42

Justin had nog nooit bij Agnes in de auto gezeten. Hij zat achter in haar oude Renault geperst, samen met Boy, die zijn gebruikelijke houding van imposante loomheid had aangenomen: zijn kop gerieflijk op de schoot van zijn baasje, zijn rug tegen de oude hobbelige bekleding gedrukt en zijn poten gestrekt.

Justin zat met zijn handen over zijn oren om het geloei van de motor niet te horen die zwoegde om het verkeer op de snelweg bij te houden. Hij was blij dat hij niet op de weg kon kijken: Agnes reed noch verstandig noch goed.

Hoewel het logisch was dat Peter vanwege zijn lengte de plaats voorin nam, had hij erop aangedrongen dat Justin naast Agnes ging zitten. Justin zou het aanbod hebben geaccepteerd als hij dat had gekund zonder kinderachtig te lijken. Nu zag hij die twee voorin gezellig zitten kletsen terwijl hun woorden door het geluid van de motor werden opgeslokt.

Wat deed hij hier trouwens? Hij kon zich niet herinneren wat hij ooit in Agnes had gezien, die hardvochtige sluwe kenau, verleidster en verlaatster van onschuldige jongens. Boy keek hem van opzij aan en Justin keek kwaad terug.

Toen ze een uur onderweg waren, opende hij onder enthousiaste aansporing van Peter en ondanks Agnes’ protesten de picknickmand en deelde chips, boterhammen en bananen uit.

“Wat een deprimerende Engelse gewoonte om in de auto te eten.” Ze zuchtte. “Ik had dekens en warme koffie meegenomen voor op het strand.”

Justin stelde zich heel even het ijskoude strand voor – zij drieën bij elkaar gekropen, remmingen die wegvielen door de behoefte aan warmte – en had spijt van de bedorven picknick.

Het had niet veel meer dan twee uur hoeven duren om de kust te bereiken, maar Agnes’ stuurkunst gecombineerd met haar vaardigheid in kaartlezen maakte dat ze er drie uur over deden. Peter en zij waren enthousiast, maar Justin bleef zitten mokken. Hoe langer hij mokte, hoe belachelijker hij zich voelde, maar hij wist niet hoe hij met goed fatsoen kon terugkrabbelen.

Ze verlieten de snelweg. Het vroege winterzonnetje gaf genoeg warmte om het rietlandschap in een gouden gloed te zetten en met zijn gezicht tegen de achterruit gedrukt zag Justin een handjevol fel koperkleurige paarden half verscholen achter een scherm van hagen. Een ervan keek op en wierp toen het hen voorbij zag rijden zijn hoofd omhoog in de vochtige, zilte wind.

Het struikgewas veranderde in een zoutmoeras met kaardenbollen en varenachtige graspluimen. Een grote blauwe reiger flapte met zijn voorhistorische vleugels en steeg moeizaam op. Justin kon de zee ruiken in de koude wind die door het raam floot. Visdiefjes doken omlaag en schoten heen en weer en zilverreigers waadden door de moerassige vlakte.

Eindelijk sloeg Agnes een onverharde weg in met een bordje PRIVÉ en parallel aan de kust hotsten ze verder langs een groot, streng, edwardiaans huis, omgeven door ongerijmd groene gazons. De weg eindigde in een cirkel van vlak zand met een bord VERBODEN TE PARKEREN. Agnes zette de auto stil, stapte uit, trok haar felgroene oliejas aan en strekte haar armen uit in de wind.

“Wat een uitzicht!”

Ze wees voorbij het begroeide duin en daarachter zag Justin de punt van een groot zeil geheimzinnig voorbij glijden over wat zand leek te zijn. Hij hield het portier open voor Boy, die behoedzaam op de grond stapte, even onzeker met halfgesloten ogen bleef staan en toen als een raket het duin over schoot naar het strand verderop.

De ijskoude zoute lucht en de warme zon gaven Justin ook een euforisch gevoel. Bijna vergat hij zijn wrok, in zijn verlangen om Boy achterna te gaan naar het strand.

“Kom op,” riep hij naar Peter en ze begonnen te rennen. Agnes sloot de rij, verrassend behendig op haar hooggehakte laarzen, en de drie kwamen tegelijk op de top van de heuvel aan. Een smalle diepe vaargeul verklaarde de zeilboot, en verderop stonden wulpen in de modderige ondiepten met hun lange snavels in het water te pikken op zoek naar een middagmaaltje. Honderd meter verder op het strand was Boy abrupt tot stilstand gekomen en leek hij, met gestrekte poten als van een lippizaner, opspringend en dan weer stilhoudend, kunstjes te oefenen boven de grond. Terwijl Justin keek rolde zijn hond zich in een hoop zeewier, schudde de stadsluchtjes van zich af, stond een moment te trillen in de zon en schoot toen weer weg door de duinen.

Justin plofte neer in het hoge bleke gras, trok zijn armen op in de warme mouwen van zijn jas en sloot zijn ogen, terwijl Peter naar het water slenterde.

“Nu we toch geen picknick hebben, ga ik een stukje wandelen,” zei Agnes en ze wees in zuidelijke richting langs de kust naar waar de slikken overgingen in een glinsterend kiezelstrand. “Mocht het zo zijn dat ik jullie kwijtraak, dan zien we elkaar hier weer voor zonsondergang.”

Justin knikte zonder zijn ogen te openen; het winterzonnetje op zijn gezicht maakte hem slaperig.

Klik-klik-klik.

Hij negeerde haar.

Peter kwam terug van de zee, zijn schoenen en de onderkant van zijn broekspijpen nat van het zoute water. Hij wilde Justin vertellen dat hij Agnes zo leuk en vriendelijk vond, maar toen hij zich weer realiseerde in wat voor humeur zijn vriend was, bedacht hij zich.

“Zullen we een eindje gaan lopen?” vroeg hij daarom en hij draaide zich om om het paadje te volgen dat door de duinen liep.

Justin kwam langzaam, loom en slaperig overeind en bleef achter hem lopen.

Ze volgden de kust naar beneden tot waar de duinen in zee overgingen. Het was makkelijker om op het pad te blijven dan over de kiezels te lopen, maar ze moesten dan wel zijdelings tegen de wind in leunen die recht op de kust stond, over de zanderige heuvels stoof, in vlagen over de moerassen woei en de rietbedden deed rimpelen. Justin propte zijn handen in zijn zakken en trok zijn gebreide muts over zijn oren. Hij keek naar Peter die zijn hoofd achterover hield, zonder muts, jas wapperend in de wind, en schudde zijn hoofd.

“Heb jij het niet koud?”

“Nee, ik ben warmbloedig. Ik hou ervan om koude lucht door mijn hoofd te laten blazen, weet je nog? Dan moet het harder denken om warm te blijven.”

“Je bent gek.”

Peter grinnikte, duizelig van de zeelucht.

Justin volgde het pad naar beneden tot aan een schalie-richel. De wind was hier rustiger. Bij een rotspoel hield hij stil en hurkte neer om die van dichtbij te bekijken. De poel werd verlicht door schuin invallende zonnestralen en leek roerloos, op een lichte rimpeling van het oppervlak na waar de wind erop kwam. Hij voelde het water; het was warm.

Justin ging plat op zijn buik liggen, liet zijn gezicht tot op een paar centimeter van de poel zakken en verbeeldde zich dat hij tussen het wier dreef. Hij ademde zachtjes uit en liet het oppervlak rimpelen, hield vervolgens zijn adem in en wachtte tot het water weer rustig was. Door halfgesloten ogen verplaatste hij zich steeds dieper naar beneden, tot hij zweefde en door onverwacht warme winterse stromen zwom, veilig in zijn kleine, besloten wereld.

Op de bodem groeiden donkerrode anemonen die als monden open en dicht gingen. Ze zagen er vriendelijk uitnodigend uit; hij zwom eromheen en keek diep in een ervan, terwijl hij het fluweelrode vruchtvlees van de bloemhals streelde. Onder aan een riethalm gleed een alikruik, die een zwak spoor naliet in het zand. Nu zag hij een kleine kolonie krabben die op hun tenen heen en weer bewogen op de zachte deining van de poel; dan weer werd hij omringd door een handvol visjes, die hem nieuwsgierig aanstootten met hun gewichtloze lijfjes.

Een wolk schoof voor de zon en Justin had het plotseling koud. Hij stond op, verliet het kleine ecosysteem en volgde Peters voetstappen langs het strand. Hij zag zijn vriend langs de vloedlijn lopen. Agnes was nergens te zien. Zelfs langs de anderhalve kilometer lange ronde baai was er geen spoor van haar te bekennen. Misschien was ze opgeslokt door een onzichtbare kuil met glanzende kiezelstenen.

Justin bleef staan om naar een groepje aalscholvers te kijken die in zee stonden te vissen op een half uit het water stekend rotsblok, en toen hij verder liep, was Peter ook verdwenen. Het leek een eeuwigheid voor Boy en hij hem onverwachts weer vonden, in elkaar gedoken in een beschutte duinpan.

Boy plofte neer in het zand, met zijn kop schuin op zijn voorpoten, en keek slaperig toe terwijl Peter een beduimeld boekje over kustgeologie doorbladerde.

“Hoi,” zei Peter en hij schoof op om plaats te maken voor Justin. “Ik lees net iets over Baltische barnsteen. Blijkbaar is de hele kust ermee bezaaid. In het boek staat dat mensen het hier eeuwenlang hebben verzameld, maar ik heb er de hele dag naar gezocht en kan geen enkele steen vinden. Het is een raar stukje tekst, moet je horen,” zei hij, terwijl hij naar een bladzijde zocht. “Er staat: “Baltische barnsteen, vijftig miljoen jaar oud en vol vuur; warm en duurzaam als de liefde.” Vind je dat niet heerlijk romantisch? Ik weet alleen niet hoe ik het spul moet onderscheiden van gewone gele kiezelsteen.”

Hij strooide een handvol gele kiezels in Justins handpalm. “Hou ze maar eens tegen het licht. Als het barnsteen is, kun je erdoorheen kijken.”

Justin hield de ene steen na de andere tegen het licht. Het bleven gewoon kiezelstenen. “Ik wou dat we wat van die picknick hadden bewaard. Ik verga van de honger.”

“Ik ook. Ik blijf nog even naar barnsteen zoeken. We hoeven nog niet terug.”

Hij duwde zich overeind om weer op pad te gaan en liet Justin en Boy bijeengekropen achter in de duinpan. De zon stond laag aan de hemel, maar het beschutte plekje lag precies goed om de laatste zwakke stralen op te vangen. Justin lag achterover tegen de warme zandglooiing en droomde van barnsteen. De temperatuur zou weldra dalen; Boy was al dicht tegen hem aan gekropen voor zijn lichaamswarmte.

Enkele minuten later zag hij Agnes en Peter terugkomen. Ze liepen dicht bij elkaar. Agnes hield af en toe stil om een schelp te bekijken of een foto van Peter te maken en Justin voelde een vlaag van jaloezie.

Dus daar was het allemaal om begonnen met dit uitje, dacht hij. Gewoon nog een gelegenheid om me eraan te herinneren dat iedereen in aanmerking komt.

Hij draaide zich op zijn buik, duwde zijn gezicht omlaag, en knipperend met zijn ogen voelde hij zijn wimpers langs het zand strijken. Toen hij zich een beetje omdraaide, kon hij Peter en Agnes gehurkt aan de vloedlijn zien zitten lachen. Ze keken niet in zijn richting en na een tijdje verdwenen ze uit het zicht. Hij had ze in zijn vizier kunnen houden, maar onderdrukte de opwelling.

Boy rilde en keek vragend naar Justin.

“Oké,” verzuchtte hij, onwillig om zijn veilige, afgezonderde plek te verlaten. “Laten we maar teruggaan.”

Hij liep langzaam en raapte elke gele steen op die hij zag. De meeste bleven volhardend ondoorzichtig in het zonlicht; enkele waren doorschijnend maar zwaar en koud. Een voor een gooide hij ze in zee. Hij vond dat ze een leuk hol plopgeluid maakten als ze het water raakten.

Het zal wel weer zo’n fabeltje zijn, dacht hij, net als van die zingende zeemeerminnen.

Toen ze het einde van het strand naderden, zwierf Justin dichter naar het water toe, waar de kiezels in de laatste lage zonnestralen lagen te glinsteren. En toen, zonder enig signaal of duidelijk teken van verandering, lichtte het hele strand op met vlammende stenen. Waar hij een paar seconden geleden niets had gezien, gloeiden ze nu op tussen de ondoorzichtige kiezels, als kleine vuurbakens.

Met trillende handen raapte Justin er een op en hield hem tegen het licht. De innerlijke structuur werd onmiddellijk zichtbaar. Hij sloot zijn vuist rond de oeroude druppel hars, gladgeschuurd door de zee en in brand gezet door de zon. De steen lag licht en warm in zijn hand. Enthousiast raapte hij de ene na de andere op tot hij twaalf gloeiende, vlammende druppels in zijn handen had. Elk onthulde een ander innerlijk landschap, van het lichtste geel tot een rossig gemarmerd goud.

En toen zakte de zon en waren ze verdwenen.

Hij speurde verwoed de vloedlijn af, tevergeefs. De zon was achter de horizon gedaald en het hele strand lag in de schaduw. Justin bleef roerloos staan kijken hoe de gloed aan de hemel vervaagde en de laatste zwakke opflikkeringen van warmte met zich meenam.

Boy dook op aan zijn zij en hij stak zijn hand met de stenen uit naar de windhond, die er kieskeurig aan rook en toen, niet onder de indruk, zijn kop afwendde.

Justin stond zijn handvol warme stenen te koesteren. Toen liep hij in het afnemende licht terug naar Agnes.