1

Op zondagavond was het tijd voor romantiek in het dorpje San Giulio. Romantiek op z’n Italiaans. En dat was de reden dat Maria Domenica Carrozza gearmd met haar moeder Pepina door de hoofdstraat wandelde. Rosaria, haar jongere zusje, hing met tegenzin aan mamma’s andere arm.

Het was een aangenaam warme avond en Pepina had geen haast. Ze nam de tijd om met haar dochters te pronken, en drentelde op haar gemak met hen langs hoge, smalle gebouwen die de kleur van gewassen zand hadden, en over de uitgesleten stenen treden van de trap voor de kerk naar de met keitjes geplaveide piazza beneden.

“Mamma,” jengelde Rosaria terwijl ze met ietwat smoezelige vingers haar moeder aanstootte. “Ik ben moe. Kunnen we nu naar huis? Toe?”

Basta, Rosaria,” siste Pepina, zonder ook maar enige verandering te brengen in het ritmische klikklak van haar beste schoenen over de keitjes. “Het is nog heel vroeg. We gaan even wat drinken in de cafetaria, bellissima figlia.”

Schommelend met haar brede achterwerk nam ze haar dochters mee naar de heldere lichten van II Caffè dei Fratelli Angeli, waar het gebak machtig en romig was, de koffie sterk en aan de tafels altijd vrienden en buren zaten, en wie weet, misschien een geschikte echtgenoot voor een van haar knappe meisjes?

Zo lang als iedereen zich kon herinneren had Caffè Angeli al op wacht gestaan op de hoek van het grootste plein van San Giulio, een stoffig, oud dorp dat dapper oprees uit de lege vlakten van Campania. Er waren geen heuvels of dalen waar San Giulio zich kon nestelen, geen hoge stenen muren om zich achter te verschuilen. De wijde, vlakke landstreek waarop het lag, strekte zich helemaal uit tot de Middellandse Zee.

Maar al stond San Giulio daar open en weerloos, de dorpelingen waren erin geslaagd de buitenwereld op een afstand te houden. Zoals de meeste bewoners die in de vruchtbare streek rond Napels waren geboren, hielden ze zich streng aan de oude gewoonten. Jonge vrouwen trouwden vroeg, oude vrouwen kleedden zich in het zwart vanaf de dag dat ze hun eerste geliefde verloren, Rita Pavone kweelde zachtjes uit de enige jukebox van het dorp en mamma wist nog steeds wat het beste was voor haar dochters.

Voor de zestienjarige Maria Domenica betekende dat een leven tussen de vier muren van haar moeders keuken, behalve de zondagavonden, als ze een paar uurtjes kon ontsnappen voor de passeggiata door de straten van San Giulio.

Maria Domenica had zich nooit afgevraagd waarom ze op haar dertiende van school moest. Ze was tenslotte de oudste van zes kinderen. Er moest brood gebakken worden, kippen gevoerd, kinderen in bad gedaan, en Pepina kon dat niet allemaal alleen af.

Wat haar vader Erminio betrof, die had het druk met in zijn afgeladen vrachtauto vol perziken en pruimen het land te doorkruisen. Voor baby’s zorgen? Dat was vrouwenwerk en Maria Domenica kon het maar beter vroeg leren, dan wist ze hoe ze haar eigen kinderen moest grootbrengen als die over een paar jaar kwamen.

Pepina had de taak een goede echtgenoot te vinden voor haar dochters. Elke zondag wandelde ze vastberaden door de stoffige hoofdstraat en rond het eenvoudige fonteintje op de piazza om het dorp te laten zien wat ze te bieden had: knappe meisjes in hun mooiste jurken, brave meisjes die mooie baby’s zouden krijgen en in de keuken pannen vol heerlijkheden zouden laten pruttelen.

“Mamma,” herhaalde Rosaria terwijl ze haar dringend aanstootte met haar schouder. “Mag ik een Coca-Cola, mamma, alsjeblieft? Ik heb dorst.”

Met haar veertien jaar was Rosaria eigenlijk te jong om op zondagavond door het dorp te paraderen. Dat wist Pepina wel, maar ze kon beter met twee dochters pronken dan met één, vooral daar er thuis nog drie waren die binnenkort groot zouden zijn. Zes kinderen, en maar één ervan een zoon…porca miseria, wat had ze verkeerd gedaan?

“Mamma, Coca-Cola.”

“Ja, ja, Rosaria.”

Aan de andere kant van de drukke cafetaria zag Pepina Elena Manzoni, en ze zwaaide. Elena had een leuke zoon, Marco, van ongeveer dezelfde leeftijd als Maria Domenica. Een goede jongen, op een dag zou hij hun boerderij erven en zij en Erminio vonden allebei dat hun dochter een slechtere partij kon kiezen.

Gehoorzaam liet Maria Domenica zich door haar moeder meevoeren tussen de drukbezette tafeltjes door van Caffè Angeli. Ze was niet echt knap. Haar benen waren te slungelig, ze had te veel sproeten, haar ogen lagen te diep en haar neus was te lang om mooi te zijn. Maar ze had lang, zwart haar dat als water over haar rug viel, en een glimlach die zelfs oude mannen terug deed glimlachen.

Een vluchtige kus op beide wangen voor Elena en ook voor haar zoon. Marco wilde haar niet aankijken maar over haar schouder gluurde hij naar de mollige Rosaria met haar blozende wangen, die al gulzig door een rietje haar cola zat te drinken.

Pepina stootte haar even aan.

“Marco, kom eens helpen een liedje uit te kiezen op de jukebox,” hakkelde Maria Domenica terwijl ze rammelde met het kleingeld in haar zak. “Wat vind je leuk? Rita Pavone? Little Tony? Misschien hebben ze deze week wel nieuwe platen.”

Terwijl hij zich met tegenzin liet wegvoeren van haar jongere zusje, wenste Maria Domenica dat ze kon zeggen wat ze in werkelijkheid dacht. “Ik wil je niet, Marco. Neem Rosaria maar. Je mag haar hebben, nu. Ik heb er genoeg van om naar haar gejengel te luisteren, ik walg ervan haar te zien eten. Voor je het weet is ze oud en dik en ze zal de eerstvolgende veertig jaar aan je hoofd blijven zeuren, maar als je haar wilt, neem haar, alsjeblieft, Marco, neem haar.”

Maar ze bleef zwijgend naast de jongen staan die haar ouders voor haar hadden uitgekozen, niet goed wetend hoe ze zich moest gedragen.

Marco’s volle, weke mond hing misprijzend neer toen hij zijn blik over de jukebox liet glijden. “Merda. In de stad luistert niemand naar deze troep. In Rome of Napels zouden ze hun geld hier niet aan verspillen.”

“Wat maakt het uit of ze er in de stad niet naar luisteren,” wierp ze tegen, fel voor haar doen. “Daarom kunnen we het hier in San Giulio nog wel leuk vinden.”

“San Giulio,” zei hij minachtend. “Ik ga mijn leven hier niet langer lopen verdoen. Mij zul je hier volgende week niet meer cola zien drinken met oude vrouwen en kinderen.”

“Heb je dan plannen?”

“Misschien.”

“Vertel, Marco. Waar ga je heen?”

“Naar de stad natuurlijk, wat dacht je dan?”

“Wat ga je daar doen?”

Marco keek fronsend naar de jukebox en zweeg.

“Marco, wat ga je in de stad doen?” herhaalde ze op luidere toon.

“Stil,” siste hij. “Wil je dat iedereen het te weten komt? Ik zal het je vertellen als je je mond houdt.”

Het bleek dat Marco een neef had die in Rome woonde. Een neef met een baan in een slagerswinkel, een huurkamer in Trastevere en een goede neus voor knappe vrouwelijke toeristen die op zoek waren naar la dolce vita op de Via Veneto. Het enige wat Marco nodig had was geld voor de treinreis.

“Misschien kan ik met je mee. Naar Rome.” Maria Domenica’s diepliggende zwarte ogen werden groot toen voor het eerst bij haar opkwam dat ze misschien zou kunnen ontsnappen.

“Toe nou, je bent een meisje,” zei Marco. Zijn pruilerige mond verbreedde zich nu in een geamuseerde grijns. “Je bent maar een meisje. En jij gaat nergens naartoe.”

Vele ogen sloegen hen gade terwijl ze hun korte gesprek voerden. Die van hun moeders speurden hoopvol naar enig teken van romantiek. Rosaria’s ogen stonden vol wrok. Wat bezielde mamma om die twee aan elkaar te willen koppelen? Was het niet duidelijk wie Marco wilde? En wie, als het aan haar lag, zou zorgen dat Marco haar kreeg voor het eind van het jaar?

Achter de mooie Gaggia koffiemachine die hij bediende alsof het een muziekinstrument was, sloeg Franco Angeli het jonge stel eveneens gade. Hoe lang zou het nog duren voor die twee begonnen te klagen, vroeg hij zich af. Er zijn geen Beatles op de jukebox, geen popmuziek. Bah! Met een klap zette hij vol afkeer een kan met schuimende melk neer op de glimmende, roestvrijstalen bar.

Vanaf de hoge muren staarden nog veel meer Franco Angeli’s net zo afkeurend neer op het jonge stel. Toen Franco en zijn broer Gennaro vele jaren geleden II Caffè dei Fratelli Angeli waren begonnen, hadden ze toegegeven aan hun passie voor Italiaanse kunst. Ze hadden een getalenteerde jonge schilder ingehuurd die vele maanden gevaarlijk balancerend op een stellage had doorgebracht en muren en plafond langzaam had bedekt met reproducties van de favoriete schilderijen van de broers. Volgens de beste renaissancetraditie waren de gezichten van de twee eigenaren op elk schilderij wel ergens te zien.

Dus hier op het plafond raakte een verwonderde Franco Angeli bijna de vinger van een bebaarde God aan in Michelangelo’s Schepping van Adam, en daar op de muur keek een bewonderende Gennaro Angeli toe hoe Botticelli’s Venus uit haar halve schelp stapte. En achter de bar bevonden zich enkele ondeugende cherubijntjes die een meer dan vluchtige gelijkenis vertoonden met foto’s van de jonge Franco en Gennaro.

De plaatselijke bewoners keken amper nog naar al die schoonheid. De meeste jongeren hadden nauwelijks gemerkt dat die er was.

En in stilte brak dat Franco Angeli’s hart, terwijl hij zijn klanten koffie serveerde.

“Zeg, Marco.” Maria Domenica keek nu lachend op naar het plafond. “Als je naar Rome gaat, kun je de echte Sixtijnse kapel gaan bekijken. Dan kun je die vergelijken met Caflfè Angeli.”

Marco keek minachtend. Schoonheid zag hij elke ochtend in de spiegel, niet in oude verf op een muur. “Als ik in Rome ben ga ik geen tijd verspillen,” deelde hij haar mee. “Ik zoek een baan en als ik eenmaal genoeg verdien, koop ik een Vespa, net zo een als die van mijn neef Antonio. En dan gaan we lol maken.”

“Kom je ooit nog terug?”

“Misschien, over een jaar of tien. Dan heb jij vast allang een man en kinderen. Maar ik kom je opzoeken. Jou en je zus Rosaria. Dan neem ik jullie allebei mee voor een ritje in mijn Ferrari.” Hij wendde zich lachend af van haar en de jukebox die hem zo had teleurgesteld. “Tot over tien jaar dan maar, Maria Domenica. Ik zal ernaar uitkijken.”

Als iemand Maria Domenica op dat moment had gadegeslagen, zou die een uitdrukking op haar gezicht hebben zien komen die er in al die zestien jaar als gehoorzame en gewetensvolle oudste dochter nooit op was geweest. Een uitdrukking die weinig goeds voorspelde.