.15.

Lobke bleek van de tweede kuur inderdaad veel meer last te hebben. Ze was sneller moe, lag veel op bed, had nauwelijks eetlust en at daardoor weinig. Het duurde ook langer voordat ze daarvan een beetje hersteld was. Af en toe werd ze zelfs misselijk van alleen al de lucht van warm eten en vluchtte ze naar boven zodra Hanneke met eten koken bezig was. Ook begon het haar van Lobke uit te vallen.

Hanneke maakte zich zorgen en zorgde voor allerlei lekkere sapjes en hapjes, in de hoop dat Lobke op die manier toch nog iets binnenkreeg. Ze had haar werk in de bruidswinkel van Els tijdelijk op een laag pitje gezet en ging nu alleen nog maar 's morgens, zodat Lobke zo min mogelijk alleen was. Meestal ging ze pas boodschappen doen wanneer Roel na schooltijd langskwam, of wanneer Steven al thuis was.

Op een keer kwam ze na het boodschappen doen helemaal laaiend thuis. Ze smeet de boodschappentas op de grond, trok met  driftige bewegingen haar jas uit, smeet die over de stoel en brieste tegen Steven: 'Dat geloof je toch niet.'

'Wat?' vroeg Steven verbaasd.

'Loop ik daar in de supermarkt, op zoek naar gezonde en vitaminerijke dingen voor Lobke, en zie ik daar ineens op een pak inlegkruisjes staan: 'met vitamine E'. Nou vraag ik je. In de derde wereld hebben ze soms niet eens te eten, maar hier in het rijke westen weten ze van gekkigheid niet wat ze met onze voedingsmiddelen moeten doen en stoppen ze zelfs vitamine E in onze inlegkruisjes. Dat is toch de omgekeerde wereld.' Ze ging op een keukenstoel zitten, plantte haar ellebogen op tafel en steunde haar hoofd in haar handen. Haar schouders schokten.

Steven stond op en ging naast haar staan. Hij streek met zijn hand over haar haar. 'Meisje toch...'

Hanneke draaide zich naar hem toe en sloeg haar armen stijf om zijn middel. Zo, met haar hoofd tegen zijn buik, snikte ze: 'Wat een krankzinnige wereld is dit toch soms.'

Steven liet haar een tijdje begaan, pakte haar toen onder haar armen en trok haar overeind. 'Kom eens even naast me op de bank zitten. Dat zit iets makkelijker. '

Hanneke liep gewillig met hem mee naar de bank en kroop daar weg in het vertrouwde holletje van zijn arm. Weer snikte ze: 'Snap je dat nou? In derdewereldlanden hebben ze soms amper te eten, laat staan dat ze zoiets als inlegkruisjes kunnen kopen, als ze al weten wat dat zijn, maar ergens op deze wereld in een of ander lab worden dus mensen betaald om zoiets te bedenken als het toevoegen van vitamine aan inlegkruisjes, in plaats van een oplossing te bedenken voor de grote voedselproblemen van deze wereld. Alsof frisse inlegkruisjes belangrijker zijn dan genoeg te eten voor alle mensen. ' Ze schudde vertwijfeld haar hoofd en ging zacht verder: 'En wij hebben ons eigen voedselprobleem. Hierboven ligt onze doodzieke dochter die te misselijk is om te eten, en we zijn al blij als ze iets kan binnenhouden. En Sanne... ' Weer snikte ze het uit.

Steven drukte haar tegen zich aan, maar zei niets. Hier had ook hij geen woorden voor.


Na het verontrustende bericht van dokter Evers over de negatieve uitslag van de HLA-match met Aafke, was Steven op internet gaan zoeken naar de mogelijkheden om Sanne donor te laten zijn.

Hanneke liet het hem doen, maar ze worstelde nog steeds met de vraag of ze dat wel als optie wilde houden. Ze kwam er niet uit.

Enerzijds wilde ze natuurlijk alles doen om ervoor te zorgen dat Lobke weer beter werd. Ze had haar met alle liefde haar eigen beenmerg, een nier, een hand of zelfs haar hart gegeven, als dat er maar toe kon bijdragen dat Lobke weer helemaal gezond werd. Anderzijds ging haar hart uit naar Sanne, en zag ze maar steeds Sannes angst voor pijn en bloed en voor alles wat met dokters te maken had. Als Sanne donor zou worden, zou ze uitgebreid onderzocht moeten worden. Er zou bloed afgenomen moeten worden. Ze zou zelfs een narcose moeten ondergaan om het beenmerg te leveren, want Hanneke wilde niet eens denken aan de mogelijkheid van vijf dagen achter elkaar een injectie en dan een of twee dagen ten minste vier uur aan een soort dialyseapparaat verbonden zijn. Sanne zou alles bij elkaar schreeuwen in het ziekenhuis.

Hanneke dacht terug aan de tijd dat Sanne een hersenzenuwstimulator had geïmplanteerd gekregen, omdat de epilepsiemedicatie weinig uithaalde. Zo'n stimulator was een soort pacemaker die onderhuids in de borstholte werd ingebracht, en die stroomstootjes afgaf waardoor de hersenen geprikkeld werden, en waarmee de epileptische aanvallen onderdrukt werden. Het was een operatie van anderhalf uur geweest, maar Sanne was er de hele week ziek van geweest. Niet eens zozeer lichamelijk, maar ze had heel angstig op het hele gebeuren gereageerd. Hanneke en Steven hadden toen gezegd: 'Dat is eens en nooit weer.'

En nu dit. Hanneke voelde zich innerlijk verscheurd, alsof ze moest kiezen tussen twee kinderen. Een onmogelijke opgave. Ze had het er met Steven over gehad. Die vond het ook moeilijk, maar wilde wel het traject in gaan om na te gaan of Sanne wel een geschikte donor zou zijn. 'Want als ze dat niet is, houdt het op. Dan hoeven we de beslissing of ze wel of niet donor kan en mag zijn, niet te nemen. ' Maar Hanneke had zelfs moeite met die weg. Want dat traject gingen ze natuurlijk nooit vrijblijvend in. Als zou blijken dat Sanne wel een geschikte donor zou zijn, kwam daarna de onvermijdelijke vraag: mag ze dat ook? En die vraag zou zij als mentor, uiteraard samen met Steven, moeten beantwoorden. Ze durfde het er in eerste instantie niet eens met Lobke over te hebben, bang als ze was dat Lobke haar haar twijfel kwalijk zou nemen.

Maar toen begon Lobke er zelf over.

Ze zaten in de woonkamer met een kopje thee, Lobke op de bank en Hanneke in Stevens luie stoel. Roel was net weg. Die had wat kaarten en brieven van school gebracht. Mirjam Foekens, de mentor van de klas van Lobke, was met hem meegekomen, en ze hadden het over van alles en nog wat gehad, maar het onderwerp van een eventuele donatie was als een zwaard van Damocles boven de tafel blijven hangen en niet ter sprake gekomen. Mirjam had wellicht aangevoeld hoe gevoelig het moest liggen voor Hanneke.

Toen boog Lobke zich naar haar toe. 'Mam,' zei ze, 'heb je al nagedacht over Sanne?'

Hanneke, die de afgelopen dagen met het zware gevoel in haar buik had geworsteld, voelde de klauw zich weer samenknijpen om haar maag. Ze knikte. 'Ja,' zei ze. Meer niet.

Lobke was even stil. Toen ging ze dapper verder. 'Ik heb er zelf ook over nagedacht,' zei ze. 'En ik heb besloten dat het niet hoeft.' Hanneke keek haar verwonderd aan. 'Wat niet hoeft?'

'Sanne hoeft geen donor te zijn,' vervolgde Lobke. 'Ik bedoel... Ik weet nog precies hoe bang ze was na die operatie met die stimulator. Dat wilden we geen van allen meer. Jullie niet, maar ik ook niet. En ik weet dat Aafke daar ook zo over denkt.'

'M... m... maar...' stamelde Hanneke. 'Maar jij dan?'

'Ik heb het er met Roel over gehad. Misschien is er ergens op de wereld toch iemand die hetzelfde HLA-patroon heeft als ik Dat kan toch?'

'En als dat nu niet zo is?' vroeg Hanneke.

'Nou, dan heb ik dikke pech. Natuurlijk wil ik blijven leven, maar misschien is dat dan niet de bedoeling. Ik wil in ieder geval niet blijven leven als het ten koste moet gaan van Sanne. Het is trouwens helemaal niet zeker dat ik met die stamcellen van Sanne wel beter word, en als het dan niet aanslaat, heeft Sanne dat allemaal voor niets moeten ondergaan.'

Hanneke bewonderde de rustige manier waarop Lobke haar uitleg deed. Wat was het toch een flinke meid.

Toch voelde Lobkes standpunt niet als een geruststelling. Integendeel, ze ervaarde het alsof Lobke haar nu de keus grootmoedig uit handen genomen had. Omdat zij als moeder die keus zelf niet kon maken. Was zij nu maar zo flink als Lobke. Maar ze voelde zich laf, en ze voelde zich tevens tekortschieten tegenover Lobke, en vreemd genoeg ook tegenover Sanne.

Ze zuchtte. 'Was het maar zo simpel, Lobke.'

Lobke keek haar met grote ogen aan, waarin een vragende uitdrukking lag. 'Zo simpel is het toch? Ik had verwacht dat je wel blij zou zijn met mijn oplossing.'

'Hoezo blij?' Hanneke keek Lobke stomverbaasd aan.

'Nou, ik heb gezien hoe je worstelde de afgelopen dagen. Je was er wel, maar je was er ook niet. En ik ken je. Ik weet hoeveel je van Sanne houdt en hoeveel moeite je er altijd mee hebt wanneer Sanne pijn heeft, soms nog meer dan Sanne zelf. '

Hanneke kreunde licht. 'Maar diezelfde moeite heb ik ook nu jij zo ziek bent, kind. Ik wil ook niet dat jij pijn hebt. En ik wil nog minder dat jij zo jong doodgaat.'

Ze hief haar handen in een wanhopig gebaar omhoog.

Lobke moest onwillekeurig aan het albasten beeldje denken. Haar hart ging uit naar haar moeder. Ze probeerde zich voor te stellen wat die moest doormaken, maar dat lukte niet. Dat leek te erg. Wel kon ze zich er iets bij voorstellen dat haar moeder haar ziekte wilde overnemen als dat zou kunnen. Dat had ze soms zelf tegenover Sanne, wanneer die bang was of pijn had. En daardoor was ze tot deze beslissing gekomen. Vreemd genoeg was ze zelf na haar beslissing niet meer zo bang. Ze voelde zich zelfs strijdlustig, en was vastbesloten de dood met open ogen tegemoet te treden.

Ze had daarbij moeten denken aan de begrafenis van Anneke. De dominee had toen een verhaal uit een kinderboek voorgelezen, dat 'Wij gaan op berenjacht' heette. Het ging over een groepje kinderen die op berenjacht gingen en daarbij allerlei obstakels tegenkwamen, zoals hoog gras, een diepe rivier en een donker woud. De steeds terugkerende zin daarbij was: 'We kunnen er niet bovenover. We kunnen er niet onderdoor. We moeten er wel dwars doorheen'. Dit was haar 'berenjacht'. En ze zou er 'dwars doorheen' gaan. Met die instelling was ze met haar moeder begonnen over haar beslissing. Maar wat ze verwacht had, gebeurde niet. Haar moeder leek niet opgelucht te zijn dat ze niet zelf die beslissing had hoeven nemen. Lobke snapte er niets van.

Hanneke dacht na. Het was alsof de beslissing van Lobke juist tegenwicht had gegeven aan de argumenten die er bij haar voor pleitten dat Sanne geen donor zou hoeven zijn, in plaats van dat die beslissing de weegschaal had laten doorslaan naar 'het hoeft

niet'. 'Je hebt helemaal gelijk dat ik, koste wat het kost, wil voorkomen dat Sanne pijn heeft of bang is. Maar je weet net zo goed als ik dat Sanne die pijn en die angst op een gegeven moment toch ook weer vergeten is. ' Ze verbaasde zich over de woorden die uit haar mond kwamen. Zei zij dit? 'En ik wil net zomin dat jij doodgaat. Die angst en pijn van Sanne gaan een keer over, maar jouw vroege dood zou onomkeerbaar zijn.'

Er werd op het raam geklopt. Daar was Aafke. Ze zwaaide.

Hanneke liep naar de deur en liet Aafke binnen. 'Fijn dat je er bent,' verzuchtte ze.

Aafke keek verbaasd. 'Wat is er dan?'

Ze hing haar jas op de kapstok en liep achter Hanneke aan de kamer in.

'Hoi, zus,' klonk het van weerskanten. Ze knuffelden elkaar even.

'Wat is er?' vroeg Aafke weer.

'Ik heb net verteld dat Sanne geen donor hoeft te zijn,' zei Lobke. 'Ik wil het zelf niet. Ik wil niet dat Sanne pijn moet lijden en bang moet zijn, alleen omdat er een mogelijkheid bestaat dat ik beter kan worden.'

'Nou, dan kom ik precies op het juiste moment,' zei Aafke nuchter. Ze ging naast Lobke op de bank zitten. 'Want ik heb ook eens zitten denken.'

Lobke en Hanneke keken Aafke vragend aan.

Die ging verder: 'Lobke, stel dat Sanne leukemie had, of ik. Zou jij dan donor willen zijn als je daarvoor geschikt was?'

'Natuurlijk.' Lobke hoefde daar niet eens over na te denken.

'Maar dan zou je wel heel vervelende onderzoeken moeten ondergaan, en misschien zelfs een pijnlijke operatie.'

'Nou, en?' vroeg Lobke. 'Daar kom ik wel weer overheen.'

'Hoe denk je dat Sanne hierover gedacht zou hebben als ze niet verstandelijk gehandicapt was geweest?' vroeg Aafke toen.

Lobke snapte waar Aafke naartoe wilde. 'Dat is geen vraag,' protesteerde ze. 'Want dat is niet zo, Sanne is gehandicapt.' 'Ja, Sanne is gehandicapt.

Haar hersenen zijn onherstelbaar beschadigd. Maar stel nu dat er een techniek zou zijn die die beschadigde hersencellen zou kunnen herstellen, en dat jij daarvoor weefsel zou moeten leveren? Zou jij dan je medewerking verlenen?'

'Natuurlijk,' zei Lobke weer.

'Waarom?' vroeg Aafke.

'Waarom? Waarom? Moet je dat nog vragen? Omdat Sanne mijn zus is. Omdat ik van haar houd. Omdat ik haar alle geluk van de wereld gun.'

'Precies,' zei Aafke. 'En houdt Sanne dan niet van jou?' Ze begon zich op te winden. 'Je moest eens weten hoe ik ervan baalde toen ik hoorde dat er geen HLA-match was tussen ons. Ik had o zo graag beenmerg aan je gegeven om je daarmee de kans te geven om beter te worden. Helaas, dat mocht niet zo zijn. Maar je hebt nog een zus. Door je zo op te stellen ontneem je zelfs Sanne de gelegenheid om jou te helpen. Oké, ze is niet in staat dat te verwoorden en zelf toestemming te geven. Ze is, voor zover wij kunnen nagaan, zelfs niet eens meer in staat daarover na te denken. Maar neem maar van mij aan dat ze dat graag zal willen doen voor jou, net zo graag als ik dat gedaan zou hebben.'

Hanneke had stil zitten luisteren naar de discussie tussen Aafke en Lobke. Ze zag ineens Sanne weer voor zich, hoe enthousiast ze altijd reageerde op Lobke. Hoe blij ze was geweest toen ze Lobke op de computer had gezien. Hoe Aafke en Lobke Sanne weer rustig gekregen hadden toen Sanne haar hand had opengehaald aan de kapotte knikkerbaan. Ze haalde diep adem en zei: 'Aafke heeft gelijk.'

Lobke keek bijna verstoord. 'Mam!' zei ze.

Maar Hanneke ging verder. 'Ja, Aafke heeft gelijk. Als Sanne niet verstandelijk gehandicapt was geworden, had ze zich ongetwijfeld meteen beschikbaar gesteld om donor te zijn. Ondanks de fysieke ongemakken die dat voor haar zou meebrengen. Omdat ze van je houdt. Omdat ze je alle geluk van de wereld gunt.

Omdat jij haar zus bent.'

Aafke knikte. 'Zo is het.'

Hanneke sloeg haar armen om haar beide dochters heen. Ze gaf Aafke een extra knuffel. 'Dank je wel. Ik zat helemaal vast en kon voor mijn gevoel geen kant meer op. Maar door jou kan ik weer verder. Kunnen wij weer verder,' verbeterde ze zichzelf, en ze keek liefdevol naar Lobke.

Ze stond op. 'Kom,' zei ze. 'Pappa komt zo thuis. We bespreken dit met hem, en dan bellen we morgenochtend dokter Evers.'