” zei Vincenzo.

Ze bloosde. Toch sloeg ze haar ogen op en keek hem aan.

“Ik weet niet of ik wel zoiets lelijks wil tekenen,” zei ze brutaal.

Vincenzo gooide zijn hoofd in zijn nek en lachte. “Dwing je er dan maar toe, zou ik zeggen. Soms zijn lelijke onderwerpen juist de beste.”

Terwijl Rita Pavone uit de jukebox kweelde, bestudeerde Maria Domenica de man tegenover haar. Hij had al rimpels in zijn gezicht en als je goed keek, zag je dat zijn zwarte haar hier en daar al grijs begon te worden. Hij had een rechte neus, volle lippen, en zijn bruine ogen keken uitdagend. Hij zag eruit als een man die gemakkelijk dik kon worden. Er was al een vage onderkin, en lichte wallen onder de ogen verrieden dat hij van het goede leven genoot. Hij had iets wat haar ontegenzeglijk boeide.

Vincenzo leek het niet erg te vinden dat ze hem zo zat te bestuderen. Hij was zijn Madonna aan het verbeteren. Ze kon zien dat hij niet bang was: hij schetste vlug en gemakkelijk, zijn potlood vloog over het papier.

“Tekenen!” drong hij aan zonder van zijn schetsblok op te kijken.

“Dat doe ik ook. Ik ben alleen mijn onderwerp aan het bestuderen.”

“Nee, je bent alleen aan het uitstellen. Begin niet met een detail,” instrueerde hij. “Dan krijg je alleen maar verkeerde verhoudingen. Schets eerst een omtrek en werk dan pas de details uit.” Dus begon ze, in het begin nerveus, een ruwe schets te maken van de vorm van zijn hoofd, zijn sterke schouders en zijn armen.

“Maak je geen zorgen als het niet is gelukt, ik heb genoeg papier,” zei Vincenzo.

Zijn neus was moeilijk. Die was zo recht en scherp dat het bijna onmogelijk was die zo natuurlijk mogelijk op papier te zetten. Zijn haar was ook al moeilijk, en dan die wenkbrauwen, zo lang en dik, die onbeschaamd zijn gezicht domineerden.

Terwijl ze tekende, liep Giovanni achter haar stoel langs en tuurde over haar schouder. “Dat is fantastisch. Wat goed,” zei hij bewonderend. Maar ze was te geconcentreerd bezig om ook maar iets tegen hem te zeggen, en even later liep hij teleurgesteld door.

Uiteindelijk was ze tevreden met wat ze had getekend. Mooi was het niet, maar ook niet slecht voor een eerste poging. Er mankeerde beslist nog iets aan de neus en de lach in zijn ogen had ze niet kunnen weergeven, maar ze was niet ontevreden over het resultaat. De man op haar tekening zag er ondeugend sexy uit. Hij was aardig, maar je kon hem niet helemaal vertrouwen. En hij moest echt iets doen aan die rare wenkbrauwen.

Vincenzo pakte de tekening en bestudeerde die. “Zie je wel dat het meeviel toen je eenmaal begonnen was.”

Ze wachtte. Maar hij was weer bezig met zijn eigen werk.

“Wat vind je ervan?” vroeg ze. “Lijkt het op je? Vind je het goed?”

Hij legde zijn potlood neer, leunde achterover en glimlachte. “Wat vind jij? Ben je tevreden?”

“Nou,” aarzelde ze. “Ik vind niet dat het echt op je lijkt, maar ik vind wel dat ik heb getekend hóe je bent.”

Hij knikte.

“Wil je niet zeggen wat je ervan vindt?” vroeg ze weer.

Hij schudde glimlachend zijn hoofd. Toen haalde hij uit zijn grote zwarte tas een nieuw schetsboek en potloden tevoorschijn. “Hier, die zijn voor jou,” zei hij.

“Dat kan ik niet aannemen. Dat is veel te duur.” Ze probeerde ze terug te geven.

Vincenzo stak zijn handen op. “Het is een cadeautje. Neem het aan. Ik vraag alleen of je ze wilt gebruiken. Denk niet te veel na, teken gewoon. Teken je moeder, je baby, je dikke zus. Teken Franco terwijl hij koffie serveert, Giovanni die de bar schoonmaakt, en de oude mannen die zitten te kaarten. Maak die bladzijden vol.”

“Maar waarom? Ik kan toch nooit een kunstenaar worden zoals jij? Dan moet ik cursussen volgen of naar de universiteit gaan, en dat is onmogelijk.”

“Een heleboel mensen volgen die cursussen. Aan het eind krijgen ze een certificaat en dan noemen ze zich kunstenaar. Maar het hangt van hun werk af hoe goed ze zijn, niet van het certificaat.”

“Maar hoe kan ik ooit leren schilderen?”

Vincenzo lachte. “Je hebt nog maar net een potlood vastgehouden en je wilt al gaan schilderen? Eén ding tegelijk, Maria Domenica.” Hij zwaaide met haar tekening naar haar. “In ruil voor het schetsboek en de potloden neem ik je eerste werk mee. Ik beloof dat ik het ergens op een muur zal hangen. Als dit tenminste echt je eerste werk is! Of heb je al iets in Rome gedaan? Heeft die blonde Engelse jongen je aangemoedigd om te gaan tekenen?”

“Nee.” Ze beet op haar lip. “Hij liet me graag zijn eigen werk zien, en dat was vaak heel mooi, maar hij heeft nooit gezegd dat ik het zelf eens moest proberen.”

“Zeker bang voor concurrentie?”

Maria Domenica barstte in lachen uit.

“Onderschat jezelf niet,” zei Vincenzo ernstig terwijl hij zijn papieren in zijn zwarte tas pakte. “Je bent tot meer in staat dan je denkt.”

Aangemoedigd door zijn woorden bracht Maria Domenica de verdere dag door in een staat van nauwelijks onderdrukte opwinding. Ze was vol van de dingen die ze kon tekenen en hoe ze die zou tekenen. Ze zag door het raam een jongen voorbijrazen op zijn Vespa, met zijn vriendinnetje achterop, en ze vroeg zich al af hoe ze kon weergeven hoe de wind door hun haren speelde. Vijf minuten later kwam een boer voorbij in een gammele houten kar die door twee witte ossen werd voortgetrokken. Het was een bekend beeld. Ze moest die oude man wel honderd keer voorbij hebben zien komen, maar pas nu jeukten haar handen om het schetsboek te pakken en hem te tekenen. Wat vreemd, peinsde ze, dat iets wat zo onbelangrijk had geleken toen ze vanmorgen opstond, haar nu niet leek te kunnen loslaten.

Toen Franco zei dat ze wel naar huis kon, bleef ze niet zoals gewoonlijk talmen of helpen met schoonmaken. Chiara lag in haar kinderwagen, het schetsboek en de potloden naast haar, en Maria Domenica haastte zich over de stoffige wegen naar huis.

Toen ze door de voordeur in het lelijke oude huisje kwam, zag ze Marco in de keuken scharrelen op zoek naar wat eten.

“Ga gauw in die stoel zitten,” zei ze, buiten adem.

“Wat?”

“In die stoel. Ga zitten. Neem de baby op je arm. En niet bewegen.”

“Waar heb jij het in godsnaam over?”

Maria Domenica haalde het schetsboek en de potloden tevoorschijn en trok een stoel naar de keukentafel.

“Ik ga een tekening maken van jou en Chiara.”

Marco keek verbaasd maar niet onwillig. “Hoe lang duurt dat? Mag ik me bewegen, of moet ik helemaal stilzitten? En als de baby begint te huilen of een poepbroek krijgt of zo?”

Maria Domenica luisterde niet, maar bekeek hem alleen aandachtig. Haar potlood vloog over het schetsblok. Het leek wel of ze in een soort trance was.

“Mijn armen doen pijn. De baby wordt zwaar,” zei Marco na een poos.

En vijf minuten later: “Maria Domenica, moet ik hier de hele avond blijven zitten? En mijn eten dan?”

Twintig minuten later: “Ik heb er genoeg van. Nu sta ik op.”

“Nee, nee, ik ben bijna klaar.” Maria Domenica hield de tekening op. “Kijk, het is alleen een schets, maar de details kan ik later invullen.”

Marco legde de baby neer en kwam kijken. Hij leek het prachtig te vinden wat ze had getekend. “Dat lijkt echt op mij,” zei hij verbaasd.

“Misschien zijn mijn ogen in het echt wat groter, maar dat is het enige verschil.”

Hij trok zijn overhemd uit. “Teken me nog eens, cara.” Hij strekte zich uit op de vloer en wurmde zich uit zijn broek. “Maar deze keer naakt.”

Terwijl ze begon te schetsen, drong tot Maria Domenica door dat ze voordien nooit echt naar haar man had gekeken, naar de zwarte wimpers, de regelmatige gelaatstrekken, en de gladde huid. Overdag droeg hij een breedgerande hoed om niet te verbranden in de zon, maar in de lange uren buiten drongen de zonnestralen toch tot hem door en was zijn huid lichtbruin gekleurd. Omdat hij zijn haar wilde laten groeien, werden de touwachtige uiteinden steeds nat van het zweet, dus uiteindelijk had hij ze door haar laten afknippen en nu droeg hij zijn dunne, korte haar achterovergekamd met Brylcream. Terwijl ze zijn wezen op papier probeerde te krijgen, zoals ze met Vincenzo had gedaan, begon ze te begrijpen wat meisjes zoals haar zus in Marco zagen.

“Zie ik er van deze kant beter uit?” vroeg hij in alle ernst terwijl hij zijn kin naar een kant in de lucht stak en toen naar de andere. “Of van deze kant?”

“Je hebt een heel regelmatig gezicht,” stelde ze hem gerust. “Je ziet er van alle kanten goed uit.”

Toen Marco trek kreeg, eiste hij niet dat zijn vrouw haar potlood weglegde en een schort voorbond. Hij wikkelde een van de lakens met een Manzoni-monogram om zich heen en haalde uit de koelkast kaas, salami, olijven, tomaten en gezouten ansjovis, die hij op een bord uitstalde met wat brood. Hij legde alles op de grond en ging ernaast liggen met een paar oude kussens in de rug en begon met zijn handen te eten. Zo leek hij net een decadente, zelfingenomen Romeinse keizer. Maria Domenica sloeg een bladzij om en begon hem opnieuw te tekenen.

Zelfs toen het donker was geworden en Marco naar bed was gegaan, kon ze zich niet losrukken van haar schetsboek. In het harde licht van een kaal peertje vulde Maria Domenica de lege, witte bladzijden die haar vriend Vincenzo haar had gegeven.

Uiteindelijk liet ze zich in een van de leunstoelen zakken en sliep een paar uur. Toen ze wakker werd van Chiara’s zachte gejammer, leek het wel of ze haar ogen nog maar net dicht had gedaan. En toch was ze nog vol energie. Ze legde haar schetsen van de vorige avond op de keukentafel om ze nog eens te bekijken. Dat was een goede van Marco die druiven zat te eten, maar de eerste tekening die ze had geprobeerd te maken van hem en Chiara in de leunstoel, leek nergens op. Het meisje zag er stijf en onecht uit, als een porseleinen pop. Hoe kon je het wezen van een baby vastleggen? vroeg Maria Domenica zich af.

Ze liet de tekeningen zo liggen voor Marco. Hij zou ze natuurlijk willen zien, maar ze kon niet wachten tot hij wakker werd. Er waren nog wat lege bladen in haar schetsboek, en ze wist waarmee ze die kon vullen als ze vroeg naar het dorp liep: Giovanni, nog steeds een jongen maar bijna een man, die aanbiddend naar haar keek, Gina Rossi, die guirlandes van citroenen om haar stalletje drapeerde, Franco die Caffè Angeli opende, de priester die als een oude zwarte kraai liep te scharrelen buiten de bouwvallige witte kerk waar ze tot haar huwelijk gedwongen was. Ze zag elk beeld duidelijk in haar gedachten, en ze kon bijna niet wachten om ze op papier te zetten. Zodra ze haar lieve, meegaande baby gevoed en verschoond had, legde ze haar in haar kinderwagen en liep vlug over de lange, rechte wegen naar San Giulio.

§

Rosaria was ook aan het lopen. Ze sjokte nijdig door het stof, waardoor het opwaaide en haar stevige benen met een vieze laag goudkleurig zand bedekte. Ze kon niet geloven dat mama haar dit had aangedaan. Slechts één keer had ze haar auto geleend, en nu vond Pepina het nodig de sleutels voor haar te verstoppen.

Ze had ze vanmorgen in de hele schemerige keuken lopen zoeken. Ze had op de hoge planken gevoeld, onder de harde broden, ze had zelfs in de potten en pannen gekeken. Niets. Dus nu was ze wel verplicht om te voet naar Marco’s huis te gaan. De weg strekte zich eindeloos voor haar uit. Het leek wel of ze niet vooruitkwam. Marco zou allang naar het land zijn gegaan tegen de tijd dat zij het huisje bereikte.

Ze raapte een stok op en sloeg er in het voorbijgaan mee tegen de droge kleine struiken en het onkruid. Een geheime verhouding was in theorie allemaal leuk en aardig, dacht Rosaria. Maar in de praktijk kwam het neer op lange, saaie uren net doen of alles normaal was, en slechts een paar veel te zeldzame momenten van verrukking. Ze wilde meer.

Haar zus lag elke nacht naast Marco, dacht ze verbitterd. Hij raakte haar aan, ademde op haar, bedreef misschien zelfs af en toe de liefde met haar. Ze had het hem nooit durven vragen. Jaloezie rees als bittere gal op in haar keel en haar maag draaide zich om, net als die keer dat ze het niet had kunnen laten om een restant vis te eten dat al vier dagen in de koelkast had gelegen. Die keer had ze zich afschuwelijk gevoeld, maar nu was het nog erger.

Door haar boosheid werd ze roekeloos. Ze nam de moeite niet om buiten het huisje in de struiken te wachten tot ze zeker wist dat Maria Domenica naar haar werk was gegaan. Wat kon het haar schelen of haar zus er wel of niet was? Ze kon altijd een smoes verzinnen voor het feit dat ze zo vroeg in de ochtend al op de stoep stond.

Maar het was stil in huis en er was niemand in de rommelige keuken. Wat waren dat allemaal voor papieren? vroeg ze zich af. Rosaria pakte een vel op en bekeek het aandachtiger. Meteen kreeg ze een blik van herkenning in haar ogen. Dat was een tekening van Marco, lui uitgestrekt op de zwart-witte vloertegels van de keuken, en helemaal naakt. Ze gooide de tekening neer en pakte toen een andere, en nog een. Een snik bleef in haar keel hangen, tranen liepen uit haar ogen en ze haalde heftig haar neus op.

“Ben je verkouden aan het worden, Rosaria?” Marco’s stem klonk slaperig. Hij leunde naakt tegen de deurpost. “Ik wil niet dat je me aansteekt, want ik heb geen zin om ziek te worden.”

Ze verborg haar betraande gezicht achter een dik gordijn van haren. “Nee, ik ben niet verkouden, maak je maar geen zorgen,” mompelde ze.

“Aha, je hebt de tekeningen gevonden die Maria Domenica heeft gemaakt.” Hij kwam naast haar staan en keek naar de kleine tentoonstelling van Marco’s op de keukentafel. “Niet slecht, hè?”

Hij was zo dichtbij dat ze hem had kunnen aanraken, maar ze deed het niet. Ze hield haar armen stijf over elkaar geslagen en bleef veilig verborgen achter haar haren.

“Ik denk dat ik deze de beste vind,” zei Marco terwijl hij de tekening van de Romeinse keizer oppakte. “Wie had ooit kunnen denken dat die kleine Maria Domenica een kunstenares zou worden?”

Rosaria liet sissend haar adem ontsnappen.

“Nou, je moet toegeven dat ze niet slecht zijn,” hield hij vol. “Deze lijkt echt op mij. En ik had geen flauw idee dat ze kon tekenen.”

“Nou, mij verbaast het niet,” zei Rosaria gemelijk.

“Tekende ze dan thuis ook al toen jullie nog klein waren?”

“Nooit.”

“Hoe wist je dan dat ze het kon?”

Rosaria haalde haar schouders op. “Dat komt door die lui met wie ze omgaat, lijkt me.”

Marco keek geërgerd. “Doe niet zo geheimzinnig. Zeg op wat je te zeggen hebt.” Nooit eerder had hij op zo’n ongeduldige toon tegen haar gepraat.

“Die kunstenaar die steeds rondhangt in Cafrè Angeli. Vincenzo en nog wat. Die twee zijn zo dik met elkaar. Ze zitten de hele dag elkaar geheimpjes toe te fluisteren. Ik geloof dat ze elkaar uit Rome kennen of zo.”

“Wat zeg je, Rosaria?” vroeg Marco op beheerste toon.

“Ik zeg niets.” Ze klonk verdedigend. “Ik beschuldig haar nergens van. Ik weet alleen dat hij steeds naar haar zit te kijken en dat hij zei dat hij haar uit Rome kende…dat is alles wat ik weet.”

Marco hief een slanke arm op en veegde de tekeningen in één soepele beweging van tafel. “Ik laat me niet voor gek zetten,” zei hij op onvaste toon. “Ik heb nooit met die kleine slet willen trouwen, en nu zeg je dat ze het onder de ogen van het hele dorp aanlegt met die man.”

“Nee, dat heb ik niet gezegd.” Rosaria was bang dat ze te ver was gegaan. “Ik zei alleen…”

Maar het was te laat. Marco zat op zijn knieën tussen de vellen papier die hij van tafel had geveegd en scheurde ze aan snippers. “Ga weg!” schreeuwde hij haar toe. Zijn gezicht zag rood en zijn ogen waren bloeddoorlopen. “Ik heb genoeg van die hele familie van je. Alles ging goed tot jullie mijn leven kwamen verpesten. Ga weg, zei ik. Mijn huis uit. Weg!”

“Marco, toe, je overdrijft. Ik zei alleen maar…”

“Eruit!” Hij kwam overeind en liep met opgeheven hand naar haar toe, alsof hij haar wilde slaan. Ze deinsde haastig terug, het huisje uit, en zette het op een lopen naar huis, waarbij ze weer een gele stofwolk opwierp.

Ze wilde huilen, maar de tranen kwamen niet. Terwijl ze rende, schokte haar lijf van harde, droge snikken. Marco haatte haar nu. Ze had alles verpest met die stomme jaloezie van haar. Toen zag ze voor zich hoe hij naakt op de tegelvloer lag terwijl Maria Domenica hem steeds opnieuw tekende, en de jaloezie die in haar opkwam, was zo sterk dat ze die als metaal op haar tong proefde.

§

Toen Maria Domenica Vincenzo voor Caffè Angeli zag, liep ze over van opwinding. Hij zat op een muurtje een van zijn slordig gedraaide sigaretten te roken, en wachtte tot ze de grote glazen deur van het slot deed om hem binnen te laten.

“Je zult wel blij zijn te horen dat ik van plan ben om vandaag niet meer te lanterfanten,” zei hij tegen haar. Flintertjes tabak vielen van zijn lippen terwijl hij sprak. “Ik heb genoeg geschetst. Als mijn Madonna nu nog niet goed is, dan wordt ze het nooit. Dus ga ik aan de muur beginnen. Het kan wel wat rommel geven, maar ik zal proberen je niet in de weg te zitten.”

Zoiets onbelangrijks als rommel interesseerde Maria Domenica niet. Ze schoof Chiara’s mollige voetjes voorzichtig opzij, pakte het nu uitgedunde schetsboek uit de kinderwagen en zocht naar de potloden. “Ik heb de hele nacht zitten tekenen,” zei ze vlug tegen hem.

“Ik kon niet ophouden. En als je tijd hebt, wil ik nog één tekening maken voor we aan het werk gaan. Ik wil je nog een keer tekenen, om te zien of het me nu beter lukt dan gisteren.”

“Goed, goed.” Vincenzo liet zich naar een stoel duwen. “Maak alleen een kop koffie voor me, dan kun je daarna doen wat je wilt.”

Vandaag leek alles gemakkelijker. Zijn lange, rechte neus, zijn woeste wenkbrauwen, de plooien onder zijn kaaklijn, niets van dat alles was te moeilijk voor Maria Domenica’s potlood. En terwijl ze tekende, was ze helemaal opgewonden van pure vreugde.

De ochtendroutine van de cafetaria was zonder haar begonnen. Franco bond zijn witte gesteven schort om zijn middel en ging achter de Gaggia staan. De vaste klanten kwamen een espresso aan de bar drinken voor ze naar hun werk gingen. Maria Domenica was zo verdiept in haar tekening dat ze nauwelijks hoorde dat de grote glazen deur weer open- en dichtging.

Maar toen ze de naam van haar man hoorde noemen, keerde ze met een schok terug tot de werkelijkheid.

“Ah, Marco, buon giorno,” zei Franco. “We zien je hier bijna nooit meer. Wat wil je drinken?”

“Espresso,” antwoordde hij kortaf. Zijn blik bleef gericht op zijn vrouw, die aan het tafeltje in de hoek de donkerharige vreemdeling zat te tekenen.

“Marco.” Maria Domenica keek op, nog als verdoofd door haar concentratie. “Wat doe jij hier? Heb je de tekeningen gezien die ik voor je op de keukentafel heb laten liggen?”

Hij knikte en vervolgde snel tegen Franco: “En een whisky.”

Terwijl Marco zijn koffie en whisky dronk, hing hij over de jukebox. Zijn vingers duwden op de knoppen en met minachtend neergetrokken mondhoeken maakte hij zijn keuze. Maria Domenica’s potlood bewoog zich langzamer over het schetsboek. Ze voelde zich niet op haar gemak. Er was iets aan de hand, maar ze kon niet bedenken wat.

Marco dronk nog een koffie en nog een whisky. “Wel wat vroeg daarvoor, hè?” merkte Franco luchtig op, maar hij kreeg alleen een grommend geluid als antwoord.

Geleund tegen de jukebox keek Marco naar zijn vrouw en de vreemdeling in wie ze zo verdiept leek. Met samengeknepen ogen sloeg hij Vincenzo gade toen die weer een sigaret draaide, en ten slotte liep hij naar het tafeltje. “Hé, hoe heet jij?” informeerde hij op norse toon.

“Ik ben Vincenzo,” antwoordde de kunstenaar. Hij stak zijn hand uit, maar Marco bleef staan met zijn armen strak langs zijn lijf. “Hallo,” antwoordde hij niettemin. “Wil je er voor mij ook eentje draaien?” Hij knikte naar de slordig gerolde sigaret.

“Ja hoor, best.” Vincenzo pakte weer een vloeitje, legde er een reepje tabak op, rolde het vloeitje op, likte het om het vast te plakken en gaf de sigaret aan Marco. “Vuurtje?” vroeg hij gemoedelijk.

Marco trok een stoel achteruit, ging zitten en boog zich voorover naar de aangestoken lucifer. “Bedankt,” zei hij alleen.

“Kijk, ik heb nog wat tekeningen gemaakt, een schets van Vincenzo.” Maria Domenica hoorde zelf hoe nerveus en snel ze praatte.

Marco knikte, dronk en rookte.

De stilte werd alleen verbroken door de halfslachtige krassen van Maria Domenica’s potlood. Uiteindelijk legde ze het schetsboek neer en stond op. “Het is genoeg geweest,” kondigde ze aan. “Ik heb dingen te doen.”

Haar man en Vincenzo keken haar na toen ze achter de Gaggia verdween. Nog steeds zeiden ze niets. Ze rookten en tikten om beurten hun as in de kleine asbak.

Maria Domenica wenste dat Marco zou opstaan en weggaan. Gewoonlijk kwam hij nooit naar de cafetaria. Hij vermeed haar liever overdag, dus ze kon zich niet voorstellen wat hij hier nu deed.

Ten slotte werd haar gebed verhoord. Marco drukte zijn sigaret uit, dronk zijn glas whisky leeg, schoof zijn stoel achteruit en vertrok zonder nog iets te zeggen.

“Wat was dat allemaal?” vroeg Franco aan haar.

“Ik heb geen idee.” Maria Domenica schudde haar hoofd.

“Is alles goed tussen jullie twee?” Franco’s bezorgdheid ging in tegen zijn natuurlijke gewoonte om zich met zijn eigen zaken te bemoeien.

“Zo goed als het altijd is geweest.”

“Als ik iets kan doen,” vervolgde hij aarzelend, “dan weet je dat je het maar hoeft te vragen.”

“Ik weet het.” Maria Domenica raakte even zijn arm aan. “Dat weet ik wel.”

Vincenzo zat met zijn rug naar hen toe. Hij staarde naar zijn stuk lege muur. Wat er ook aan de hand was, hij wilde er niets mee te maken hebben, begreep Maria Domenica. Hij was hier maar tijdelijk.

De verdere dag verliep chaotisch. Maria Domenica liet de melk overkoken toen ze een cappuccino maakte. Marcello Bruni vond een haar in zijn gebakje. Chiara lag te dreinen achter het rode gordijn. Het was een opluchting toen het tijd was om haar weer in haar kinderwagen te leggen en naar huis te rijden. Franco’s gezicht stond bezorgd toen ze de deur achter zich dichtdeed. “Wees voorzichtig,” zei hij geluidloos door het glas heen. Maria Domenica zwaaide even en toen was ze weg.

Ze zag op tegen wat haar thuis misschien te wachten stond. Een kwade Marco? Of misschien wilde hij niets zeggen. Of nog erger, misschien wilde hij haar mee naar bed nemen om zijn frustraties op haar te botvieren. Ze ging langzamer lopen. Haar haast was verdwenen.

Alles leek rustig toen ze over het pad naar de boerderij van de Manzoni’s liep. De buffels in de velden graasden tussen het vergeelde gras en wierpen grote schaduwen in de avondzon. In haar groentetuin hingen rijpe tomaten die geplukt moesten worden, en het basilicum was te ver aan het doorgroeien.

Het huisje was leeg, de deur was dicht. “Marco?” riep ze aarzelend toen ze in de bedompte, schemerige keuken stapte.

Er was iets heel erg mis, maar ze wist niet meteen wat. Toen zag ze de witte papiersnippers op de grond. Ze pakte er een op en herkende een stukje van een van haar tekeningen. Marco had alles vernietigd, elke tekening. Ze liet zich met een wanhopig, leeg gevoel op haar knieën zakken. Ze voelde zich als versteend. Er was meer dan genoeg om over te huilen, maar de tranen kwamen niet. Maria Domenica bleef een hele poos op haar knieën zitten staren naar wat er was overgebleven van haar korte momenten van geluk.

Ze voelde Marco nog voor ze hem zag of hoorde. Ze voelde zijn gebalde vuist tegen de zijkant van haar hoofd. Ze schreeuwde het uit van de pijn en Chiara schreeuwde terug.

“Marco, nee.” Ze probeerde achteruit te kruipen over de tegels terwijl ze haar armen ter bescherming voor haar gezicht hield, maar zijn vuisten bleven haar raken. “Alsjeblieft, nee,” smeekte ze terwijl zijn gebalde handen, zo vrouwelijk met hun lange, spitse vingers, hun doel troffen met puur mannelijke kracht.

Het gonsde in haar oren en ze proefde bloed in haar mond, en nog steeds smeekte ze: “Marco, houd alsjeblieft op. Doe dit niet.” Maar het leek wel of haar stem hem nog kwader maakte. Hij pakte een handvol van de snippers om hen heen, duwde Maria Domenica’s mond open en probeerde ze erin te proppen. Ze stikte bijna in haar pogingen ze uit te spuwen, en worstelde om zich los te rukken.

Chiara schreeuwde nu harder, haar lijfje zag er rood en verstijfd uit.

“Houd je mond, houd je mond!” schreeuwde Marco tegen het huilende kind.

Pure angst won het van de pijn. Doe mijn baby geen kwaad. Doe alsjeblieft mijn baby geen kwaad, dacht Maria Domenica. Maar ze durfde de woorden niet hardop te zeggen.

Woedend sloeg Marco haar met vlakke hand in haar gezicht. Met de vingers van zijn andere hand had hij haar bij haar lange, zwarte haren gegrepen en het leek wel of hij ze met wortel en al uit haar hoofd rukte.

“Waarom? Wat heb ik gedaan?” stamelde Maria Domenica, met nog steeds papiersnippers in haar mond. “Marco, houd alsjeblieft op. Zeg me wat ik verkeerd heb gedaan.”

“Dat weet je best, smerig wijf.” Zijn adem stonk naar whisky. Hij moest de hele dag zijn doorgegaan met drinken.

“Ik weet het niet. Ik begrijp het niet.” Nu stroomden de tranen over haar wangen. Het zoute water mengde zich met het warme bloed dat van haar lip sijpelde. “Marco, houd alsjeblieft op en zeg me wat er is.”

Hij liet zich naast haar op de vloer zakken en trok haar gezicht vlak voor het zijne. Ze probeerde zijn stinkende adem te ontwijken, maar hij hield haar stevig vast.

“Kijk, en zo gaat het voortaan,” zei hij. Ze voelde zijn hartslag bedaren terwijl hij probeerde te kalmeren. “Je bent mijn vrouw en je blijft hier in mijn huis, begrepen?”

Ze kon alleen maar met haar ogen knipperen.

“Vergeet die cafetaria maar. Ik wil niet dat je daar ooit nog komt. Nooit meer. Morgen zal ik tegen Franco zeggen dat je ontslag hebt genomen. Je zult hem nooit meer spreken. En dat kunstenaarsvriendje van je krijg je ook niet meer te zien. Je zult me nooit meer te schande zetten voor het hele dorp. En het is nergens voor nodig dat je alleen op pad gaat. Als je naar het dorp moet voor boodschappen, gaat mijn moeder met je mee. Anders blijf je hier, dan veroorzaak je tenminste geen problemen meer.”

Ze wist dat ze beter niet kon protesteren, nu hij deze bui had. Maar het was niet eerlijk, dat kon hij toch wel inzien? Ze probeerde het uit te leggen.

“Marco, ik weet niet wat je denkt dat er aan de hand is, maar je vergist je…”

Vuurrood en schuimbekkend van woede greep hij haar bij de schouders en schudde haar hard door elkaar. “Probeer niet te zeggen dat ik me vergis! Denk je dat ik gek ben? Dacht je dat je nog een baby kon maken met die idiote kunstenaar en die onder mijn dak kon grootbrengen?”

Toen stond hij op en Maria Domenica zag vol angst hoe hij Chiara’s wandelwagen beetpakte. “Ze lijkt op haar vader.” Hij bukte zich, en zijn stinkende adem walmde over de baby. “En binnenkort zal ze vast een klap in haar gezicht verdienen, net als haar moeder.”

Toen sloeg hij de deur van het huisje achter zich dicht en ze hoorde hoe hij met brullende motor door het stof wegreed.

Toen ze er na een lange, diepe stilte van overtuigd was dat hij niet terugkwam, in elk geval voorlopig niet, kwam ze moeizaam overeind. Chiara’s geschreeuw was afgenomen, en de natte warmte die ze op haar eigen wangen voelde, was bloed, geen tranen. Ze hield haar baby dicht tegen zich aan terwijl ze met een theedoek haar gezicht bette. Buiten werd het donker, maar Maria Domenica nam niet de moeite de lichten aan te doen. Ze nestelde zich in de leunstoel met haar lichaam beschermend om de baby heen, verloren in gedachten. En uiteindelijk vielen haar ogen dicht en wiste de slaap alles uit.