49
Tahiti, 18 juni 1786
Geconcentreerd keek Carl naar het vel papier in zijn handen. ‘Georg Forster schatte dat Tahiti honderdtwintigduizend inwoners heeft. Het eiland bestaat uit twee schiereilanden, die verdeeld zijn in drieënveertig districten. We kunnen ervan uitgaan dat Forsters inschatting dat elk district twintig oorlogskano’s kan bemannen, elk met vijfendertig man aan boord, ook vandaag nog geldigheid bezit,’ las hij voor, terwijl hij voor Mary heen en weer liep. Hij droeg alleen de nauwsluitende kniebroek.
Tegen een boomstam geleund, genoot Mary van het uitzicht op zijn geklede bovenbenen en de naakte kuiten.
‘Daarmee komen we uit op ongeveer dertigduizend weerbare mannen,’ ging hij verder, ‘waarbij de verhouding tussen weerbare en niet-weerbare personen een op vier is, een verhouding die in Europa anders uitvalt, aangezien daar op één weerbare man veel meer niet-weerbaren zijn.’ Hij keek op en fronste zijn voorhoofd. ‘Tot zover is de tekst te volgen, toch?’ Hij streek over haar haren, pakte een lok en draaide die om zijn vinger.
Ze keek naar hem op en knikte.
Tevreden liet hij de lok vallen, nam het papier weer op en ging verder met voorlezen: ‘De vloot bestaat uit enkele, maar ook dubbele kano’s.’
‘Niet boos zijn, maar de aanduiding “dubbele” is in deze samenhang onduidelijk.’
Hij bleef staan, fronste opnieuw zijn voorhoofd, en de zachte, gebogen wenkbrauwen welfden zich boven zijn ogen. Zijn blik gleed naar haar borsten.
Ze keek omlaag; haar tepels waar duidelijk zichtbaar onder de dunne stof.
‘Het was eenvoudiger toen je nog een doek rond je borsten droeg. Hoe moet ik me zo in vredesnaam concentreren?’ zei hij grijnzend.
Mary schoot in de lach en schudde haar hoofd.
‘Met “dubbele” bedoel ik dat ze bestaan uit twee kano’s die naast elkaar liggen.’
‘Ik weet wat je bedoelt, maar wie die boten nooit heeft gezien, kan zich er zo geen voorstelling van maken. Beschrijf het uitvoeriger, of zet er een tekening naast.’
‘Fijn dat je zo goed luistert. Dan zetten we er een tekening bij. Kan ik verder lezen?’ vroeg hij, terwijl hij zijn wandeling voortzette. ‘Sommige boten hebben een overdekte achterkant, deels om door de bevelhebbers te worden gebruikt als nachtverblijf, deels om als proviandschip te dienen. Sommige boten voeren alleen pisangbladeren mee, die bestemd zijn voor de doden. Dit zijn de boten van de goden.’ Even keek hij op. ‘Nog aanmerkingen?’
Het gekrulde haar op zijn borst was gebleekt door de zon en stak duidelijk af tegen zijn bruine huid. Hij ziet eruit als een landarbeider, bedacht Mary. Verbrand door de zon en gespierd. Zijn Engelse bleekheid is verdwenen, en het staat hem fantastisch. Vraagt iemand zich eigenlijk af of ik me nog wel kan concentreren?
‘En? Nog aanmerkingen?’ Opnieuw liep hij langs haar en hij streek over haar nek.
‘Wat doen ze met de bladeren? Worden de doden daarin gewikkeld? Of er alleen mee toegedekt?’ Mary voelde het kippenvel dat zijn vingers veroorzaakten.
‘Hm, ik weet het niet. Goed, dat moeten we aan Owahiri vragen.’ Hij krabde op zijn hoofd. ‘Denk je dat hier eigenlijk wel iemand in geïnteresseerd is?’
‘Zeker. Laten we de tekst nog tot het einde toe doornemen.’
Hij zuchtte en verhief zijn stem. ‘De bewapening van de kano’s bestaat uit speren, lange knuppels en strijdbijlen. Bovendien worden stenen meegenomen, de enige wapens waarmee men de tegenstander over een grotere afstand kan bereiken.’ Hij liet het vel papier met opzet in het zand vallen. ‘Mary, wie het ook interesseert, ik geef op dit moment geen klap om de militaire strijdkracht en de oorlogvoering van de Tahitianen.’ Hij knielde voor haar neer en legde zijn handen op haar armen. ‘Alles op zijn tijd. En het is nu geen tijd voor oorlog.’
Ze streek over zijn wangen. Wat ging het werk moeizaam sinds hij in haar leven was gekomen. Voortdurend kreeg ze zin in de meest wonderbaarlijke dingen: ze wilde zingen; ze wilde zich mooi maken voor hem; wanneer ze schilderde, wilde ze opstaan, het penseel pakken en daarmee over zijn hele lichaam gaan; ze wilde dansen, met hem door de golven springen en hem liefhebben. Hem binnen in haar voelen. Steeds opnieuw.
Zijn halfgeopende lippen nodigden uit om erin te bijten, heel zachtjes, en hem dan te kussen totdat hij naar adem moest happen. Vlak en snel ging zijn ademhaling, een ritme dat haar razend maakte.
‘Wat een ongelooflijk geluk dat wij elkaar zijn tegengekomen,’ fluisterde hij, en hij liet zijn lippen over haar voorhoofd en ogen spelen. ‘Geloof maar niet dat ik je ooit nog laat gaan.’
Mary’s lach leek een kreunend gekir. Ze genoot van het vreemde geluid en zijn vederlichte aanraking, zo warm en zacht dat ze wenste dat dit moment nooit zou eindigen. Dat het eindeloos zou duren, net als de rilling die door haar hele lichaam liep.
Hij trok haar in het zand en schoof haar rok omhoog. Ze hoorde geritsel en keek op. Het vel papier. Ze lag erbovenop. Zachtjes begon ze te lachen. Zo was het nu eenmaal: alles wat zich tot nu toe in haar leven had afgespeeld, alles wat aandacht en tijd had gevraagd, moest nu deemoedig wachten tot zijn tijd weer kwam.
Ze sloot haar ogen.
Heel even zag ze het teakhouten kistje met de vlinder voor zich.
De krachtige kleuren liepen in elkaar over.
Carls vingers lieten haar zweven.
Met krachtige vleugelslagen verhief ze zich.
Carl.
Hij was het, die haar compleet maakte.