42
Met een zwaai wuifde hij de taxi weg en hij draaide zich om naar de man die hem op het kruispunt had opgewacht. ‘U weet zeker dat dit de plek is?’
‘Ja. Mijn mensen houden de boel nu drie dagen in de gaten. De man die Sergei Alatyrtsev heet, woont hier.’
‘In zijn eentje?’
‘Hij heeft geen familie. Hij is een dronkenlap. Teert op een klein pensioen. Genoeg in elk geval voor zijn wodka. U bent net op tijd. Volgens zijn buren is zijn lever gekrompen tot golfbalformaat. Als hij voorbij komt trekkebenen, dan kunnen ze de alcohol ruiken die door zijn poriën wasemt. We hebben ervoor gezorgd dat hij de afgelopen twee dagen niet meer het huis uit kon, zoals u ons opdroeg. Hij moet inmiddels wel tegen de muren opvliegen. Hij heeft geen telefoon en staat verder op geen enkele manier in contact met de buitenwereld. Waarschijnlijk had hij net genoeg drank in huis voor één dag.’
‘Zal hij met me willen praten, denkt u?’
‘Op dit moment zal hij willen praten met iedereen die hem een fles aanbiedt.’
Milouins stak een hand uit.
De Oekraïner overhandigde hem een plastic tas met daarin twee flessen.
‘Gaat u mee om te tolken?’
‘Is niet nodig. De man spreekt Engels.’
‘Mijn Engels is niet al te best.’
‘Maar wel voldoende. Ik kan u immers volgen. Hij spreekt als ik.’
‘U wilt liever niet blijven, hè?’
De Oekraïner haalde een hand over zijn gezicht alsof het gutste van het zweet. ‘Hij is een Rus. Ik ben een Oekraïner. In 1931 werd mijn moeder door Stalin uitgehongerd. Mijn grootvader was gedwongen mensenvlees te eten om te kunnen overleven.’ De man slaakte een huiverende zucht. ‘Wat ik maar wil zeggen is dat de Russen hier nog invloed hebben. Flink wat invloed. En dat deze meneer daar ooit deel van uitmaakte. Wie weet beschikt hij nog over vriendjes in hoge posities. Wat niet weet, wat niet deert.’
‘Bent u betaald?’
‘Ja.’
‘Ga dan maar. Voor u zit het erop.’
De man haastte zich weg. Milouins keek hem na. In veel opzichten was het maar beter zo. Hij had geen idee hoe het gesprek zou verlopen, hoe Alatyrtsev zou reageren op wat hem voor de voeten werd geworpen. De gravin was heel duidelijk geweest. Hij kon zich eigenlijk geen fouten veroorloven.
Hij liep naar de deur en klopte aan. ‘Alatyrtsev. Doe open. Ik heb wodka voor je.’
Er viel een lange stilte. Zo lang dat Milouins even in de verleiding kwam om opnieuw aan te kloppen. Maar hij wist hoe traag dronkenlappen waren. Zijn eigen oom was ook alcoholist geweest. Als jonge vent was hij er door zijn vader al zo vaak op uitgestuurd om op zijn oom te passen. Op zijn vijftigste was de man overleden, maar niet aan levercirrose. Dat zou te specifiek zijn geweest. Milouins’ oom was aan álles gestorven.
Hij ving het geluid van geschuifel op. Voetstappen bereikten de deur. Weer was het lang stil.
‘Wodka?’
‘Wodka. Ja. Twee flessen. Vijftig procent. Normaal alleen voor de export. Ik heb de plastic zak hier bij me. Laat me binnen.’
Hij verwachtte min of meer dat de man zou reageren met: ‘Wie bent u? Waarom sluit u mij op in mijn eigen huis?’ Maar net als bij zijn oom was elke vorm van normale, menselijke communicatie allang overboord gegooid.
De deur ging op een kier en een hand reikte naar buiten om de zak aan te nemen.
Milouins rukte de deur open en stapte naar binnen. De stank die zijn neusgaten binnendrong deed hem bijna kokhalzen. Een mengeling van pis, stront, zweet, goedkope sigaretten en de ongrijpbare weeïgheid van rottend vlees. Hij was blij dat de man zich omdraaide en de deur wijd openbleef.
Alatyrtsev graaide meteen naar de fles die Milouins vasthield.
Maar die trok hem op het allerlaatste moment terug en wist de uitgestoken hand van de Rus nog net te ontwijken. ‘We willen iets van je weten. Voor elk goed antwoord krijg je van mij één borrel.’
Alatyrtsev keek hem listig en met toegeknepen ogen aan. ‘We beginnen met een borrel.’
‘Nee. We beginnen met een vraag.’
Midden in de vestibule wiegde Alatyrtsev onvast op zijn benen. Plotseling schoten zijn handen omhoog en begon hij aan zijn bovenarmen te krabben.
Milouins deinsde terug. Even vroeg hij zich af of de man soms schurft had, maar hij realiseerde zich dat het waarschijnlijk gewoon de eerste tekenen van een delirium tremens waren. Hoe dan ook, de man stonk naar de dood.
‘Welke vraag?’ Het klonk afgeknepen. Urine droop langs zijn been, dat inmiddels beefde. Wit speeksel schuimde om zijn mond.
‘Luister naar me, Alatyrtsev. Dertig jaar geleden bezocht jij Moldavië. De kloostergrot van Orheiul Vechi. Je was de chauffeur van de voormalige viceminister van Defensie, Anatoly Karaev. Jullie stopten bij een dorpje, Cenucenca. Klopt dat?’
‘Een borrel, zeg ik.’
‘Niks daarvan. Eerst een antwoord. Dan een borrel. Vijftig procent, vriend. Denk je eens in hoe dat zal smaken.’
Alatyrtsevs ogen zwommen in een bloeddoorlopen zee. Hij strompelde naar een onopgemaakt veldbed in de hoek van de kamer, ging zitten, liet zijn hoofd in zijn handen zakken en kreunde.
Het geluid deed Milouins’ nek- en onderarmharen overeind staan. Inwendig vervloekte hij de Rus. Hoe kon iemand die zichzelf mens durfde te noemen zichzelf zo te gronde richten? Hij kuchte even om de beschermende rochel uit zijn keel te bevrijden. ‘Karaev viel. Van het plateau. We hebben veel mensen uit de omringende dorpen gesproken. Zijn dood viel samen met de tijdelijke verdwijning van een jongen. Een jongen die later met Karaevs jas van astrakanbont om zijn schouders werd gezien. Een jongen die op mysterieuze wijze gewond was geraakt. Een jongen wiens vader onder mysterieuze omstandigheden van de aardbodem verdween. Wij zijn geïnteresseerd in die jongen. Als jij ons over hem vertelt, krijg je niet alleen deze twee flessen wodka, hier, maar vele. Zoveel als je de rest van je leven maar op kunt.’
Alatyrtsevs mond viel open. ‘Voor de rest van mijn leven?’
‘Voor hoelang het nog duurt om jezelf dood te zuipen.’ Milouins glimlachte, maar zijn ogen stonden kil. Hij trok een kleine camera tevoorschijn, zette achter hem de twee flessen op de grond, richtte het cameraatje op Alatyrtsev en begon te filmen.