58
Plymouth, 7 september 1787
De deurbelletjes rinkelden zachtjes toen Landon het kantoor binnenkwam. Met een kort knikje haastte hij zich langs de lessenaar van de eerste bediende, die zijn hoofd optilde en hem een brief voorhield.
‘Excuseert u mij, meneer Reed, deze is voor u afgegeven.’
Hij wierp een blik op het handschrift en vertraagde zijn pas. De lussen, de vorm van de letters kwam hem bekend voor. Hij draaide de envelop om. Mary Linley stond op de achterkant als afzender. ‘Wie heeft deze brief afgegeven?’ riep hij door het kantoor, en snel liep hij terug naar de lessenaar van de eerste bediende.
‘Een jongen. Hij wilde u spreken, maar ik heb hem uitgelegd dat hij een andere keer moest terugkomen, en dat als u hem inderdaad wilt spreken…’
‘Wanneer was dat?’
‘Nog niet zo lang geleden. Hij heeft nog een tijdje voor het kantoor rondgehangen. Bijna vijf voet lang, blond haar, zomersproeten.’
Landon rukte de deur open en keek over straat. Het was een gewoel van rijtuigen, postkoetsen, straatverkopers en voorbijgangers. Toch zag hij direct de blonde jongen, die verderop op een muurtje zat, zijn benen liet bungelen en naar de drukte keek. Twee vrouwen hadden juist zijn aandacht getrokken, en het belletje deed hem slechts kort opkijken in de richting van het kantoor. Toen hun blikken elkaar kruisten, sperde de jongen zijn ogen wijd open, sprong van het muurtje en trok zijn jasje recht.
Landon wenkte hem. ‘Landon Reed,’ zei hij toen de jongen voor hem stond.
‘Seth Bennetter.’ Met zijn bovenlichaam maakte de jongen een nauwelijks zichtbare buiging.
Zwijgend draaide Landon zich om en stapte het kantoor in.
Hij had thee laten brengen en de brief ongeopend voor zich op het bureau gelegd. De jongen zat aan de andere kant van het bureau op het puntje van zijn stoel en hield zijn muts in zijn handen. Onafgebroken kneedden zijn vingers de stof. Met zijn opvallend blauwe ogen keek hij onrustig om zich heen; zijn blik dwaalde door het vertrek, terug naar hem, dan weer naar de brief, om vervolgens opnieuw de kamer in te vluchten.
‘Hoe kom je aan deze brief?’
De jongen dook in elkaar. ‘Die heb ik van miss Linley gekregen. We zaten samen op de Sailing Queen.’
Hoewel William Middleton nergens anders over had gesproken, en Landon ontelbare keren met de gedachte had gespeeld en die soms zelfs voor mogelijk had gehouden, troffen deze eenvoudige woorden hem als een vuistslag. Hij schraapte zijn keel. ‘Dus miss Linley…’ Hij aarzelde en zocht naar de juiste woorden. ‘Miss Linley is dus met jullie meegereisd. Dat is mooi, een vrouw aan boord, toch?’
Het gezicht van de jongen bleef uitdrukkingsloos. ‘Ik weet het niet,’ mompelde hij.
‘Hoezo? Wat bedoel je?’
‘Nou ja, ze was… nou ja, ze was eerst een man. In Tahiti merkten de wilden het.’
‘Dat ze een vrouw is?’
Een knikje.
Landon besloot de jongen niet verder lastig te vallen. Hij maakte de brief open. William Middleton, ik maak een diepe buiging voor je, dacht hij. Je kent Mary goed. Werkelijk goed.
Hij vouwde het papier open. Een tweede, kleinere envelop viel eruit, geadresseerd aan Henriette Fincher. Als de jongen het verhaal kent, kent de hele bemanning van de Sailing Queen het ook, bedacht hij. Het zal als een lopend vuurtje door alle salons gaan, sneller dan een pokkenepidemie door de stad. Ik moet Henriette en William op de hoogte stellen. Hij zuchtte, streek het papier glad en herkende het fijne, steile handschrift dat steeds weer opdook in de geschriften uit de wonderkamer.
Lieve Landon,
Dit armzalige papier zal nooit groot genoeg zijn om het schuldgevoel dat ik met me meedraag in woorden te vatten. Ik heb een vermoeden van wat ik je heb aangedaan toen ik in het geheim de stad verliet. En toch moest ik die stap zetten om mijn roeping te kunnen volgen. Het is me inderdaad gelukt om wetenschappelijk werk te verrichten, om door te zetten en uiteindelijk gepaste erkenning te krijgen voor wat ik heb gedaan.
Het zou me gelukkig maken als ik je een heel klein beetje duidelijk kon maken welke vertwijfeling me er destijds toe heeft gebracht weg te gaan. Als je me niet kunt vergeven, dan kan ik dat begrijpen. Desondanks wil ik je vragen deze brief tot het einde toe te lezen. Ik heb namelijk een verzoek aan je, al is het brutaal en misschien zelfs aanmatigend.
Je hebt deze brief – dat hoop ik tenminste – gekregen van Seth Bennetter, die als scheepsjongen aan boord van de Sailing Queen meevoer. Hij is slim en weetgierig, houdt van schrijven, bezit talent voor cijfers en heeft me bij mijn werk geholpen. Hij blinkt uit in geduld en nauwkeurigheid, en het is een jongen die door zijn intellect en goedhartigheid beslist goed als leerling op jouw kantoor zou passen. Het lot heeft hem zwaar getroffen: tijdens de reis verloor hij vader en broer. Zijn moeder overleed al voor de afreis, en andere verwanten zijn hem niet bekend. Hoewel er vast een loopbaan in de zeevaart voor hem is weggelegd, vermoed ik dat een dergelijke toekomst niet strookt met zijn eigen wensen. Als je de jongen bij jou in de leer zou kunnen nemen en hem onderdak zou kunnen verschaffen, zou je daarmee niet alleen mij, maar ongetwijfeld ook hem een groot plezier doen.
Ervan uitgaand dat ik ooit mijn vaderland weer zal bereiken, en erop hopend dat je dan nog eens met me zult willen spreken, verblijf ik met de allergrootste dank voor het geduld waarmee je mijn uitweidingen tot hiertoe hebt gevolgd,
je Mary
P.S. Zou je de brief aan Henriette willen doorsturen, of Seth willen vragen hem bij haar te bezorgen?
Seth. De jongen had zijn naam wel genoemd, maar die was hem ontschoten. Sinds hij de brief had geopend, was de jongen doodstil blijven zitten; hij had zijn thee niet aangeroerd en zijn blik niet van Landons gezicht afgewend.
Landon wist niet of hij moest lachen of vloeken. Hij wist niet of hij Mary’s verzoek aanmatigend moest vinden of alleen ongebruikelijk, maar daarmee typisch iets voor haar. Opnieuw keek hij naar de jongen en hij zuchtte.