8

Rosaria opende haar ogen en tuurde naar het daglicht. O god, was het nu al ochtend? Ze was doodmoe. Langzaam telde ze in gedachten hoeveel uren ze nog door moest worstelen voor ze weer onder de lakens kon kruipen.

Maria Domenica’s bed naast dat van haar was leeg. De dekens waren glad en strak ingestopt en het laken keurig omgeslagen. Het leek wel of ze er niet eens in geslapen had. Die gekke zus van haar was weer met de vogels opgestaan, dacht Rosaria terwijl ze het raam opende, naar buiten leunde en haar eerste sigaret van die dag opstak.

Ze zorgde ervoor de rook goed naar buiten te blazen. Mamma zou haar wat doen als ze wist dat ze was begonnen met roken, vooral nu ze er zelf ongeveer een maand geleden mee was gestopt. Maar ze mocht toch wel wat pleziertjes hebben in haar leven?

De spiegel had Rosaria eindelijk verteld wat haar zus haar al maanden probeerde te zeggen: dat ze te dik was geworden. Vastbesloten om haar weelderige rondingen enigszins onder controle te krijgen, had ze de versnaperingen en gebakjes waar ze zo dol op was, laten staan en sneed ze niet meer een snee van het harde, goudkleurige brood af zodra ze langs de plank vol broden in de keuken kwam.

Ze vond roken lang zo lekker niet, maar het gaf haar mond iets te doen op de keren dat die anders aan het kauwen zou zijn. En wat voor kwaad kon het om af en toe stiekem een sigaretje te roken? Als mamma het niet zag, kon ze het ook niet erg vinden.

Rosaria wapperde met haar hand om eventuele restjes rook naar buiten te verdrijven en stak haar hoofd om de deur van haar slaapkamer. Vreemd. Waar was die geur van warme gist die haar neusvleugels altijd vroeg in de ochtend bereikte? Blootsvoets liep ze door de donkere smalle gang en duwde met een zacht knarsend geluid de keukendeur open. Het vertrek was leeg, op de tafel lag geen meel en de oven was niet aan.

“Maria Domenica,” riep ze. “Waar ben je?”

Onder de tafel kakelde een kip luid als antwoord.

“Ga weg hier! Vooruit, kst, kst.” Rosaria opende de deur en joeg het nog steeds kakelende beest naar buiten. De honden hieven een luid geblaf aan.

Verdorie, waar was Maria Domenica? Ze kon toch niet zo vroeg al naar haar werk zijn gegaan? Ze zou haar wat doen als dat zo was! Er moest brood worden gebakken, de kinderen zouden dadelijk ontbijt willen, en stel dat Salvatore weer in bed had geplast?

“Leuk, heel leuk.” Rosaria tilde een zak meel op de tafel en begon met tegenzin aan het dagelijkse werk.

Na een kwartiertje hoorde ze haar moeder door de gang sloffen.

“Mamma!” riep ze verontwaardigd. “Maria Domenica is al naar Caffè Angeli en heeft alles aan mij overgelaten. Het is niet eerlijk.”

Pepina’s vermoeide gezicht zag net zo grauw als de ochtendhemel. “Naar haar werk? Zo vroeg? Dat kan niet.” Ze geeuwde en liet zich zwaar zakken op een van de grote, met rood vinyl beklede stoelen. “Zet eens wat koffie voor me, Rosaria, dat kan ik wel gebruiken.”

Rosaria zette met een klap de koffiepot op het fornuis, draaide zich om en schreeuwde door de gang: “Sandra, Sandra! Kom je bed uit, hoor je me? Je moet me helpen!”

Als Maria Domenica dacht dat ze deze streek nog eens kon uithalen, dan vergiste ze zich. En Rosaria zou regelrecht Caffè Angeli binnenlopen om haar dat te vertellen.

Na vier uur aan één stuk door te hebben gewerkt, bond een strijdlustige Rosaria een hoofddoek om en stevende langs de stoffige velden en over de lange, rechte weg naar de grote piazza van San Giulio. Toen ze Caffè Angeli binnenstormde, keek Franco op van de krant die hij aan het doornemen was.

“Waar is ze?” flapte Rosaria uit.

“Je zus? Die heb ik niet gezien. Ik verwacht haar pas over een paar uur.”

“Nou, als ze hier niet is, waar is ze dan?” wilde Rosaria bazig weten.

“Hoe moet ik dat weten? Misschien boodschappen doen?”

Rosaria werd opeens afgeleid. Haar harde kraaloogjes werden naar een schaal getrokken waar de verrukkelijkste gebakjes en koeken op waren uitgestald.

“Kan ik je iets aanbieden?” vroeg Franco glimlachend. “Ik heb je lievelingsgebak, kijk maar.”

Rosaria zuchtte. “Een kleintje dan.” Ze wrong haar dikke achterwerk in een stoel. “Ik heb zo’n vreselijke ochtend gehad, dat ik het wel heb verdiend.”

Tegen de tijd dat Rosaria weer op de klok keek, was het bijna lunchtijd. Het tafeltje voor haar lag vol kruimels, en haar zus was nog steeds nergens te bekennen.

“Ik kan hier niet de hele dag blijven zitten,” besloot ze ten slotte. “Als je Maria Domenica ziet, zeg haar dan maar dat haar wat te wachten staat…van mamma en van mij.”

Maar Franco zag Maria Domenica niet. De hele dag werkte hij in zijn eentje. Toen hij de zaak sloot nadat de laatste klant was vertrokken, voelde hij zich niet gerust. Dit was niets voor haar. Ze had geen dag overgeslagen sinds hij haar in dienst had genomen. Wat was er aan de hand?

In Pepina’s boerenwoning begonnen ze ook ongerust te worden. Het was al donker buiten, en niemand had Maria Domenica die dag gezien.

“Was je vader er maar.” Pepina liep nerveus heen en weer door de keuken. “Ik weet gewoonweg niet wat ik moet doen.”

Zelfs Rosaria keek bezorgd. “O, mamma, ga toch zitten!” Ze haalde het pakje sigaretten uit de zak van haar schort. “Laten we er eentje opsteken. Daar zijn we wel aan toe. Dit is tenslotte een noodgeval.”

Ze zaten samen in de bedompte ruimte vol spanning en rook tot strepen grijs licht zich begonnen te verspreiden over de nachtelijke hemel.

“Kijk eens hoe laat het is.” Rosaria tilde een zak meel op tafel en begon met tegenzin aan het eerste karwei van die dag. “Dadelijk worden de kinderen wakker en willen ze hun ontbijt.”

Pas drie dagen later vonden ze het briefje. Het was onder een monsterachtig groot brood op de bovenste plank van de houten keukenkast gestoken.

“Het spijt me als jullie ongerust over me zijn geweest,” stond er. “Dat is niet nodig. Ik ben gewoon naar Rome gegaan, net als Marco. Ik beloof dat ik het jullie zal laten weten als ik een baan en onderdak heb gevonden.”

Pepina begon te gillen. “Ze is die Marco Manzoni gaan zoeken in Rome. Ze is al die tijd op hem blijven hopen. Hoe is het mogelijk! Ze gaat haar ondergang tegemoet!”

Woedend en met een wit gezicht luisterde Rosaria maar half naar het geweeklaag van haar moeder. Ze had steeds aangenomen dat Marco terug zou komen als hij genoeg had van wat Rome hem bood, en dan zou zij haar slag slaan. Was haar zus haar te snel af geweest? Dat zou ze haar nooit vergeven.

Intussen, in het centrum van het stadje, achter het dikke, roodfluwelen gordijn dat het publieke gedeelte van Caffè Angeli scheidde van zijn privé-wereld, boog Franco zijn hoofd over een briefen las die nog een laatste keer.

Beste Franco,

 

Het spijt me heel erg dat ik ben weggegaan zonder ontslag te nemen.

Maar binnenkort is Giovanni oud genoeg om je te helpen in de cafetaria, en ik hoop dat je het tot die tijd alleen afkunt.

Iets anders spijt me ook heel erg: ik heb tegen je gelogen over waarom ik de baan wilde. Ik ben nooit van plan geweest mijn moeder op een reisje naar Rome te trakteren.

Als je dit leest zit ik alleen in de trein, op weg naar Rome. Ik ben zo opgewonden. Ik beloof dat ik heel binnenkort naar de Sixtijnse kapel zal gaan en ik zal je groeten doen aan Michelangelo.

Wees alsjeblieft niet al te boos op me. Ik zal jou en de cafetaria heel erg missen. Maar ik weet dat ik het juiste doe. Dat weet ik heel zeker.

 

Je vriendin Maria Domenica Carrozza