52
Bij de weg aangekomen was het inmiddels bijna donker. Het sneeuwde nu harder, en over het dorp hing een verstilde, gedempte sfeer. Radu zorgde ervoor dat ze om het licht heen liepen dat uit elk huis naar buiten viel; vragen om problemen had geen zin. Niemand die zich in dit weer buiten waagde, of hij moest gek zijn, en een man en een vrouw die in zulke omstandigheden werden gezien zouden zeker opvallen.
Toen ze de rand van het dorp bereikten, moest Lemma even zitten en uitrusten.
‘Ik loop wel verder om de auto te halen, Luludja. Ik ben zo terug. Jij bent te moe om nog verder te gaan.’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nee, Radu. Dat red je nooit. Kijk eens naar de weg. Je zult nog verdwaald raken in deze sneeuwjacht. We gaan samen verder.’
Radu ondersteunde haar. Met Lemma naast zich, de rugzak op zijn rug en drie over elkaar getrokken vuilniszakken met daarin slaapzakken over zijn linkerschouder kon Radu niet bepaald doen alsof hij zich prima voelde. Zijn lichaam deed zeer van de schoppen en klappen die Andrassy hem had verkocht, en verder dan een meter of zeven zag hij eigenlijk niet. Op de vlucht zijn was niet het recept voor lichamelijk welzijn, dacht hij bij zichzelf. Of voor geluk.
Toen opeens de mobiele telefoon ging die hij van Andrassy had afgepakt, verstijfde hij. Hij treuzelde even, ontdeed zich vervolgens van alle spullen die hij meetorste en rukte het toestel uit zijn zak.
Lemma greep naar zijn arm. ‘Niet opnemen, Radu.’
‘Waarom niet?’
‘Ik denk dat het beter is van niet. Als er niet wordt opgenomen, zal degene aan de lijn misschien denken dat de man nog steeds bezig is ons om zeep te brengen. Of ons te begraven, misschien. Het zal ons meer tijd geven.’
Radu keek haar verschrikt aan. ‘Luludja, dat is geniaal! Ik zou hebben opgenomen en ons zo hebben verraden.’
‘Jij gebruikt geen telefoons, Radu. Wij jonge vrouwen wel.’
Radu slaakte een zucht en schudde zijn hoofd. Door zijn ene goede oog kon hij Lemma’s gezicht in het donker maar net aan onderscheiden. ‘Lemma, ik moet je iets vertellen.’
Ze keek hem schuin aan. ‘Wat dan?’
‘Het was echt een heel verstandige zet om met jou te trouwen.’
Lemma deed alsof ze verbijsterd was. ‘En dat realiseer je je nu pas? Na mijn bruidsprijs te hebben betaald? Jij bent een hopeloze onderhandelaar.’
‘Ja. Nu pas. Daarvóór heb ik altijd gedacht dat ik een helleveeg had gehuwd. Net als Striga, die vrouw van Zoltan.’
Lemma’s mond viel open. ‘Een helleveeg?’
‘Ja, ik wist zeker dat je in een helleveeg zou veranderen, net als Striga. Ik dacht dat dit met alle vrouwen gebeurde zodra ze trouwden.’
‘Maar Striga laat Zoltan betalen telkens als hij haar ogen wil sluiten. Laat ik jou betalen?’
‘Tot nu toe nog niet, Luludja. Maar dat kan altijd nog gebeuren.’
Lemma liet zich in zijn armen vallen. Hij drukte haar stevig tegen zich aan en wiegde haar. ‘Ik zal jou en onze baby beschermen. Dat weet je wel, hè?’
‘Ja, dat weet ik.’
‘Het spijt me wat er nu gebeurt. Je hebt het koud en hebt pijn.’
‘Het stelt niks voor.’
‘Je bent een koningin.’
‘En jij bent een koning.’
Radu stak het mobieltje weer in zijn zak, hees de rugzak op zijn rug, zwaaide de slaapzakken over zijn vrije schouder en nam Lemma bij de hand. Hij voelde zich nu sterker, beter in staat om deze situatie het hoofd te bieden. Alleen de liefde van een vrouw kon dit bij een man bewerkstelligen. ‘De weeën? Hoe vaak komen ze?’
‘Het gaat langzaam. Er zitten nog steeds veel minuten tussen.’
‘Kom dan. Zolang we dit nog volhouden moet ik je bij de auto zien te krijgen.’
‘Is er wel een auto, Radu? Weet je dat zeker?’
Radu’s hart sloeg een tel over. ‘Dat weet ik zeker, Luludja. Mannen dragen geen autosleutels bij zich als ze die niet nodig hebben.’