76
Yola bracht Adam Sabir een bord met stoofschotel en een glas rode wijn. ‘Ze zijn beneden allemaal dronken. Het begint daar erg luidruchtig te worden.’
‘Ter ere van de geboorte?’
‘Ter ere van de geboorte.’
‘Je kunt het ze niet misgunnen, denk ik. Hoe gaat het met Lemma?’
Yola glimlachte. ‘Ze slaapt. Ondanks al het lawaai. Soms vergeet je gewoon hoe jong ze nog is.’ Haar blik versomberde. ‘Ze heeft het zwaar gehad. Ze moest een hoop dingen doorstaan die voor mij en mijn kind waren bedoeld. De aanval, de ontvoering van Radu. Weg van huis. Ik voel me schuldig.’
‘Jou valt anders nauwelijks iets te verwijten.’
‘Dat weet ik. Maar dat maakt het nog niet minder.’
Hij liep naar het raam.
‘Waarom kijk je naar buiten? Niemand zal ons hier vinden.’
Hij keek even achterom. ‘Geloof je dat echt?’
‘Ja.’
‘Ik niet.’ Hij bracht het jachtvizier naar een oog en tuurde naar het dal. ‘Het Corpus wil jou dood hebben, Yola. Jou en je kind. Dat hebben ze inmiddels meer dan duidelijk gemaakt. En nu ze Catalin erbij hebben gehaald kan het alleen maar erger worden. En dat is allemaal mijn schuld. Want met mijn grote mond heb ik jou als rode lap gebruikt.’
‘Wat ben je van plan met dat geweer? Ze neerschieten? Of ga je ze met je grote mond verorberen?’ Ze glimlachte.
Hij reageerde niet. ‘Indien nodig knal ik ze neer. Dat wil zeggen, als ik ze eerder zie dan zij mij.’
Yola leunde met een schouder tegen de deur. ‘Je bent boos op de anderen, hè? Jij vindt dit feestje maar voorbarig, dat ze beter waakzaam kunnen zijn in plaats van te drinken?’
‘Ik ben waakzaam.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Je hebt nog niet van je stoofschotel gegeten.’
‘Laat maar staan. Ik eet het straks wel op.’
Ze hield haar hoofd iets schuin. ‘Jij denkt aan die vrouw, hè? Die je hebt verloren.’
‘Ik denk de hele tijd aan haar.’
‘Er zijn nog meer vrouwen op deze wereld, hoor. Je hoeft alleen maar je ogen de kost te geven. O džukel kaj piravel arakhel kokalo.’
Hij kreunde. ‘Dat flikt Alexi me ook al de hele tijd, Yola. Heel irritant. Wat betekent het?’
Ze deed alsof ze het in haar handpalm krabbelde. ‘Het betekent: een hond die bereid is om te zwerven vindt altijd wel een bot.’ Plotseling vloog haar hand naar haar buik en ze grimaste. ‘Sorry. Soms verrast hij me op momenten dat ik het helemaal niet verwacht.’
Hij trok een wenkbrauw op. ‘Hij? Hoorde ik dat goed? Bevestig jij hier dat je zowaar een kind verwacht?’
‘Dat weet je donders goed.’ Schaapachtig draaide ze met haar hoofd. ‘De laatste tijd lijkt het wel of ie me de hele tijd wil schoppen.’
‘Mag ik eens voelen?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee. Dat kun je maar beter niet doen. Wie weet bezoedel ik je.’
Hij hief zijn handen in een speelse overgave. ‘Yola, er zijn momenten dat ik het gevoel heb dat ik jou en jouw volk begin te begrijpen, dat ik langzaamaan de romanipen-gedachte begin te doorgronden, zo lijkt het. En dan haal jij me vanuit een onverwachte hoek opeens weer onderuit.’
‘Damo, luister. Zelfs benoemen wat er met mij gebeurt is al slecht. Ik had dit nooit moeten doen. Zelfs woorden kunnen bezoedelen.’
‘Ja, ja. Stom van me.’
Ze kwam naast hem staan, aarzelde even en pakte zijn hand. Voorzichtig legde ze hem tegen haar buik.
Hij grijnsde. ‘Ja, ja. Ik voel hem. Geen wonder dat ie je zo aan het schrikken maakte.’
Ze deed een stap terug en sloeg een kruis. Daarna spoog ze op de vloer en stak ze haar duim tussen de wijs- en middelvinger van haar rechterhand.
‘Dat gebaar herken ik. Dat is toch de mano fico? Om het kwade oog af te weren?’
Yola knikte. ‘Binnen onze cultuur verloopt alles traag, Damo. Veel is kapotgemaakt door de Ghermani-oorlog, die jullie de Tweede Wereldoorlog noemen. Maar in onze dromen zijn de doden nog altijd met de levenden verbonden. Dat is de cacipen. Te snel veranderen staat gelijk aan het krenken van de doden. Ze zouden ons in de steek laten. En dan zijn wij verloren. Behoor je niet tot een gemeenschap waarin zowel de levenden als de doden een plek hebben, dan ben je niets.’
‘Ik behoor tot geen enkele gemeenschap.’
‘Jij hoort bij de onze. Jij bent mijn broer.’
‘Jouw broer is dood. Het Corpus heeft hem vermoord.’
‘Maar jij hebt zijn plek ingenomen, Damo. Zo hoort het ook. Toen mijn broer zijn bloed met jou deelde, werd jij deel van hem. En daarmee een deel van mij. Daarom mocht je me net aanraken. Omdat je mijn broer bent. Een gadje zou ik zijn nek al hebben omgedraaid voordat ie me ook maar had kunnen aanraken.’
‘Maar mij niet.’
‘Nee.’
‘Omdat ik je broer ben?’
‘Ja.’
‘En niet langer een gadje?’
‘O, nee. Jij zult altijd een gadje blijven.’ Ze glimlachte nu ze zijn geschrokken gezicht zag. ‘Maar wel ónze gadje.’
Adam Sabir glimlachte terug. ‘Yola, ik vind het een voorrecht om een zus zoals jij te hebben. Heb ik je dat ooit verteld?’