32
Justin bleef in Agnes’ flat.
Het was niet zozeer dat hij bij haar introk, als wel dat hij niet vertrok, en dat was totaal niet wat zij voor ogen had gehad. Maar hij was pas vijftien. Hij was niet in orde. Ze voelde zich schuldig.
Justin stelde geen vragen over zijn verbanning uit Agnes’ bed, maar zat het grootste deel van zijn tijd ineengedoken op de bank met droeve wijd opengesperde ogen van verliefdheid naar haar te kijken.
Na met zijn middernachtelijke omzwervingen en slapeloosheid te hebben geleefd, moest Agnes nu ‘s-morgens en ‘s-avonds controleren of hij niet in coma was geraakt. Hij sliep bijna voortdurend en was nauwelijks in eten geïnteresseerd, hoewel hij plichtmatig als een kind alles at wat ze hem voorzette.
Maar ze was niet hardvochtig (zei ze bij zichzelf) en ze was niet van plan om hem op straat te zetten. Dus vertrok ze elke morgen met een grote portie berusting naar haar studio en liet Justin in diepe slaap op de bank achter.
Na twee of drie dagen trof ze hem bij thuiskomst somber naar Masterchef ‘op tv starend aan. En ze kreeg een idee.
“Justin, ik werk zo hard en ik heb in dagen niet fatsoenlijk gegeten. Als ik nou eens geld en een kookboek voor je achterlaat en jij eens kijkt wat je daarmee kunt?”
Hij keek geschrokken. Wat ik daarmee kan? Ik kan in paniek raken bij het idee dat ik me het huis uit moet wagen. Of dat ik moet koken. Waarom vraagt ze niet iets waar ik het antwoord op weet, zoals: wil je weer met me naar bed?
Maar toen besefte hij dat dit iets was wat hij kon doen om haar leven gemakkelijker te maken, een manier om haar te bedanken voor haar vriendelijkheid. Een manier om haar liefde terug te winnen. Ja, hij moest er zich voor aankleden, naar buiten gaan, keuzes maken, opletten hoeveel geld hij terugkreeg, aanwijzingen volgen. Maar hij was haar zoveel verschuldigd. Het zou een beginnetje zijn.
Hij zei dat hij het zou proberen.
De volgende dag, zaterdag, liet ze geld achter op de keukentafel met een exemplaar van Kookwereld, en vertrok naar haar studio.
Hij kwam tot bij de slager op de hoek. Het was een ouderwetse buurtslager, een van de weinige die er nog waren in de stad, waar een half gevild konijn ondersteboven in de etalage hing. Justin ving de blik van het beest en het konijn knipoogde naar hem. Hij deinsde vol afgrijzen achteruit.
En toen hoorde hij de afschuwelijke fluisterstem, maar deze keer zong die met het hoge piepstemmetje van een konijn. Toen hij weer durfde te kijken, zag hij dat het konijn zong, zijn bek ging open en dicht met de woorden:
Ren konijntje, ren konijntje, ren ren ren.
Waar was zijn windhond nu hij hem nodig had? Hij probeerde het vreselijke spook van zijn eigen verbeelding te negeren, in de hoop dat het weg zou gaan, maar het konijn bleef zingen:
Ren konijntje, ren konijntje, ren ren ren.
Justin dwong zichzelf naar de toonbank te lopen waar de slager een praatje maakte met een vrouw en haar dochter, een stevig gebouwd meisje met zachte trekken, dik bruin haar en een heldere onverschrokken blik. Ze leken alle drie vreemd ongevoelig voor het zingende konijn, maar toen Justin naderbij kwam, draaiden ze zich om en keken naar hem.
Hij zag er eigenaardig uit. De tranen rolden over zijn wangen en hij schreeuwde om het geluid van het zingende konijn te overstemmen; hij zei dat hij hulp nodig had, wees naar een kip, gaf geld, greep zijn pakketje en stormde in paniek de deur uit.
Jongens, dacht de slager.
Drugs, dacht de vrouw.
Justin Case, dacht Dorothea. Zo zien we elkaar dus weer.
Hij hoorde de afschuwelijke stem van het konijn hem na-schreeuwen:
Anders gaat het geweer van béng! Béng! Béng. REN dan konijntje, REN konijntje, ren, ren REN!
Hij rende, sidderend van angst. Hij kon niet naar de kip kijken; het slappe, gelige kippenvlees deed hem te veel aan dat van hemzelf denken. De kip zag er zielig uit, bloot en dood. Hij kon het niet opbrengen het beest aan te raken en begon te huilen als hij eraan dacht hoe kwetsbaar kippen waren, hoe ze werden mishandeld, hoe kort en tragisch hun leven was.
Hij miste zijn broer. Zijn hond. Zijn vroegere zelf.
Toen Agnes thuiskwam trof ze Justin slapend op de bank aan, opgekruld in foetushouding, en de kip nog in de verpakking, bloed lekkend op de kookplaat van haar fornuis.
Nou, dacht ze, ik kan het experiment geen onverdeeld succes noemen.
Ze ruimde de troep op, wreef de vogel in met olie en zout, stopte een citroen in de buikholte en deed hem samen met wat oude aardappels en bonen onder uit de koelkast in de oven.
Een uur later werd Justin wakker van de geur en één verrukkelijk moment lang dacht hij dat het hem gelukt was een maaltijd te bereiden. Agnes zou onder de indruk en dankbaar zijn; ze zou hem weer naar de andere kant van de flat en in haar bed uitnodigen. De werkelijkheid stelde hem teleur maar verbaasde hem niet.
Die avond aten ze samen.
Hij vertelde haar niet over het zingende konijn, maar luisterde alleen terwijl zij hem over haar dag vertelde, over de foto’s, haar plan voor een expositie. Terwijl het verhaal zich ontrolde hoorde hij niet meer wat ze zei, maar zat alleen te luisteren naar de heerlijke cadans van haar stem. Het geluid kalmeerde hem, hij trok het als een vacht om zijn schouders.
Ik zal Agnes te eten geven, dacht hij, en in ruil zal ze me terugnemen.
En dus begon hij elk beetje angst, vrees, nerveuze energie en liefde – vooral liefde – in voedselbanen te leiden.
De maandag daarop vond hij een recept voor gehaktballen, streek het geld glad dat over was van de kip van zaterdag, stopte het in zijn zak en waagde zich naar buiten. Het felle daglicht deed pijn aan zijn ogen maar de wereld voelde aangenaam koud op zijn vel. Behoedzaam naderde hij de slagerswinkel. Het konijn was weg. Misschien had hij het zich verbeeld.
Hij ging naar binnen, vroeg de slager om een pond rundergehakt, overhandigde het geld, pakte zijn pakketje en wisselgeld aan en vertrok.
Toen hij weer voorbij de etalage kwam, kreeg hij een aarzelend triomfantelijk gevoel. Hij waagde een snelle zijdelingse blik. Nog steeds geen konijn. Uitstekend.
Justin maakte gehaktballen met een toewijding waarmee iemand anders misschien achter de betekenis van het leven zou proberen te komen. Hij bewerkte iedere bal tot een zo kunstige, perfecte bal dat hij tranen in zijn ogen kreeg bij de gedachte aan het vlees van de edele koe, aan de volmaaktheid van driedimensionale geometrische vormen in de natuur, en aan de meedogenloze algemeenheid van etenstijd.
Hij probeerde het Agnes uit te leggen en ze moest erom lachen, maar stopte daarmee toen ze de uitdrukking op zijn gezicht zag. Hij wendde zich af voor ze de tranen kon zien vallen.
Goeie god, dacht ze. Problemen. We zijn er nog niet uit.
Ze had gehoopt dat het koken hem uit zichzelf zou halen, hem terug in de realiteit zou brengen. Maar dat was niet zo.
In de keuken gedroeg hij zich als een tovenaarsleerling; hij kon niet meer stoppen. Het terugkerende ritme van recepten kalmeerde zijn overspannen zenuwen, er kwamen geen waardeoordelen of gissingen bij kijken. Hij hield niet van snufjes en handjes, maar hunkerde naar stipte hoeveelheden en middelgrote (geen kleine, geen grote) eieren. Het kalmeerde hem om ingrediënten bij elkaar te zoeken en elk daarvan naar eigen innerlijke aard te bereiden. Het omgaan met onbereide etenswaar en het geluid van gespetter werkten geruststellend.
Maar de belangrijkste geruststelling was dat hij Agnes te eten gaf.
“Het is lekker, Justin, je hebt aanleg,” zei Agnes, terwijl ze nog een gehaktbal nam.
Ja, dat had hij zeker. Aanleg voor gekte. Maar hij genoot ervan om zich op eenvoudige taken te richten, genoot van haar goedkeuring, genoot van haar plezier om iets anders te eten dan brood. Hij voelde zich dichter bij de persoon die hij was kwijtgeraakt, de persoon die hij nog niet zo lang geleden was geweest, voordat zijn hersenen in de knoop raakten van rampen.
En hij voelde zich dichter, al was het maar met theelepeltjes tegelijk, bij zijn grote liefde.