.8.
'Ha , buurvrouw, hoe is het met Lobke?'
Hanneke was buiten de ramen aan het zemen. Ze had vanmorgen Lobke naar het ziekenhuis gebracht voor de eerste chemokuur.
Lobke zou daar twee weken moeten blijven. Iedere dag werden er via een infuusnaald in haar arm verschillende cytostatica, zoals dokter Evers die noemde, bij haar ingespoten. Daarnaast moest ze een heleboel medicijnen slikken, wel twintig op een dag. Ze had in het weekend samen met Roel een hoop muziek op haar mp3-speler gezet. 'Dan heb ik iets te doen, mam. Ik zal misschien wel te weinig puf hebben om te lezen.'
Dokter Evers had haar gewaarschuwd dat de kuren veel van haar energie zouden vergen. Met de school was besproken dat Lobke wel contact zou houden met de klas, maar dat het niet realistisch was in dit examenjaar te verwachten dat ze na de kuren - vooropgesteld dat ze beter werd - de draad weer kon oppakken en gewoon kon meedoen met de examens.
Hanneke had het moeilijk gevonden haar dochter achter te laten in het ziekenhuis. Maar Lobke had haar min of meer weggeduwd.
'Ga nu maar. Ik red me wel. Er wordt hier goed voor me gezorgd.'
Eenmaal thuis was Hanneke maar gaan poetsen, om haar innerlijke onrust een positieve draai te geven. Dat had ze geleerd van haar moeder. Wanneer die boos of bezorgd was, was ze kasten gaan leeghalen en uitsoppen, een gewoonte die Hanneke van haar had overgenomen. Steven maakte er wel eens grapjes over. 'Zo, was je ergens boos over?' vroeg hij soms plagend wanneer ze de ramen weer eens gezeemd, of de keuken een goede beurt gegeven had.
Ze stond net op het trapje de bovenste ramen te zemen toen buurman Jan naar haar toe kwam en zijn vraag stelde.
'Ik heb haar vanmorgen naar het ziekenhuis gebracht voor haar eerste chemokuur,' beantwoordde ze zijn vraag.
'Spannend,' zei de buurman. 'Maar gelukkig is ze in Gods hand.'
'Zo is het. En in de hand van deskundige doctoren, ' zei Hanneke. 'We zullen voor haar bidden. Hoe is het met Aafke en Sanne?' vroeg buurman Jan toen. 'Ik heb hen allebei al een poosje niet gezien.'
'Met allebei goed. Gelukkig wel,' zei Hanneke. 'Aafke heeft het druk. Die is met een vervolgstudie bezig, naast haar werk, en dus heeft ze weinig tijd over. Vanavond gaat ze even bij Lobke langs.
En met Sanne gaat het ook goed. We hebben haar dit weekend maar niet naar huis gehaald, omdat er toch wat spanning in huis hangt rondom de ziekenhuisopname van Lobke, en Sanne is erg gevoelig voor dat soort spanning.'
'En met jullie twee?' vroeg buurman Jan belangstellend.
'Ook goed. De eerste dagen waren wel moeilijk. We verwerkten het allebei toch op een andere manier. Vooral Steven vond het lastig erover te praten. Maar sinds zaterdag gaat dat beter.'
'O?' vroeg de buurman.
Maar Hanneke wilde buurman Jan niet aan zijn neus hangen wat er zaterdag gebeurd was. Ze was inmiddels klaar met zemen, vouwde het trapje in elkaar, pakte de emmer en het trapje en liep ermee naar de achterdeur.
'Bedankt voor de belangstelling, buurman,' zei ze nog, en toen verdween ze naar binnen. Ze gooide het sop weg, spoelde de zeem uit, maakte de emmer schoon en droog en bracht alles naar de bijkeuken. Daarna zette ze een kopje koffie voor zichzelf en ging ermee op de bank zitten. Haar gedachten gingen terug naar zaterdagochtend.
Na Stevens huilbui hadden ze nog een poos zitten praten. Zij over haar schuldgevoel en twijfels, Steven over zijn boosheid en het akelige, lege gevoel dat hij min of meer gezocht had om die boosheid niet te hoeven voelen. Ze hadden met de armen om elkaar heen naar elkaar geluisterd. Meer niet, en dat was goed geweest.
Zo had Lobke hen gevonden. 'Wat zitten jullie hier te doen?' had ze verbaasd gevraagd. 'Jullie lijken wel zo'n klef stel.'
'Maar dat zijn we toch ook?' had Steven plagend geantwoord. Hij had zijn arm uitgestoken naar Lobke. 'Kom eens bij me.'
Lobke was aan de andere kant van Steven op de bank gaan zitten. Hij sloeg zijn arm ook om haar heen en drukte Hanneke en Lobke stevig tegen zich aan.
'Mijn sterke vrouwen,' zei hij tevreden lachend. En toen tegen Lobke: 'Lobke, sorry.'
'Waarvoor?' vroeg Lobke.
'Omdat ik jou en je moeder de afgelopen week ontlopen heb. Dat was niet goed van me.'
'Nou, ik snap best wel dat het voor jullie ook niet makkelijk zal zijn,' zei Lobke wijs.
'Dat is het ook niet, maar dokter Rensen had toch duidelijk het advies gegeven met elkaar in gesprek te blijven, en ik ben dat juist uit de weg gegaan de afgelopen week,' zei Steven. 'Ik lag helemaal overhoop met mezelf en ik vond dat ik daar zelf uit moest zien te komen omdat ik jullie daarmee niet wilde belasten. Terwijl het daardoor alleen maar erger werd. Dokter Rensen had gelijk. Juist door dingen met elkaar te delen worden ze draaglijk voor iedereen.'
'Ja, dat merk ik ook bij Roel,' zei Lobke. 'Voor hem zal het toch ook niet makkelijk zijn. Ik bedoel... Zijn moeder is doodgegaan aan kanker, en toen we in Londen waren had hij me verteld hoe machteloos hij zich toen had gevoeld en dat hij hoopte dat nooit meer mee te maken. Het gekke is nu dat ik met hem te doen heb, en hij met mij. Maar door daar met elkaar over te praten, werd het iets van ons beiden. En zo voel ik dat ook: overmorgen ga ik voor mijn eerste kuur, maar ik weet dat Roel in gedachten bij me zal zijn. En dat helpt.'
'Maar jij bent degene die zich ziek zal voelen van de kuren,' zei Hanneke. 'Wat dat betreft, lijkt het wel een beetje op bevallen: er kunnen wel honderd mensen om je bed heen staan die met je meeleven, maar jij bent degene die de pijn van de weeën voelt, jij moet daar doorheen.'
'En ik weet hoe het voelt daar aan de zijlijn te staan, tot drie keer toe,' zei Steven. 'En dat is niet leuk, kan ik je zeggen. Ik voelde me toen zo machteloos. En zo voelt dat nu ook tegenover jou, Lobke.'
'Wat mij destijds geholpen heeft, vooral de eerste keer, toen Aafke geboren werd, ' zei Hanneke, 'was het besef dat er miljarden mensen op de wereld zijn, die allemaal geboren zijn. Daar hebben natuurlijk ook keizersneden bij gezeten, maar de meeste mensen zijn toch op een natuurlijke manier geboren. Dus hadden er ook miljarden vrouwen vóór mij de pijn van een bevalling gevoeld, en hadden al die vrouwen ervaren hoe het was een kind te baren. En dat gaf een wonderlijk gevoel van verbondenheid, waardoor ik minder tegen die bevalling opzag.
'Ik vind dat wel een mooi beeld. Bedankt, mam,' zei Lobke. 'Er zijn al zo veel mensen die een chemokuur hebben ondergaan. Ik ben niet de enige. Ik ga dus morgen ervaren wat velen voor mij al ervaren hebben. En ik heb Roel, en jullie en Aafke en Sanne en mijn vriendinnen die me er wel doorheen slepen.'
Hanneke was ontroerd dat Sanne ook een plaats in de opsomming van Lobke had gekregen. 'En God?' vroeg ze toen. 'Misschien wel een moeilijke vraag, maar we hebben beloofd dat we alles met elkaar zouden bespreken.'
'Ja, daar heb ik het ook met Roel over gehad. Roel is niet met de kerk en zo opgevoed, maar hij gelooft wel dat er iets als een Schepper is. Ik heb hem verteld dat ik wel gedoopt ben en dat we vroeger regelmatig naar de kerk gingen, maar dat dat de laatste jaren verwaterd is, en dat we het thuis eigenlijk nooit meer over God hebben. Terwijl ik zeker weet dat jullie nog wel in Hem geloven. Toch?' Ze keek haar ouders vragend aan.
Hanneke keek naar Steven. Ze was benieuwd naar zijn antwoord. Zou hij weer zo boos worden als toen bij de huisarts?
Steven keek Lobke aan. 'Ik weet het niet,' zei hij toen eerlijk.
'Maar ik denk er wel veel over na.'
'En jij, mam?' vroeg Lobke toen aan Hanneke.
'God is voor mij iemand die precies weet hoe ik in elkaar zit,' zei Hanneke, 'omdat Hij me gemaakt heeft. Ik geloof dat Hij ondanks mijn tekortkomingen van me houdt zoals ik ben, nog meer dan jullie doen. En dat Hij tegen me zegt: 'Leef je leven, kind, met al je mogelijkheden en onmogelijkheden. Wees niet bang daarbij fouten te maken, want die fouten zijn je bij voorbaat al vergeven door het bloed van mijn Zoon. Leer van je fouten, en maak iets van je leven. Dat is mijn cadeautje voor jou. ' Zo zie ik het leven ook. Als een cadeautje dat ik zelf moet uitpakken.'
'En Sanne, zie je die ook als cadeautje?' vroeg Steven toen.
'Ja, ook Sanne. Want van haar heb ik dingen geleerd die niemand anders me kon leren. Door haar ogen zie ik vreugde in kleine dingen. Door haar handicap leer ik dat gezondheid niet iets vanzelfsprekends is. '
'Ik zei gisteren nog tegen Tim dat ik me mede door Sanne zo sterk voel' zei Lobke.
'O?' vroeg Steven. 'Vertel eens.'
'Nou, Sanne heeft er ook niet voor gekozen epilepsie te krijgen,' legde Lobke weer uit. 'En die voelt zich ook niet lekker wanneer ze allemaal aanvallen achter elkaar krijgt. En die moet ook medicijnen slikken. En ondanks dat alles leeft zij haar leven op haar eigen manier, en heeft ze op haar manier ook plezier.'
Steven klonk schor toen hij zei: 'Zie je nu dat jullie sterke vrouwen zijn?'
'Hoe kijk jij dan naar Sanne, pap?' vroeg Lobke.
Steven aarzelde. 'Nou...' begon hij voorzichtig, 'om eerlijk te zijn...'
'Toe, pap, we zijn nu toch bezig. Voor de draad ermee,' moedigde Lobke haar vader aan.
Hanneke keek nieuwsgierig naar Steven. Wat zou hij zeggen?
'Allereerst: ik houd van Sanne, en ik zou haar niet graag missen. Laat dat duidelijk zijn,' begon hij toen. 'Maar af en toe bekruipt me de vraag naar de zin van haar bestaan. Wanneer ik zie dat ze ongelukkig is wanneer ze weer eens een serie aanvallen achter elkaar heeft. Wanneer ik in De Roos kom en zie hoe sommige medebewoners van haar vegeteren, en ik bang ben dat zij ook zo wordt. Misschien heeft dat wel te maken met mijn opvoeding. Daarin werd er altijd op gehamerd dat je je talenten moest ontwikkelen, dat dat je opdracht was in dit leven, dat je dienstbaar moest zijn met die talenten, dat dat dus iets zichtbaars moest opleveren: een goede baan met een goed salaris, een goede naam, aanzien bij mensen. Al was dat aanzien niet iets waarnaar je mocht streven, want dan werd je hoogmoedig, en dat was een grote zonde. ' Hij was even stil en ging in gedachten terug naar vroeger. 'Ja, opa Schrijver was 'recht in de leer', zoals hij dat noemde. Maar God werd daardoor een soort boeman voor me, iemand die je constant in de gaten hield of je wel het 'rechte pad' bewandelde. Ik heb een tijd gehad dat ik, geestelijk gezien, zelfs geen stap durfde te verzetten, zo bang was ik dat ik een stap verkeerd zette en dat God daardoor boos werd, of dat, zoals opa zei, 'Gods toorn zou ontbranden.'
Hanneke had verbaasd geluisterd naar Stevens verhaal. Diens ouders waren al overleden toen zij hem leerde kennen, en hij had destijds weinig over hen verteld. Ze wist wel dat hij kerks opgevoed was geweest, maar op het moment dat zij hem leerde kennen, ging hij al niet meer naar de kerk. Zijzelf was ook wel opgevoed met God en kerk, maar de God in die kerk was altijd een God van liefde geweest. Steven was met haar meegegaan in haar wens in de kerk te trouwen en de kinderen daar te laten dopen, maar daar was alles ook mee gezegd. En nu dit.
'Tjonge, dat klinkt eng,' was Lobkes reactie.
'Dat was het ook,' zei Steven. 'Daarom weet ik nog steeds niet wat ik van God moet denken.'
'En Sanne?' vroeg Lobke. 'Want daar hadden we het over.'
'Ja, over Sanne en de zin van haar bestaan,' hielp Hanneke.
'Nogmaals: ik houd van Sanne. Maar misschien is dat wel de zin van haar bestaan. Dat ze mensen leert lief te hebben zonder daar iets voor terug te verwachten.'
'Zo is het net alsof Sanne zelf niets te geven heeft,' reageerde Hanneke verontwaardigd.
'En daar doe ik Sanne mee tekort,' wist Steven. 'Ik weet nu even niets meer te zeggen. Ik ben er zelf nog niet uit. Misschien heeft het ermee te maken dat ik me afvraag of Sanne wel een 'rechte weg' kan bewandelen in de ogen van God.'
'In de ogen van die strenge God van opa Schrijver, zul je bedoelen,' viel Lobke uit. 'Nou, gelukkig kijk ik op een andere manier naar God.'
'Hoe dan?' Steven keek zijn jongste dochter nieuwsgierig aan.
'Nou, zo'n beetje als mam. Dat Hij mijn Schepper is, en dat Hij van me houdt, onvoorwaardelijk.'
En die leukemie dan?' vroeg Steven.
'Ik weet niet of dat iets is wat Hij wil,' zei Lobke. 'Dat doet er ook weinig toe. Ik heb het, en ik zal ermee moeten leren leven. Maar ik geloof wel dat Hij me daarin nabij is.'
'Daar ben ik blij mee, meisje,' zei Hanneke. 'Vinden jullie het nu goed dat we er een andere keer verder over praten, want ik weet niet hoe het bij jullie is, maar ik krijg honger.' En met een blik op de klok zei ze lachend: 'En ik zei twee uur geleden al dat ik ging douchen.'
'Ik eerst,' riep Lobke, en ze sprong op en rende naar boven.
'Oké, jij eerst,' bromde Hanneke. Ze vleide zich tegen Steven aan. 'Zo, dan kan ik nog lekker even bij jou kroelen.'
Steven lachte. 'Altijd al gezegd dat je een kroelkont was. Dat hebben die meiden dus van jou. Nou ja, kom dan maar.' Hij deed alsof hij de kroelbui gelaten over zich liet komen, maar hij genoot ervan, blij dat hij weer iets kon voelen en dat die akelige leegte verdwenen was.
Het was ondanks de spanning van de aanstaande kuur verder een fijn weekend geweest met z'n drietjes. Roel was zaterdagmiddag nog langs geweest, en Aafke was 's zondags komen eten. Hanneke en Steven waren zondagavond samen een flink eind wezen lopen, stevig gearmd. Het vertrouwde gevoel tussen hun beiden was terug.
Hanneke schrok op uit haar mijmeringen doordat de telefoon ging.
'Hoi, mam, met mij,' klonk Lobkes stem. 'Nou, de eerste kuur zit erin. Ik voel nog niks, maar dat zal wel komen. Kom je nog vanmiddag? En wil je dan mijn boek meenemen? Het ligt op mijn nachtkastje. Doei.'
Hanneke legde de hoorn op de haak. Zo, de kop was eraf.