44
Paumotu-archipel, 16 april 1786
Twee dagen had Mary al haar krachten aangewend om Carl uit de weg te gaan. Twee dagen, die haar hadden laten voelen dat elk uur waarin ze elkaar niet spraken leeg was. Getekend had ze, tekeningen van bijschriften voorzien, lijsten opgesteld en Seth uitgelegd hoe je alle gegevens op de herbariumbladen schreef. Elke ochtend, wanneer begonnen werd met het schoon schip maken, had ze op het achterdek gestaan om de wind de onrustige nacht te laten verdrijven, voordat de zon opnieuw scherpe schaduwen van de zeilen en masten op het schip wierp. En steeds weer had ze in gedachten Franklins verwijt gehoord: ‘Je hebt mijn reputatie geruïneerd. Heb je daar wel aan gedacht?’
Er bestond maar één antwoord op Carls vraag: ze kon niet met hem meegaan. Ze moest elk schandaal vermijden. Een botanicus die met een vrouw over de Stille Oceaan reisde… Dat was een grof schandaal. Ze kon hem niet blootstellen aan het gevaar dat zijn reputatie als excellent wetenschapper op het spel kwam te staan. En zelfs al hoorde geen mens aan de andere kant van de wereld ooit van haar bedrog… Wanneer ze met zijn tweeën in de wildernis verbleven, viel er niets voor elkaar te verbergen. Helemaal niets. Carl zou merken dat ze een vrouw was, hun nabijheid zou haar verraad aan het licht brengen.
Dat was de prijs die ze moest betalen voor haar leugen. Van nabijheid kon geen sprake zijn, ze moest uit zijn buurt blijven en zijn aanbod afwijzen.
Mary opende de deur naar zijn hut.
Carl zat aan het piepkleine tafeltje en gebruikte het karige daglicht dat nog door het met zout aangekoekte glas van de patrijspoort binnen wist te dringen. De inktpot was open, de schrijfveer lag in zijn hand, maar zelfs vanuit de deuropening kon ze zien dat het papier leeg was.
‘Hoe is het met je?’ vroeg ze.
Carl draaide zich om op zijn stoel, zijn arm zijdelings op de leuning steunend, en nam haar op. Hij antwoordde niet.
‘Het spijt me dat ik me heb teruggetrokken. Ik had tijd nodig om over je aanbod na te denken.’
‘Wat valt daarover na te denken? Heb je familieverplichtingen? Wordt er thuis op je gewacht? Daar valt toch over te praten. Er is zoveel waarover we moeten praten.’
Mary schudde haar hoofd. De kringen onder zijn ogen waren verdwenen. Zijn haar was gewassen, het gezicht geschoren. De mouwen van zijn verblindend witte hemd waren omgeslagen tot aan de ellebogen, en zijn behaarde onderarmen staken bruin af tegen de lichte stof.
Je zou het kunnen proberen, klonk de stem in haar hoofd.
Nee, dat mag je niet. Je hebt een besluit genomen, en je bent hier om hem dat mee te delen.
De eerste stem klonk opnieuw: stel dat hij het op een gegeven moment merkt, wat kan je dan gebeuren? Hij zal je heus niet op een eiland in de Stille Oceaan achterlaten.
Je waagt het niet! Je slaat zijn aanbod af.
Ze keek naar zijn arm, naar de duidelijk zichtbare aders die zich onder de huid aftekenden en over zijn pols slingerden, langs de rug van zijn hand tot in zijn vingers liepen. Ze hief haar hoofd en keek hem recht aan. ‘Nee, er wacht niemand op me,’ zei ze langzaam, om niet de verkeerde woorden te kiezen, ‘maar toch is het een zwaarwegende beslissing, iets om goed over na te denken, en dat heb ik dan ook gedaan.’
In Carls ogen werd zijn ongeduld zichtbaar, en hij perste zijn lippen op elkaar tot een bleke, dunne streep.
Mary haalde diep adem. ‘Ik kan… Ik kan niet… Ik kan toch niet alleen naar huis terugkeren en jou hier in de wildernis achterlaten.’
Een fijn lachje speelde rond Carls lippen, die weer roze kleurden en voller werden. Hij schudde zijn hoofd.
‘Natuurlijk wil ik je helpen bij je onderzoek. Bedankt voor je vertrouwen,’ zei ze.
Een warm geluksgevoel verspreidde zich in haar buik.
Sir Belham had het hem voorgerekend: negen maanden hadden ze nodig gehad om van Engeland naar de Stille Oceaan te varen, en over een paar dagen zouden ze Tahiti bereiken. Seth gluurde over de rand van zijn hangmat naar de mannen, die bij elkaar zaten en rum dronken. Ze zouden nog wel een tijdje doordrinken; zo snel zou het vanavond niet rustig worden op het overloopdek. Waarschijnlijk pas wanneer de nachtklok luidde.
De scheepskok, die ook op het overloopdek zat, stak zijn houten kroes omhoog. ‘Jongens, op de lichamen van de mooiste vrouwen! We zijn er bijna!’
Toni fronste zijn voorhoofd. ‘Hoezo, de mooiste vrouwen? Wat bedoel je daarmee?’
Seth zette zich met een been af tegen de wand om de hangmat te laten schommelen. Daar gaan we weer, dacht hij wanhopig, nu komen al die verhalen over vrouwen! Heel even overwoog hij zijn handen tegen zijn oren te duwen en de rest van de avond zo in zijn hangmat te blijven liggen.
Sinds hij was teruggekeerd op het overloopdek genoot hij een grote vrijheid, waar hij graag gebruik van maakte. Of hij nu de hele dag in zijn hangmat lag of tijdens het schoon schip maken over het water staarde: niemand durfde hem terecht te wijzen. Zwijgend zagen de mannen dingen door de vingers waarvoor hij kort geleden nog een flinke oorvijg zou hebben gekregen. Zelfs als hij de hele avond in zijn hangmat zou blijven liggen en zijn oren dicht stopte, zouden ze hem negeren, dat wist hij zeker.
Het was zeilmaker John die overdreven luid zuchtte en het woord nam. ‘Ieder kind weet toch,’ zei hij, en hij zuchtte nogmaals, ‘dat de vrouwen van Tahiti heel mooi zijn.’
‘Mooi? Hoe mooi?’ wilde Lucas weten.
Seth keek nog een keer over de rand van zijn hangmat. Het gezicht van de zeesoldaat was rood aangelopen. Die krijgt al een rode kop als hij alleen aan vrouwen denkt, concludeerde Seth. Waarschijnlijk is hij toch niet zo slim als ik dacht. Geërgerd zette hij zich weer af tegen de wand.
‘De Tahitianen zijn heel zachtmoedig, het zijn goede mensen. Zelfs de eenvoudigste onder hen kan met de koning spreken wanneer hij dat wil. En ze verdelen al hun spullen eerlijk onder elkaar,’ ging zeilmaker John verder.
Plotseling ging Seth rechtop zitten, en zijn hangmat schommelde zo hard dat hij zich aan de stof moest vasthouden om zijn evenwicht te bewaren. Dat klonk al een stuk interessanter.
‘Dat wil niemand horen,’ riep Edison. ‘Concentreer je op wat echt belangrijk is.’
‘De vrouwen,’ zei zeilmaker John, die zijn stem zo ver liet zakken dat zelfs Seth zijn adem inhield om niets te hoeven missen, ‘bewegen zich heel bevallig. Ze hebben nauwelijks kleren aan hun lijf en… Mijn hemel, wat een vrouwen zijn dat! Zoals Henry al zei: laten we drinken op hun lichamen!’
De ogen van de halfblinde staarden naar een plek midden in de lucht, en Seth kwam bijna in de verleiding om de blik te volgen, in de verwachting daar te kunnen zien wat zeilmaker John beschreef.
‘Hun mooie donkere haar golft omlaag over hun rug. En als je je neus in die zachte weelde duwt, ruik je een vleugje kokosnoot. Deze vrouwen zijn parels, zoals je die nergens ter wereld vindt.’
Er klonk een klap. Lucas’ houten kroes was uit zijn hand gevallen. Roerloos zat hij tussen de mannen, en pas toen het gelach opklonk, keek hij op. Hij schudde zijn hoofd en bukte zich snel om de beker op te rapen.
‘Maar…’ riep zeilmaker John opgewonden en met een beweging van zijn hand liet hij het gelach verstommen, ‘ze zijn niet zoals de vrouwen die zich in andere havens lusteloos te koop aanbieden!’
‘Wou je zeggen dat ze er wel pap van lusten en dat we daar flink kunnen rampetampen?’ Edisons stem klonk begerig.
‘Er wordt daar niks gerampetampt. Die vrouwen zijn de godinnen van de liefde. Ze geven je zoete vruchten te eten, smeren je huid in met olie, en daarna geven ze zich graag en vol lust aan je.’
Seth hoorde gekreun. Hij kon niet uitmaken wie het was, maar de mannen moesten weer lachen.
Zeilmaker John wist precies hoe hij de aandacht moest vasthouden, en andermaal stak hij zijn hand omhoog. Direct werd het stil. ‘Ik heb ze gezien, de schokkende lijven, en ik heb het hijgen gehoord. De liefde is daar een religieus ritueel. De vrouwen zijn, zoals ik al zei, mooi als parels, hun huid glanst prachtig, en hun zwarte ogen schitteren als de zee bij nacht. Ze worden respectvol behandeld door hun mannen, als gouden schatten. En…’ hij zweeg kort, om zijn woorden meer nadruk te geven, ‘… de Tahitianen bedrijven de liefde in alle openheid.’
Met open monden zaten de mannen daar, en zelfs Seth was onder de indruk.
‘Dat geloof ik niet,’ riep Toni. Hij sloeg zijn armen over elkaar en schudde zijn hoofd.
‘En toch is het waar. Ik heb het zelf gezien, en ik zeg jullie: het is geweldig,’ viel Henry de zeilmaker bij. Hij stak zijn beker omhoog en nam een slok grog.
Zeilmaker John ging verder. ‘Als jullie bereid zijn een oude man te geloven, dan wil ik wel verder vertellen. Stel je het zo voor: in Tahiti hebben de huizen geen muren. Een hut bestaat uit vier palen met een dak erop, en dat is het. Dus iedereen kan alles zien, altijd. En als twee geliefden elkaar vinden, zingen de omstanders en moedigen ze aan. Hoe wilder en ongeremder de daad wordt, des te enthousiaster ze worden toegejuicht. En op het moment dat het paar bevrediging bereikt, begint iedereen te klappen.’
Daar zaten al die mannen, en ze aten uit zijn hand.
‘Ik zweer het jullie: Tahiti is het paradijs. En de vrouwen zijn zo mooi, zo zacht, en ze ruiken zo heerlijk naar zoete bloesems… Het berooft je van je verstand, als je dat tijdens deze reis tenminste nog hebt weten te behouden. Dus het spreekt vanzelf: als jullie smerige kerels daar aankomen, lukt het je nooit om hen er met wat armzalige geschenken van te overtuigen om je in het paradijs binnen te laten, en je uit te nodigen voor hun feest der liefde. Maar ik kan je verklappen hoe je voor elkaar krijgt dat ze precies doen…’
De wellustige grijns op het gezicht van zeilmaker John bezorgde Seth de rillingen. Meteen liet hij zich achterovervallen in zijn hangmat, duwde zijn handen tegen zijn oren en zette zich af tegen de wand.
Als zeilmaker John al vermoedde wat hij met zijn verhalen teweegbracht, dan liet hij het niet merken. De volgende dagen werden zijn berichten over het paradijs voortdurend herhaald. Overal. Tijdens het beklimmen van de grote mast, tijdens het schrobben van het dek: bij elke gelegenheid werd het verhaal over de wonderbaarlijke vrouwen verder verteld. Graag had Seth de mannen door elkaar geschud en tegen ze geschreeuwd, ja, ze zelfs gesmeekt om één dag – al was het er maar eentje – over andere dingen te praten.
Het werd echter nog veel erger. Een ongekende koortsachtigheid kreeg de bemanning te pakken: de mannen schoren hun baard af, knipten hun vervilte haar en probeerden de teer van hun handen te schrobben. Ze kleedden zich uit en knoopten hun kleren vast aan touwen, die ze vanaf de achtersteven in het water gooiden, zodat de Sailing Queen een ellenlange sliert wasgoed achter zich aan sleepte. En toen Toni hem op de schouder tikte en tegen hem zei dat het tijd was om zich ook op te frissen voor de meisjes, aarzelde Seth. Hij keek de reus in de ogen en vroeg zich af of hij hem zou uitleggen dat hij had besloten om altijd smerig te blijven en het zijn hele leven verder zonder vrouwen te redden. Toni’s blik liet hem echter geen keuze, dus kleedde hij zich uit tot hij naakt op het dek stond.
Sinds hun vertrek had kapitein Taylor elke ochtend reinheid gepredikt, en slechts met grote tegenzin hadden de mannen zijn aanwijzingen opgevolgd. Nu werden de mannen plotseling ijveriger dan hijzelf. Een stel waaghalzen volgde zelfs zijn voorbeeld en dook vanaf de achtersteven de zee in om zich te wassen. Sir Belham en Marc stonden aan dek, klaar om in te grijpen, want vanaf deze hoogte konden door de klap op het water zelfs sterke mannen hun botten breken. Op aanwijzing van de twee hielden ze, ook een paar die niet konden zwemmen, hun neus dicht en de ogen gesloten, en sprongen met gekruiste benen de diepte in.
Seth vond het genoeg om met de lepel water uit de tobbe te scheppen en het over zijn hoofd te gieten. Daarna wachtte hij tot de lijn weer werd opgehaald, om vervolgens snel zijn broek en hemd eraf te grissen en de drijfnatte kledingstukken weer aan te trekken.