30
Radu bekeek de twee gadjes voor hem in de auto. God, wat haatte hij niet-zigeuners. Ze dachten en handelden volkomen anders dan wat je normaliter zou verwachten. Ze roken zelfs anders. En hoe haalde zo’n jonge vent het in zijn hoofd om zichzelf al een leider te noemen? Typisch gadje dus. In Radu’s wereld wezen de oudere mannen altijd de weg. En misschien ging er achter deze jongeman ook wel een oudere man schuil die hem influisterde wat hij moest doen. Maar waarschijnlijk niet.
De slechte mannen hadden hem tussen de twee vrouwen op de achterbank gezet. Een van de vrouwen stonk ontzettend. Alsof ze haar maandelijks ongerief had en ze zich niet had gewassen. Hij deed zijn best om haar kleding niet aan te raken, stel dat ze hem zou verontreinigen, maar op deze krappe achterbank viel dat niet mee. Hij hoopte maar dat het niet op Lemma zou overslaan en het hun kind zou besmetten.
Hij verschoof zijn aandacht naar de twee mannen voorin. De kreupele was niet belangrijk, maar de leider – dat jonge ventje – baarde hem flink zorgen. Als hij deze gast in het café was tegengekomen, zou hij hem hebben gemeden. Hij behoorde tot het soort mannen à la Badu, de neef van zijn vader, en diens eenogige zoon, Stefan. Het type dat uithaalde op het moment dat je dat helemaal niet verwachtte. Hij vervloekte de dag dat hun paden elkaar hadden gekruist. Een ongenadige dag. Iemand moest hem de ia chalou, het boze oog, hebben gegeven.
Hij dacht aan zijn jonge vrouw en het eerste kind dat ze verwachtte, en hij had zin om te huilen. Hij was te jong om nu al te sterven, de toekomstige vader van vele kinderen. Daarvan was hij overtuigd, want zijn grootmoeder had het in de kaarten gelezen. Bovendien was hij, zolang Alexi weg was, plaatsvervangend hoofd van het kamp. Het gaf hem een goed gevoel, maar het dwong hem ook om verantwoordelijkheid te aanvaarden, zichzelf op te offeren wanneer dat moest. Radu schudde zijn hoofd. Malos mengues! De dag dat deze lieden op de spelende Bera en Koiné waren gestuit, was voor hem een zwarte dag gebleken.
Toch had hij tot zijn tevredenheid één ding kunnen concluderen. Deze lieden waren niet van plan om hem onmiddellijk te vermoorden. Dat begon steeds duidelijker te worden. En het leek er ook niet op dat ze van plan waren hem te martelen. Nog niet, althans.
Hij vervloekte zichzelf dat hij Adam Sabirs mobiele nummer niet met een ander had gedeeld. Dat was wel zo eenvoudig geweest. Maar het was hem geen moment te binnen geschoten dat iemand het kamp zou bezoeken om er iets te weten te komen. Hij was ervan uitgegaan dat nadat hij samen met Alexi de lichamen van de broer en zus van Damo’s bruid des doods in de mijnschacht had gedumpt de zaak daarmee afgerond zou zijn. Hoe dom kon een man zijn?
Hij trok even met zijn polsen. Het touw eromheen verdween via de achterbank de kofferbak in.
De leider draaide zich naar hem om. ‘Het touw zit vast aan het reservewiel, vriend. Als jij moeilijk gaat doen, dan rukken we de band van de velg, doen hem om jouw nek en gaat de fik erin. Kun je net doen of je een verjaardagstaart met één kaarsje bent.’
Radu sloot zijn ogen. Het voelde alsof iemand op zijn handen had staan stampen. Als hij de hele reis naar Roemenië zo moest blijven zitten, dan zag het er behoorlijk slecht voor hem uit. ‘Toe, kunnen jullie mijn handen vóór me binden? Ik voel mijn vingers al niet meer.’
Weer was het de leider die het woord nam.
‘Met “ergens in het noorden van Roemenië” kom je er niet, maat. Wees wat meer to the point en we binden je handen voor je buik.’
‘Maar ik kan jullie toch niet vertellen wat ik niet weet? Alleen mijn neef Gabor weet waar het dorp precies ligt. En hij zit in Sighetu. Daar is een café. De mensen daar kennen hem. Of laat me even met Damo bellen. Misschien dat hij het me vertelt.’
‘Je maakt een grapje.’
‘Ja. Dat was een grapje.’
‘Ik ben blij dat je je gevoel voor humor nog niet hebt verloren. Want dat zul je nodig hebben als we niet vinden wat we zoeken.’
Radu liet zich terugploffen op de achterbank en probeerde al handenwrijvend de doorbloeding te stimuleren. Zonder resultaat. Maar als hij moest plassen, zouden ze hem moeten losmaken. Misschien dat hij dan kon ontsnappen? Of aan de grens? Daar moesten ze hem wel losmaken. Het risico was te groot dat een douanier hem zou vragen om uit te stappen.
De twee gadjes voorin beraadslaagden op zachte toon. De twee vrouwen naast hem zeiden niets. Hij merkte dat hij een op de drie woorden van de twee voorin kon verstaan. Tot zijn grote plezier ontdekte hij dat ze onderling Engels praatten, ongetwijfeld vanuit de gedachte dat hij hen niet zou verstaan. Hij was immers maar een domme Franse zigeuner.
Maar Radu was een parttime sessiegitarist die speelde in de stijl van zijn verre voorouder, Django Reinhardt, of eigenlijk, in de stijl van diens ritmetandem: gitarist Joseph, zijn broer, en Roger Chaput. Na 2000 was hij drie zomers naar Engeland gereisd om te spelen op het L’Esprit Manouche-festival van Birmingham. Daar had hij regelmatig meisjes uit het publiek versierd. Alle gitaristen deden dat. De meiden leken het maar al te spannend te vinden om iets met een zigeuner te hebben. Een meisje had hem zelfs helemaal naar Parijs achtervolgd. Telkens als hij bij haar bleef slapen, pikte hij weer wat Engels op. Het was de beste manier om iets te leren: lekker achterover met een meid boven op je.
Maar uiteindelijk had Lemma’s moeder het Engelse meisje verjaagd door te dreigen met een mes haar gezicht te bewerken. Wat jammer was, want het Engelse meisje was zeer strak in de heupen. Ze kon een man maar wat blij maken. Maar Lemma had gewild dat hij haar ontvoerde, vandaar dat haar moeder tussenbeide was gekomen.
Voor Radu was het een leermoment geweest. Zijn eigen vader zou hem de keel hebben doorgesneden als hij een gadje had getrouwd. En nu Lemma zwanger was, zou hij binnenkort zelf vader zijn. Hij zou veel zonen en dochters krijgen, op een dag misschien wel bulibasha worden, want Alexi was veel te wispelturig om ooit de leiding over iets heel belangrijks te krijgen; dat vond iedereen.
Maar voordat het allemaal zover was, moest hij met behoud van lijf en leden aan deze lieden zien te ontsnappen.
Zat zijn grootmoeder nu maar naast hem, met haar tarotkaarten, dacht hij opeens.