26
Wie kan zeggen wat je moet verwachten van een explosie van die omvang? De hersenen hebben moeite om de informatie te verwerken van iets waar ze geen ervaring mee hebben, ze draaien op topsnelheid om een verklaring te vinden voor de brandende pijn in een schouder, de rare hoek van een been dat onder je gevouwen ligt en in je maag port, een been dat niet het jouwe blijkt te zijn.
In het begin lijkt alles heel stil, afgezien van een voortdurend geklingel, als van kerkklokken.
Vervolgens, als je ogen gewend raken aan de eigenaardige houding van je hoofd en je erin slaagt het zo ver op te tillen dat je om je heen kunt kijken, wordt duidelijk dat wat je ervaart helemaal geen stilte is, maar eerder een geval van verregaande doofheid, veroorzaakt door de ontploffing. Overal om je heen gebeuren er dingen die op lawaai duiden, open monden in de vorm van een schreeuw, enorme glazen ruiten die door verbogen kozijnen versplinteren. Alles valt veel te langzaam en te stil op de grond.
Je herinnert je opeens nog iemand, haar naam is je ontschoten maar je weet hoe ze eruitziet en je weet dat ze er niet is, tenminste, dat je haar niet ziet binnen de hoek van vijfenveertig graden waaruit je blikveld bestaat. Je hijst jezelf langzaam en pijnlijk tot op je knieën omhoog en kijkt kalm om je heen, want per slot van rekening heb je al die tijd verwacht dat er een ramp zou gebeuren, en zie je waardoor al die opschudding lijkt te zijn veroorzaakt: de neus van een enorm vliegtuig, in elkaar gedrukt en rokend, bijna loodrecht op de vloer gezet, ongeveer op de plek waar je vijf minuten geleden stond. Het vliegtuig zelf is nog bijna helemaal intact en balanceert op een onnatuurlijke manier op zijn kop, als een monsterlijke grijze dikhuid in een grotesk circus met drie pistes. Je ogen volgen het naar boven, gefascineerd door de lichte schommeling van de romp, dat wil zeggen van het deel dat niet aan het zicht onttrokken wordt door wat er nog over is van het dak van het luchthavengebouw.
Dit is nog erger dan wat je verwachtte. Maar je moet toegeven dat het ergens een beetje voldoening geeft.
Ik heb het je gezegd.
Ik heb het jóú gezegd.
De mensen komen in beweging en pas nu zie je de sierlijke vlammentongetjes die fascinerend oranje, delicaat en bescheiden, zacht langs het oppervlak van het vliegtuig spelen. Er is een hand op je schouder, de schouder die pijn doet, en het meisje van wie je de naam niet meer weet staat naast je. Ze wankelt meer dan ze staat. Ze heeft bloed op haar gezicht, maar ze lijkt geen pijn te hebben. In één hand heeft ze een camera en ze probeert iets tegen je te zeggen, maar je staart haar alleen maar aan en lacht omdat je zo blij bent haar te zien. Je ziet haar mond woorden vormen die aan jou zijn gericht, ook al kun je totaal niets horen.
Ze pakt je hand, trekt je omhoog, en jullie beginnen beiden te lopen, wankelend vanwege alle wrakstukken en lichamen en lichaamsdelen die op je weg liggen, om niet te spreken van de kneuzingen en nog niet geïnventariseerde kwetsuren van je eigen lichaam, en vanwege enige onvastheid door de shock. Je begint sneller te lopen, bijna op een sukkeldrafje als je eenmaal wat handiger wordt in het ontwijken van dingen waarvan je je herinnert dat ze gevaarlijk zouden kunnen zijn, of weerzinwekkend, en je herinnert je ook weer hoe je je snel moet voortbewegen, iets waarvan je dacht dat je dat nooit zou vergeten, zelfs niet voor een paar minuten. Je begint je weer allerlei dingen te herinneren, zoals over brand en hoe gevaarlijk dat kan zijn, terwijl je naar een gat jogt dat in de zijkant van het gebouw is geslagen en je zo voorzichtig mogelijk over de roerloze lichamen van doden en gewonden heen stapt, en druipend gesmolten metaal en dreigend wiebelende ijskegels van glas en bloedplassen ontwijkt.
Sommige dingen die je ziet zijn merkwaardig en zouden in een andere context waar ze echter zouden lijken misschien verontrustend zijn geweest. Iemands benen lijken helemaal verkeerd te liggen alsof ze achterstevoren zijn bevestigd en er ligt een hand moederziel alleen op de vloer, wat een beetje slordig aandoet. Een eindje verderop ligt iets wat op een romp zonder armen lijkt en even ben je blij dat je niets kunt horen van de geluiden die uit het hoofd aan de romp komen.
Dan sta je stil en kijkt omlaag en ziet een van de vreemdste dingen die je die dag tot dan toe hebt gezien. Er ligt een abnormaal groot tijdschrift op de vloer, opengeslagen en bespat met bloed. In het tijdschrift staat een foto van een jongen en hij heeft kleren aan die je vaag bekend voorkomen; er is iets aan het gezicht dat naar je staart dat je aan iemand of iets doet denken, maar je weet niet meer aan wie of aan wat.
De jongen op de foto is slank en staat met zijn lichaam half van je afgewend. Hij heeft halflang haar en een erg bleke huid. Hij heeft zijn handen in de voorzakken van zijn spijkerbroek gestopt. Zijn gezicht is niet helemaal scherp.
Boven aan de bladzijde staat een opschrift met grote letters maar het is deels besmeurd met bloed. Het weinige dat je nog kunt lezen is: verdoemde jongeling.
Je mag niet stoppen om na te denken over die vreemde foto, want in minder dan geen tijd word je meegetrokken en ineens sta je buiten en adem je lucht in die geen pijn aan je longen doet zoals de scherp bijtende lucht in het luchthavengebouw.
Het is een opluchting om buiten te zijn, weg van de stille schreeuwende monden en het vallende puin. Wanneer ze geen foto’s maakt, blijft het meisje aan je arm trekken, wat je begint te irriteren en wat pijn doet, maar haar greep is verrassend stevig als je nagaat hoe klein en fragiel ze eruitziet en gezien het feit dat ze op blote voeten loopt, en je kunt aan de bloederige voetafdrukken zien dat ze bloedt aan haar voetzolen.
Je wilt stoppen en om je heen kijken, je zou willen dat je je eigen camera had om een paar foto’s te nemen van het wonderlijke gezicht van een grotendeels intacte DC-10 die op zijn neus midden in je nieuwe huis staat. Maar je geeft toe aan de druk op je arm, omdat niet meegeven meer pijn doet, en dat is wel het laatste waar je nu op zit te wachten. Je huilt bijna van de pijn tegen de tijd dat ze je laat stoppen en omdraaien en je aanstoot om in de richting van de vinger te kijken waarmee ze naar het deel van het vliegtuig wijst dat nu in vlammen is gehuld, en dan, nogmaals bezwijkend voor de druk van haar hand op de jouwe, begin je te lopen en terwijl je voeten op het asfalt neerkomen in het prettig vertrouwde ritme van hardlopen, gaan er als een ontspoord kinderversje op lieflijke en zoete toon woorden door je hoofd: verdoemde jongeling verdoemde jongeling verdoemde jongeling.