.18.
De dag van de derde kuur brak aan.
Hanneke was de hele ochtend al zenuwachtig. Twee weken eerder was bij Sanne bloed geprikt, wat wonder boven wonder goed gegaan was. Tim was meegegaan naar het lab. 'Sanne was eerst wel wat gespannen in die vreemde omgeving,' vertelde hij, 'maar ik had een klein keyboard meegenomen, waarmee ik haar aandacht wilde trekken. Dat is gelukt. De laborante zat aan de linkerkant van Sanne, en ik ben rechts van haar gaan zitten, met het keyboard op mijn schoot. Ik hield haar rechterhand vast en hielp haar toets voor toets een melodietje spelen. Sanne was er zo in verdiept dat ze nauwelijks merkte dat ze geprikt werd. En nu maar hopen dat de uitslag goed is. '
Ook Lobke was gespannen, niet alleen voor de uitslag, maar ook voor de kuur zelf. Van de tweede kuur had ze meer last gehad dan van de eerste. Zou het nu nog erger worden?
Ze reden zwijgend naar het ziekenhuis. Daar moest Lobke eerst bloed laten prikken. In afwachting van de uitslag daarvan gingen ze in het restaurant een kopje thee drinken. Na een halfuurtje liepen ze naar de wachtkamer van dokter Evers, bij wie ze even later werden binnengeroepen.
De arts keek ernstig.
Hanneke schrok. Sanne was zeker ook geen geschikte donor.
De arts begon: 'Ik heb net de uitslag van je bloed gezien, Lobke.
Die is nog niet goed genoeg voor je derde kuur. We zullen die een week moeten uitstellen. Je moet deze week goed rust nemen, en dan hopen we dat het volgende week wel kan.'
'En de uitslag van Sanne?' vroeg Hanneke gespannen.
'Die is nog niet binnen. Wanneer is Sanne geprikt?'
'Morgen is het twee weken geleden.'
De arts zocht tussen zijn papieren. 'Dan zou inmiddels die uitslag binnen kunnen zijn, al duurt het weleens langer dan twee weken.
Weet u wat? Ik kan me voorstellen dat u erg benieuwd bent naar de uitslag. Zodra die binnen is, zal ik u bellen.'
Met een onbestemd gevoel reden ze weer naar huis. Lobke zei: 'Ik heb, denk ik, wel gevoeld dat mijn bloed niet goed was. Ik was al een paar dagen niet lekker. '
Hanneke vroeg ongerust: 'Waarom heb je dat dan niet gezegd?'
'Omdat ik niet wilde dat jullie dachten dat het van dat verjaardagsfeest kwam. ' Ze leunde verzaligd achterover. 'En al zou het er wel van komen, dan nog heb ik dat er graag voor over. Ik kan er nog iedere dag van nagenieten. '
Toen ze thuis waren, belde Hanneke naar Steven om hem te vertellen over de uitgestelde kuur.
Ook Steven schrok ervan. 'Hoe reageerde Lobke erop?' vroeg hij. 'Die was nogal laconiek,' zei Hanneke. 'Ze had het min of meer verwacht, omdat ze zich niet zo lekker voelde.'
'Hoi, pap,' riep Lobke uit de verte.
'Mag ik haar even?' vroeg Steven.
Hanneke wenkte naar Lobke, die de hoorn van haar overnam.
'Hoi, pap.'
'Hoe voel je je nu?'
Lobke hoorde de bezorgdheid in zijn stem. 'Gaat wel, hoor. Maak je maar niet bezorgd. Nu heb ik nog een weekje extra om na te genieten van mijn verjaardagsfeest.'
'Doe toch maar rustig aan,' zei Steven. 'Jij wilt vaak veel te hard.'
'Dat heb ik dan van geen vreemde,' lachte Lobke. 'Maar ik zal goed naar mijn lijf luisteren, hoor. Dus ga ik zo nog een poosje rusten. Tot vanavond. Wil je mamma nog hebben?'
'Dat is goed. Tot vanavond.'
Lobke gaf de hoorn terug aan Hanneke en zei: 'Ik ga even op bed liggen. Roep je me straks voor het eten?'
Hanneke knikte. 'Doe ik.'
Daarna verdween Lobke naar boven.
's Middags na de lunch belde Roel op haar mobiel. 'Hoe ging het vanmorgen?'
'Het ging niet door. Mijn bloed is nog niet goed genoeg. Dus ik ben gewoon thuis.'
'O. En ik had nog wel iets leuks voor je, als troost voor je kuur.'
'Wat dan?' vroeg Lobke nieuwsgierig.
'Ik kom het zo wel even brengen. '
Even later kwam Roel aanfietsen. Hij gooide zijn fiets tegen de garagedeur en stapte door de achterdeur naar binnen.
Lobke begroette hem en keek hem nieuwsgierig aan.
Hij overhandigde haar een plastic tasje. 'Hier, vers van de pers.'
Lobke stak haar hand in het tasje en haalde er een boekje uit. Ze bladerde erin en begreep toen ineens wat ze in haar handen had. 'De foto's van mijn verjaardag. '
Hij knikte. 'Jouw vader heeft zijn foto's naar mijn vader gemaild, en oom Ton heeft die van je tante Els ook naar ons gemaild. Toen hebben mijn vader en ik er samen dit albumpje van gemaakt.'
Lobke ging zitten met het boekje op schoot. 'Wat zijn ze mooi geworden. Kijk eens, mam.'
Hanneke kwam erbij zitten en bewonderde de foto's. 'Een mooi aandenken aan een mooie dag,' zei ze. 'Kunnen we ook nog foto's nabestellen? Want ik denk dat Aafke en opa en oma er ook wel wat willen hebben. En misschien tante Els ook wel, voor in haar etalage.'
'Dat kan,' zei Roel. 'Als u doorgeeft welke foto's en hoeveel van elk, zal ik ervoor zorgen.'
Lobke keek genietend naar de foto waarop haar klasgenoten stonden te zingen. 'Ik heb hen nog niet eens fatsoenlijk bedankt,' zei ze. 'Ik zal straks eerst eens een kaart schrijven. Wil jij die dan meenemen, Roel?'
'Tuurlijk. Je moet trouwens de groeten hebben van iedereen. Ook van Mirjam. Ze vond het jammer dat ze er niet bij kon zijn vorige week.'
'Dan zal ik haar een apart kaartje sturen en vragen of ze langskomt. Dan kan ze meteen de foto's bekijken.'
'Er zijn ook nog een paar digitale filmpjes gemaakt, zoals van het zingen. Mijn vader zal die voor je op een dvd zetten. Dan kan ze die ook zien,' zei Roel.
Hanneke zat intussen in het boekje te bladeren. 'Mooi zijn ook die foto's van de bijbelse tuin geworden,' zei ze.
'Ja, hè?' zei Lobke. 'En over die uitleg van dat labyrint heb ik nog veel nagedacht.'
'O, vertel eens, ' vroeg Hanneke.
'Nou, ik dacht dat een labyrint hetzelfde was als een doolhof, maar pastor Van Lent zei dat het heel iets anders was. Als je in een doolhof zit, ga je op zoek naar de uitgang en probeer je daar zo snel mogelijk uit te komen. Terwijl een labyrint juist bedoeld is om te leren van je weg door het labyrint en om stil te staan bij wat je tegenkomt. En ik zei toen dat ik mijn ziekte eerst ervaarde als een doolhof, waaruit ik zo gauw mogelijk weg wilde, maar dat ik het nu steeds meer zie als een labyrint, omdat ik steeds meer stilsta bij wat me overkomt, en omdat ik dit zie als mijn weg. Ik kan daardoor meer leven in het hier en nu, in plaats van bezig te zijn met wat er misschien straks allemaal wel of niet gaat gebeuren.'
Hanneke keek met verwondering naar haar dochter. 'Meisje, wat ben je in korte tijd volwassen geworden,' zei ze zacht.
's Avonds in bed kon Hanneke niet in slaap komen. Ze lag in het donker naar het plafond te staren en dacht na over wat Lobke had gezegd over het labyrint, en dat ze haar ziekte als 'haar weg' zag. Weer dat beeld van die weg, dacht ze. Nu zonder strepen. Hoewel, een labyrint was toch ook op een of andere manier gemarkeerd als strepen op de grond.
Ze had niet eens geweten dat er een labyrint was in de bijbelse tuin, ze was er zelfs nog nooit geweest. Ze had laatst van een aanstaand bruidje gehoord dat ze daar hun trouwfoto's gingen maken, en dat had ze doorgegeven aan Roel toen hij met zijn plannetje voor Lobkes verjaardag kwam.
Ze had na het avondeten op internet naar informatie gezocht over labyrinten, en was op een site dezelfde uitleg tegengekomen als die Lobke had verteld: 'Een labyrint is een kruisingsvrij, slingerend pad, dat de loper langs een aantal wendingen naar het centrum en terug naar buiten voert. Er is een aantal verschillende modellen van een labyrint. Ze hebben echter één ding gemeen: in tegenstelling tot een doolhof, waarin je keuzen moet maken tussen verschillende paden, heeft een labyrint een enkel pad dat de loper langs een aantal wendingen leidt naar het centrum en terug naar buiten. Veel mensen verwarren een labyrint met een doolhof. Dan mis je een belangrijk punt: in een doolhof verlies je je weg, in een labyrint vind je je weg.'
Hanneke moest terugdenken aan haar tocht door de mist van destijds, en bedacht hoe blij ze toen was geweest met de strepen op de weg, die haar letterlijk de weg wezen.
Ze had op diverse foto's bij de site gezien dat een labyrint vaak niet meer was dan wat strepen op de grond. Bij een doolhof had je meestal hoge heggen waar je niet overheen kon kijken. Je kon niet door de heggen heen. Je moest eromheen lopen en proberen te onthouden welk stukje van het doolhofje al gehad had. In een doolhof kwam je tegenliggers tegen, waarbij sommigen je omverduwden omdat ze het vinden van de uitgang als een wedstrijd zagen, waarbij er maar één kon winnen.
Bij een labyrint was geen sprake van een wedstrijd. Iedereen liep in zijn eigen tempo. Je kwam elkaar wel tegen. Soms werd je ingehaald, soms haalde je zelf anderen in, maar dat leidde niet tot een competitie wie het het best of het snelst deed. Bij een labyrint kwam je geen tegenliggers tegen. Wel mensen die naast jouw weg in een tegengestelde richting leken te gaan, maar dat bleek later dezelfde weg te zijn die jij nog moest gaan of al gegaan was. Bij een labyrint kon je wel over de lijnen heen stappen, maar dat was uiteraard niet de bedoeling. Dan miste je een essentieel stuk in je groei. Je moest de lijnen volgen. Dat was je weg. Dat was je levenspad. En op die weg kwam je soms onverwachte wendingen tegen. Zoals de ouders van Anneke, die hun dochter ineens moesten missen. Zoals Steven en zij, toen bleek dat Sanne gehandicapt zou worden. Zoals Sanne zelf. Zoals Lobke, die ziek werd. Zoals Roel, die eerst zijn moeder had moeten missen en die zich een toekomst met Lobke anders had voorgesteld. Die wendingen moest je niet uit de weg gaan, maar volgen, want alleen zo kwam je bij het centrum, je kern. En daar werd je opnieuw gevoed, door je Bron.
Ze dacht met een warme glimlach aan de vergelijking die Lobke had getrokken tussen het labyrint en haar ziekte. Lobke had het l begrepen, besefte ze opeens. Lobke was al verder dan zij.
Ze liep over een grote, witmarmeren vloer. Op de vloer was met zwarte lijnen een reusachtig labyrint getekend. Overal om haar heen bevonden zich mensen in dat labyrint. Ze herkende enkele gezichten: buurman Jan, Frank, haar vader, Els, de bedrijfsleider van de supermarkt, de assistente van de tandarts, Mirjam Foekens. Maar de meeste gezichten kwamen haar niet bekend voor.
Ze keek naar beneden. De lijnen van het labyrint waren duidelijk zichtbaar, wel vijftien centimeter breed, maar nog geen millimeter dik. Ze zou er zo overheen kunnen stappen. Ze keek om zich heen. Iedereen die ze zag, bleef netjes binnen de lijnen lopen. Niemand week van zijn of haar pad af.
Ze keek voor zich uit, zoekend naar de plek waar het centrum van het labyrint zich moest bevinden. Maar het labyrint was zo groot, zo groot...
Toen zag ze ver voor zich uit Lobke lopen, die zich bij haar vandaan leek te bewegen. Ze wilde haar roepen, maar dat leek haar zo oneerbiedig in deze ruimte. Iedereen ging zijn of haar weg zwijgzaam. Het leek erop dat iedereen wist waar hij of zij mee bezig was, behalve zijzelf. Ze wilde over de lijnen stappen, hele stukken van de weg overslaan, zodat ze snel bij Lobke kon zijn, en ze zich niet zo alleen zou voelen.
Plotseling trok er een dichte mist op. Ze vertraagde haar pas, wilde teruggaan, weg uit de mist. Maar dat mocht niet in een labyrint, wist ze. Je mocht alleen maar vooruit. Maar hoe moest ze nu lopen? Ze kon geen hand voor ogen zien. Ze stond stil en keek hulpeloos om zich heen, maar ze zag niets dan dikke, witte wolken om zich heen, die haar als een koude mantel omhulden.
Toen hoorde ze achter zich voetstappen, en even daarna haakte er iemand bij haar in. Ze keek opzij. 'Sanne?'
'Hoi, mam, ' zei Sanne, en ze lachte naar haar. Haar heldere stem galmde door de ruimte. 'Ook onderweg?'
Ze keek ongelovig naar de mooie jonge vrouw naast zich. 'Sanne,' zei ze weer.
'Gaaf, hè, zo'n labyrint,' zei Sanne.
Weer kon ze niets anders uitbrengen dan een stamelend: 'Sanne...'
Sanne drukte even haar arm en zei toen: 'Als je stil blijft staan, ga ik verder, hoor, mam. Ik ga naar Lobke. Goede reis. Dag, mam.'
'Niet weggaan,' wilde ze roepen. 'Ik wil met je mee.' Maar Sanne was al verdwenen. Opgelost in de mist. Blijkbaar kon Sanne haar weg wel vinden in de mist...
Ze zakte door haar knieën en stak haar handen uit, tastend naar de lijnen met haar vingers over het kille marmer. 'God,' bad ze. 'Ik wil graag verder lopen in het labyrint van mijn leven. Ik wil ook bij de Bron aankomen. Laat die mist alstublieft optrekken, zodat ik mijn weg weer kan vinden. Ik beloof U dat ik heel de weg zal gaan, en geen stukken meer zal willen overslaan.'
Toen trok de mist op, en hoorde ze een stem die zei: 'Ga maar verder, kind. En weet dat je nooit alleen bent. Ik ben bij je.'
Met de tranen over haar wangen werd ze wakker.
De volgende morgen belde dokter Evers. 'Ik heb de uitslag binnen van het bloed van Sanne. Er is een match!