32
Atlantische Oceaan, 13 december 1785
Als een kurk, dacht Seth. Het schip deint als een kurk op het water. Hij wreef in zijn handen. Het was tijdens de nacht zo koud geworden dat hij zijn vingers nauwelijks nog voelde. De ijzige wind die om het schip joeg, wilde maar niet gaan liggen. Steeds weer zweepte hij de golven op, die vervolgens op de planken uiteenspatten. Steeds weer zocht het water zich een weg het schip in; dunne stroompjes liepen door het overloopdek omlaag tot in het vrachtruim. Alles was vochtig: de hangmatten, het hout van de scheepskisten, de kleren.
Een zware onweersbui waarin het schip de avond daarvoor verzeild was geraakt had ook op het dek van de gentlemen voor flinke schade gezorgd. Glazen, flessen en vaatwerk: alles was door de kajuit en de hutten gevlogen en aan stukken gevallen. Door het krengen van het schip waren de scherven tot in de verste hoekjes gerold. Seth had de avondlijke schoonmaak niet erg gevonden; het opruimen van de hutten van de gentlemen bood hem een goede gelegenheid om uit te zoeken of de aap zich hier soms had verstopt.
Tot diep in de nacht had hij gedweild en geveegd, zonder een spoor van het dier te ontdekken. Ondanks al zijn voorzichtigheid had hij piepkleine splintertjes in zijn vingers gekregen, maar dat was dan ook het enige wat zijn zoektocht had opgeleverd.
Seth trok de muts die ook bij de uitgedeelde warme kleren had gezeten over zijn oren. Hij was gemaakt van zeildoek en gevoerd met flanel, en zo groot dat hij zijn hele hoofd er gemakkelijk in kon laten verdwijnen. Vanochtend vroeg na de porridge hadden ze een extra kroes brandy gekregen, en nog altijd voelde hij het branden van de sterkedrank in zijn keel, en de warmte die zich in zijn buik had verspreid.
Nat stond naast hem en staarde over de zee.
Seth trok de muts tot ver over zijn ogen, stak zijn handen in de lucht en maakte een knorgeluid. Door de stof kon hij zijn broer niet zien, maar hij hoorde hem wel.
Zijn lach.
De eerste lach sinds de aap verdwenen was. Vol verwachting rukte hij de muts van zijn gezicht.
‘Je bent ook zo stom,’ zei Nat. Zijn mondhoeken trokken een beetje.
Vroeger had Nat elk geintje met een grap beantwoord. Vroeger lachte hij vaak, lang en luid. En daarbij schitterden zijn ogen helder als kaarsvlammen. De laatste tijd waren ze net zo dof als het haar van zeilmaker John, of hij nu net wakker was, at of werkte. En dat dof worden was al begonnen voordat de aap verdween. Misschien is dat gedoe met mijn muts inderdaad stom, dacht Seth. Hij keek vertwijfeld naar de hemel. Lieve God, help me. Wat moet ik nou doen?
Er kwam een volgend wolkenfront aan, met één wolk die er vreemd boven uitstak. ‘Kijk, Nat,’ riep hij en hij pakte zijn broer bij de arm. ‘Die wolk lijkt net een paddestoel.’
‘Ja, je hebt gelijk.’
Meteen wees Seth op de wolk ernaast. ‘En die ziet eruit als een vrouwenkont.’ Soms lachte Nat om vieze grappen, om grappen die over vrouwen gingen. Seth bekeek zijn broer vanuit zijn ooghoeken.
Nat keek even omhoog en knikte.
Het lukt wel, dacht Seth. Niet ophouden nou, doorgaan! Wat nu? God, help me nog een keer. ‘En daar, dat zijn twee grote, net twee dikke tieten. Zie je die…’
Nat draaide zich om, zijn eerste beweging sinds lange tijd die kracht en snelheid uitstraalde. ‘Ga weg!’ brulde hij. ‘Kun je me niet gewoon met rust laten?’
Die avond wakkerde de wind aan tot een storm. Hij raasde zo om het schip dat de zeilen opgedoekt en de luiken geschalmd moesten worden. Alleen één grootzeil liet de kapitein hijsen, en in het hele schip kon je de mast horen kraken zodra de wind de stof te pakken kreeg. Wie vrijwacht had, kroop weg in de aangename warmte van het overloopdek. De stemming wilde er echter niet in komen; de mannen klampten zich vast aan hun beker grog en bleven zwijgzaam.
Steeds vaker sloegen de golven over het dek. Seth luisterde. Het gorgelen van de golven die over de planken stroomden was duidelijk te horen. Hij rolde zich in zijn hangmat en trok de muts over zijn gezicht. De hangmat zwiepte zo hard heen en weer dat Seth zich op zijn rug moest draaien om de stof met beide handen vast te grijpen. Hij was dankbaar voor het kabaal van de storm, omdat het zijn huilen overstemde.