38

Nu Boy terug was, voelde Justin zich rustiger, meer in contact met de werkelijkheid. Dat zijn werkelijkheid een onzichtbare hond en af en toe de stem van het noodlot bevatte, leek minder van belang dan het vermogen om ‘s-nachts te slapen, ‘s-morgens op te staan en overdag zinvolle gesprekken te voeren met andere mensen.

Vanmorgen had hij vanuit het keukenraam een grote gespierde cyperse kater over de muren van de achtertuin zien sluipen. Hij verdween plotseling en kwam van onder een heg weer te voorschijn met een gehavende merel in zijn bek.

Ook al was hij vanuit de vogel gezien geschokt door die aanblik, toch voelde Justin bewondering voor de meedogenloosheid van de kat en de manier waarop zijn slanke buik van zijn hoekige, machtige schouders en heupen afhing en bij het sluipen bijna de grond raakte.

“Heb jij Alice vanmorgen gezien?” Dorothea kwam, nog in haar nachthemd, de keuken in, gevolgd door Anna.

Justin knikte terwijl hij op de voorste pit in Anna’s pap roerde, en wees naar het buitenhok. “Hij zit daar, bij Boy.”

Het was zacht weer die morgen en de windhond lag in zijn favoriete houding, languit gestrekt bij het ventilatiegat van de verwarming, en waakte met een halfopen oog over het hok terwijl Alice slaperig halfverborgen in het stro zat gehurkt, veilig met zijn lijfwacht in de buurt. Dorothea had erover ingezeten dat Boy zou vervallen in zijn natuurlijke kattenmoordenaarsinstinct, maar sinds zijn terugkeer leek hij genoegen te nemen met alleen maar kijken; hij gaf nauwelijks een teken van herkenning als er een kat in de buurt was.

“Gelukkig. Het was vreselijk vannacht,” zei ze met een boos gezicht. “Je hebt ze vast ook gehoord. Het gekrijs hield niet op. De vos heeft de hele buurt op stelten gezet.”

De keren dat ze de vos zagen, achter in de verwaarloosde tuin van de buren, veroorzaakte dat geweldige opwinding en was er extra waakzaamheid geboden waar het Alice betrof. Dorothea had het over een wijfjesvos, wat Justin verbaasde. Hoe kon ze dat weten? Een vos was een vos, vooral op een afstand.

“Doe niet zo raar,” berispte Dorothea hem. “Om te beginnen is ze klein en heeft ze een fijn snuitje. En verder is ze sluw. Ze denkt als een vrouw.”

Justin moest bijna lachen, maar hij hield zich in uit respect voor Anna, die bezorgd toeluisterde, haar overdreven schrik vermengd met een huivering van plezier.

“Maar Alice dan?” bracht ze haperend uit.

“Alice,” verkondigde Dorothea met opeengeklemde tanden en toegeknepen ogen, “verkeert in gevaar. Omdat die vos nu konijn ruikt.”

Dorothea gluurde door het raam naar het mottige rode schepsel op de schutting, en draaide zich toen om naar Anna. “Als ze eenmaal de lucht van konijn in haar neus heeft, valt het dóék.” Dorothea trok een vreselijke grimas en maakte met haar vinger een snijdende beweging over haar hals.

Anna’s gezicht werd vlekkerig van angst en haar ogen liepen vol tranen. “Arme Alice,” riep ze.

Dorothea keek even minachtend naar haar zus. “Doe niet zo zielig,” beval ze afkeurend. “Zo gaat het in de natuur.”

“Alice!” Anna jankte nu luidkeels.

Dorothea wierp Justin een blik van oneindig leed toe, maar Anna leek zo oprecht bedroefd dat hij zich verplicht voelde in te grijpen.

“Maak je geen zorgen, Anna. Geen vos is zo stom om een konijn aan te vallen dat zo groot is als Alice.” Hij nam haar warme, mollige handje in zijn beide handen en hield het even vast. Haar blik was vol toewijding en verlangen om hem te geloven. Als ze op die manier naar hem keek voelde hij zich helder, bijna verlicht.

“Sentimentele onzin,” verklaarde Dorothea kalm. “Vossen eten konijnen. Het maakt niet uit hoe groot ze zijn. Je hebt roofdieren en je hebt prooi, zo zit de natuur in elkaar. Als de vos Alice te pakken krijgt, jammer dan, dat is zijn lot.”

Justin staarde naar Dorothea, die haar gezicht triomfantelijk schuin wegdraaide.

Al die drukte om één leventje. Het is maar een konijn!

De angstknop in Justins hoofd klikte op AAN.

Ja toch?