29
‘Ze zitten in Turkije.’
‘Turkije?’
‘Ja.’
‘Waar in Turkije?’
Radu aarzelde.
Abi bracht zijn mobiele telefoon naar zijn mond. ‘Als deze imbeciel me nog één onnozel antwoord geeft, zaag dan een van dat jochie z’n vingers af, oké?’ Hij keek even op naar Radu. ‘Die vent bij dat jongetje is gestoord. Hij doet graag nare dingen bij kinderen. Als hij eenmaal begint weet ik niet of ik hem kan tegenhouden. Dus vertel me, waar zitten ze?’
Radu zweeg een lang moment. Hij staarde naar de grond als iemand die wat kleingeld is verloren. Daarna keek hij op naar de hemel. ‘Als ik je dat vertel, wat weerhoudt me er dan van om ze te waarschuwen?’
Abi slaakte een lange, diepe zucht. ‘Doe je maar niet dommer voor dan je bent. Jij gaat met ons mee. Jij en het jongetje. Wat denk je soms, dat we Sabirs adres op de achterkant van een envelop zouden krabbelen en jullie verder gezellig met rust zouden laten?’
‘Niet de jongen. Jullie hebben hem niet nodig. Ik zal meekomen.’
‘Je hebt me anders nog steeds niet verteld waar ze zijn. Als we klaar zijn, onderhandelen we wel een keer. Misschien.’
Radu blikte nog altijd om zich heen. Alsof het antwoord op al zijn problemen wellicht in de muren van Samois verborgen zat. Hij spoog in de aarde rond zijn voeten. ‘Ze zitten in Roemenië. In een dorpje in het noorden. Samen met Yola en Alexi’s familie. Ik weet niet hoe het dorp heet. Dat zweer ik. Maar wel waar het ongeveer ligt.’
‘Dat is grappig. Je weet niet hoe het dorp heet, maar wel waar het ongeveer ligt?’
‘Dat is waar. Ik weet hoe je er vlakbij kunt komen, maar niet hoe het heet.’
‘Is er verder nog iemand in het kamp die het weet?’
‘Alleen ik.’
‘Dat antwoord vermoedde ik al.’
‘Het is de waarheid. Zo helpe mij God almachtig.’
‘Hebben ze een telefoonnummer?’
‘Ja. Mobiel. Prepaid.’
‘Wie heeft dat nummer nog meer?’
‘Alleen ik.’
‘Ook dat vermoedde ik al. Geef me je telefoon.’
Radu deed wat hem werd gevraagd.
‘Kan de jongen een smoesje bedenken voor de anderen in het kamp? Tenminste, als we hem hier achterlaten? En kan hij zijn mond houden?’
‘Ja. Ja, op allebei je vragen. Ik ben een muzikant, en dus voortdurend van huis. Maar ik moet wel afscheid nemen van mijn vrouw, want anders raakt ze bezorgd. We zijn van de zomer getrouwd. Ze is zwanger. Voor haar zal het moeilijk worden.’
‘Ik leef met je mee. Maar, nee. Voer dat joch maar een of ander onzinverhaal over waarom je er opeens vandoor moet. Een hulpkreet vanuit Roemenië. Zoiets. Breng je me regelrecht naar Adam Sabir, dan ben je voor je het weet weer thuis luiers aan het verschonen. Zit je me dwars, dan zal je vrouw tijdens de bevalling weduwedracht dragen. Ben ik duidelijk?’
Radu schudde zijn hoofd. ‘Waarom doe je dit? Wat hebben wij je aangedaan?’
‘Niet jullie. Zij.’
‘Wat hebben zij je aangedaan?’
‘Ze hebben mijn tweelingbroer vermoord. Om over de rest van mijn familie maar te zwijgen.’
‘Helemaal niet. Ze hebben helemaal niemand vermoord.’
‘Hun dood veroorzaakt dan.’
‘Nee. Júllie hebben hun dood veroorzaakt.’
‘Ik vrees dat je positie te zwak is om iemand hier de les te lezen, proleet. Ik zal mijn partners bellen dat ze ons kunnen ophalen. Vertel de jongen je verhaal maar. Als hij, of wie dan ook, contact probeert te leggen met Adam Sabir of een van zijn handlangers, dan is het gedaan met je. Ben ik duidelijk?’
‘Heel duidelijk.’