48

Nog vier dagen om te winkelen tot Kerstmis.

Nog zes tot zijn verjaardag.

Justin ging thuis langs om Charlies kerstcadeautje af te leveren en om een zak met cadeaus van zijn moeder op te halen: een vruchtencake en geglazuurde koekjes in een trommel voor Peters moeder, en zorgvuldig ingepakte cadeautjes voor Peter, Anna, Dorothea en voor hemzelf natuurlijk.

Zijn moeder was druk in de weer met aanwijzingen over wat voor wie was bestemd, en dat alles zonder hem aan te kijken. Justin voelde de verzwegen vragen wanhopig tussen hen in spartelen als een vis in een papieren zak. De ietwat verdrietige glimlach op haar gezicht bracht met een schok de herinnering terug aan een tijd dat hij met een allesverterende hartstocht van haar hield, een tijd waarin hij niet aan een oppas overgelaten kon worden, niet in zijn eigen ledikantje wilde slapen en geen fles accepteerde van zijn eigen vader.

Hij zag hoe ze zijn broer dicht tegen zich aan hield, hoe het jongenshoofdje op haar schouder zakte en zijn hand zachtjes op haar bovenarm lag, en hij herinnerde zich zichzelf toen hij klein was, vol vertrouwen en hulpeloos, het zalige gevoel van volkomen één zijn.

Wat zou hij er nu niet voor over hebben om een tiende, een honderdste van dat gevoel terug te krijgen. Hij kon het aan Charlies gezicht zien, zien hoe rustig hij werd in de wetenschap dat hem niets kon gebeuren zolang hij veilig in die armen lag.

Wat een leugen, dacht Justin verdrietig. Net als de grote leugen van de Kerstman, behalve dat dit hardnekkiger was. “Wij zorgen voor je,” zei de leugen, “zorgen dat je veilig bent voor de monsters onder je bed, voor draken in de kast, voor spoken, moordenaars en kidnappers. We leren je hoe de wereld in elkaar zit, vertellen je alle geheimen van het leven.” Allemaal, dat wil zeggen, behalve hoe je jezelf moet leren kennen, je weg moet zien te vinden, hoe je alleen moet zijn, verlies en afwijzing, teleurstelling, schaamte en dood het hoofd moet bieden.

Zijn broer wilde nu op de grond gezet worden. Zijn blik was op de knipperende lichtjes van de kerstboom gericht, hij zwaaide met zijn armen. Hij wankelde ernaartoe en raakte elk lampje zachtjes aan, veel te jong om iets van de geboorte van het christendom of zelfs van de Kerstman te begrijpen, maar oud genoeg om naar knipperende lichtjes te grijpen met zijn mollige knuistje en zich te verwonderen over het bestaan van zoveel prettige mysteries.

Justin was erop gesteld geraakt met Kerstmis jarig te zijn, om alle redenen waarom andere kinderen er een hekel aan hadden. Doordat zijn verjaardag met Kerstmis viel, hadden zijn overgangen – van kleuter naar kind, van kind naar tiener – zich ongemerkt voltrokken, waren ze opgezogen in het gretige, bonte zwarte gat van de feestdagen, waardoor het hem vrij stond de mijlpalen te negeren. Gewoon weer Kerstmis, geen grotere verandering of bedreiging in je leven dan dat.

Hij vroeg zich af of zestien anders zou voelen, zoals geen maagd meer zijn anders voelde. Hij vroeg zich af of hij zich ook zo uitgeput zou voelen, of hij de vrees en de opwinding in één klap kwijt zou raken. Vroeger, heel lang geleden, had hij zestien gezien als de poort naar de volwassenheid. Op zijn zestiende zou alles duidelijk worden.

Hoe had hij zich zo kunnen vergissen? Zestien zou niets veranderen, tenzij hij op de dag zelf door een trein overreden zou worden.

Hij keek naar zijn broer die met een verrukte uitdrukking op zijn gezicht met zijn hand tegen een roze ster sloeg. Als je anderhalfwas en je bofte, dan was de wereld één groot glanzend geschenk van vervulde behoeftes en gesuste angsten. Charlie waggelde naar hem toe en strekte zijn armen uit voor een kus, snaterend van plezier om het geheel: de sterren, de kus, het vermogen actie op gang te brengen. Dat volstond om hem gelukkig te maken.

Justin liet het kind los, haalde het grote, enigszins verkreukelde pak dat hij onder de trap had verstopt en propte het achter de boom, waar het tot kerstochtend ongezien zou blijven. Toen grabbelde hij alle cadeaus van zijn moeder bij elkaar en glipte stilletjes de achterdeur uit.