33
Justin had een speciale maaltijd bedacht om te vieren dat hij twee weken bij Agnes woonde. Terwijl hij de gasvlam onder de lamskoteletjes regelde, hoorde hij op de deur kloppen.
In zijn dikke winterjas gestoken zag Peter Prince er net zo schlemielig en onverstoorbaar uit als altijd, als een souvenir uit een vorig leven dat Justin bijna was vergeten. Naast hem stond zijn zus.
“Ken je Dorothea nog?” vroeg Peter.
“Hallo,” zei ze en ze zag de donkere wallen onder zijn ogen.
Hoewel haar gezicht hem bekend voorkwam, kon Justin zich niet herinneren dat hij haar eerder had ontmoet.
De drie stonden onhandig zwijgend bij elkaar. Justin wou dat ze weggingen. Hij kneep zijn ogen stijf dicht, maar toen hij ze weer opendeed, stonden broer en zus er nog steeds.
Peter lachte op zijn onhandige manier. “Je moeder zei dat je nu hier woonde.”
“Ja.”
“Ik ruik iets heel lekkers.”
“Lamsvlees.”
Ondertussen stond Dorothea Justin kalm te observeren. Justin, die zich er vaak over had verbaasd dat Peter zo lang een ongemakkelijke stilte kon bewaren, vroeg zich nu af of het talent in de familie zat.
Ten slotte zuchtte hij verslagen. “Kom binnen.”
Peters gezicht klaarde op. “Dank je. Graag.” Hij stapte over de drempel voor Justin van gedachten kon veranderen en eenmaal binnen keek hij behoedzaam rond in de kleine flat. Hij zag het verfomfaaide dekbed op de bank, de ontbijtbordjes die nog op tafel stonden, de gootsteen vol water met vuile kopjes. “Je komt niet meer op school,” zei hij.
Justin knikte.
“Of bij de veldloop. Coach vroeg wat er met je gebeurd was.”
“O, ja? Was hij bezorgd?”
“Nou, bezorgd is het woord niet. Eerder afgeknapt. Volgens mij brandt je lamsvlees aan.”
Justin sprintte naar het fornuis, greep de braadpan en smeet hem op de keukentafel. Omdat hij zijn hand aan het oor had gebrand, draaide hij met zijn goede hand het vuur uit en dompelde de verbrande in de gootsteen met vuil, koud water. Er bleef rook opwolken uit de aangebrande pan. Hij stond naar het verbrande vlees te staren toen het rookalarm afging.
Peter pakte een theedoek en wapperde daarmee verwoed onder de rookmelder, terwijl een onverstoorbare Dorothea naar het raam liep en het openzette. Uiteindelijk hield het lawaai op en trok de rook weg.
“Ik zag een foto van de luchthavenramp,” zei Peter in de oorverdovende stilte na het gekrijs van het alarm. “En…” Hij aarzelde. “Ik dacht dat ik jou zag.”
Justin staarde hem aan.
“Mijn god, wat ben jij een ongelooflijke geluksvogel.”
“Geluksvogel?” Justin sprak het woord overdreven zorgvuldig uit, met zijn tanden op elkaar en zijn hele lichaam stijf van ongeloof. Dorothea nam zijn verbrande hand uit het vieze water en onderzocht die.
Peter Prince aarzelde. “Eh…ja, zeker, geluksvogel. Zoals ik het zie, heb je het grootste geluk van de wereld gehad.”
Justin ontplofte. “Ben jij totaal krankzinnig geworden? Ik ben bijna aan diggelen geblazen bij een krankzinnig ongeluk op het vliegveld, een vliegtuig dat ongeveer in mijn schoot landde. Het is de eerste keer in de geschiedenis dat er iets ergs is gebeurd op het Lutonse vliegveld en ik was toevallig op tien centimeter van het epicentrum. Het feit dat ik hier voor je sta is uitsluitend te danken aan het stomme toeval dat Agnes vijf minuten voor de apocalyps binnenkwam en er op die manier voor zorgde dat ik niet als een theelepeltje stoom verder door het leven hoef te gaan.”
Peter knikte meelevend. “Ja, dat zal wel. Maar…”
“Maar wat?”
“Maar…je leeft nog. Ze kwam, en je bent niet verdampt. En je had er zelf voor gekozen om op een vliegveld te gaan wonen, wat mij sowieso al een beetje gevaarlijk lijkt. Vliegvelden! Ik bedoel, ga nou zelf eens na. Dat zijn centra, trefpunten, voor allerlei soorten misdadigers: drugsdealers, zakkenrollers, internationale criminelen, oplichters, wapenhandelaars, zwarthandelaars, smokkelaars, slavendrijvers, spionnen, afgezette dictators…”
Terwijl Peter de mogelijke verschrikkingen op de vingers van zijn linkerhand opsomde, verstijfde Justin, hoewel het misschien juister is om te zeggen dat de tijd rondom hem stilstond. Hij werd bevangen door een soort filosofische duizeling, zijn gedachten tolden wild in het rond toen de woorden van Peter Prince tot hem doordrongen.
Een ongelooflijke geluksvogel.
Zijn broer was niet uit het raam gevallen. Zelf had hij een explosie van epische afmetingen overleefd waarbij hij had moeten omkomen. Misschien was hij inderdaad een geluksvogel.
Zo voelde het niet, maar hij leefde nog. Dankzij geluk en dankzij Agnes. Zonder haar had hij niets. Zonder haar zou hij misschien volledig ophouden te bestaan.
Dorothea wikkelde een schone handdoek rond Justins hand. “Je gaat niet dood,” zei ze kalm en hij staarde haar aan.
Peter keek nog een keer de flat rond. “Waar is Boy?”
“Weet ik niet. Ik heb hem sinds de ramp niet meer gezien.”
Peter leek echt geschokt. “Geen wonder dat je zo over je toeren bent.”
En toen wist Justin plotseling weer waarom hij zo op Peter was gesteld en was hij hem dankbaar.
Ze hoorden een sleutel in het slot. Agnes kwam mopperend binnen, stampte met haar voeten en schudde de regen uit haar paraplu. “Wat een rotweer. Brandt er iets aan?” Ze zag Peter. “O, hallo. Jij bent de jongen van het veldloopteam.”
Peter lachte verlegen. “Peter. Leuk om met je kennis te maken. Dit is mijn zus, Dorothea. Ik ben bang dat jouw eten is aangebrand. Wat zie je er fantastisch uit.”
Dat was ook zo. Haar regenjas bedekte een minuscuul stukje kleurige rok, een lichtgroene maillot en een strakke groene coltrui waarover ze een edwardiaans korset van roze satijn droeg. Ze ging zitten, trok haar slangenleren laarzen uit, zette een grote groene vilten brandweerhoed af, schudde die flink uit en gooide hem op de bank. Stiekem was ze blij dat Peter en zijn zus waren gekomen en haar weer een zenuwslopende avond alleen met Justin bespaarden.
“Ik zou tosti’s met kaas kunnen maken,” bood Peter aan. “Het is mijn schuld dat Justin het vlees heeft laten aanbranden.”
Dorothea keek naar Agnes. Ze neemt veel ruimte in, dacht Dorothea, net een kakelbonte papegaai. En ze wil hem kwijt, dat is zeker.
Peter en Dorothea bleven eten. Agnes haalde een pizza uit de diepvries en flanste van de restjes in de koelkast een salade in elkaar. Ze schonk voor zichzelf een glas wijn in en onder het eten praatten ze over een nieuwe film die geen van hen had gezien, over de nieuwste Noorse popgroep en over bedreigde vogelsoorten.
Toen ze weg waren, sloeg Justin het restje wijn achterover, probeerde Agnes te zoenen, nam met hevige zelfhaat genoegen met haar wang en kroop als een lafbek in bed op de bank.
Op weg naar huis dacht Dorothea aan magneten die elkaar net zo makkelijk en vanzelfsprekend afstoten als aantrekken.